25/4 Emmaüs en verder - Pr Thomas G. Weinandy, OFM, Kap.
Na Zijn opstanding verscheen Jezus meerdere keren aan verschillende mensen. Hij verscheen onder meer aan Maria Magdalena, Petrus en de apostelen. Paulus somt de verschijningen op waarvan hij op de hoogte is: Hij verscheen eerst aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen en daarna aan alle apostelen. Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen. - 1 Kor 15:5-8
Bovendien verscheen Jezus, zonder herkend te worden, ook aan twee mannen op de weg naar Emmaüs, van wie er één Kleopas heet (Lucas 24:13-43). Traditioneel wordt aangenomen dat het twee mannen waren en als zodanig op schilderijen zijn afgebeeld. Het zou echter ook Kleopas en zijn vrouw kunnen zijn geweest. Het zou immers waarschijnlijker zijn geweest dat een vrouw Jezus uitnodigde om bij hen te logeren en vervolgens een maaltijd voor hem klaarmaakte.
Belangrijker nog, Jezus transformeert deze maaltijd tot een eucharistische liturgie. Bij het breken van het brood en het aan hen geven ervan, "werden hun ogen geopend en herkenden ze Hem." Op dat moment "verdween Jezus uit hun ogen." Nu, bij al deze verschijningen na de opstanding, verschijnt en verdwijnt Jezus. Hij komt en gaat. Wat Jezus met deze verschijningen wil laten zien, is dat Hij werkelijk lichamelijk levend is. Dit is zozeer het geval, dat Hij in het Lucasevangelie, na zijn verschijning aan de twee op weg naar Emmaüs, ook aan de elf verscheen.
Ze waren verbaasd en "meenden een geest te zien." Jezus antwoordt: "Waarom zijn jullie zo ontsteld en waarom komen er vragen op in jullie harten? Kijk naar mijn handen en voeten, Ik ben het zelf; raak Mij aan en kijk: een geest heeft geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat Ik heb?" In hun nog steeds aanhoudende ongeloof vroeg Jezus: "Hebben jullie hier iets te eten?" Lucas antwoordt: "Ze gaven hem een stuk geroosterde vis, en hij nam het en at het voor hun ogen op."
Dat Jezus werkelijk was opgestaan, was ook een "twijfel" van Thomas' bezorgdheid. Toen de apostelen de afwezige Thomas vertelden dat ze de Heer hadden gezien, verklaarde hij: "Als ik niet in Zijn handen de sporen van de nagels zie en mijn vinger in de gaten van de nagels steek en mijn hand in Zijn zij leg, zal ik niet geloven." Thomas had bewijs nodig dat Jezus werkelijk lichamelijk was opgestaan. Ook hij wilde ervan verzekerd zijn dat Jezus niet slechts de geest van een dode was.
Jezus willigde Thomas' verzoek in. Op de zondag na Pasen verscheen Jezus opnieuw aan de apostelen. Hij zei tegen Thomas: "Kom hier met jevinger hier en zie Mijn handen; en steek je hand uit en leg die in Mijn zij; wees niet langer ongelovig, maar gelovig." Thomas antwoordde: "Mijn Heer en mijn God!" De lichamelijke Jezus is werkelijk Thomas' opgestane Heer en dus Zijn reddende God.
Waarom is in het bovenstaande het vermogen om de verrezen Jezus te zien en aan te raken, en Jezus' vermogen om, zelfs in zijn verrezen staat, een stukje vis te eten, zo belangrijk? Is het simpelweg om te bewijzen dat Jezus daadwerkelijk uit de dood is opgestaan? Hoewel dat essentieel is voor onze redding, is het absoluut onmisbaar voor de Eucharistie. Alleen als Jezus lichamelijk uit de dood is opgestaan, is de Eucharistie het verrezen lichaam van Christus. Wat de twee op weg naar Emmaüs aten bij het breken van het brood, was Jezus' verrezen menselijkheid – Zijn verrezen lichaam en bloed, ziel en goddelijkheid.
Ik merkte hierboven al op dat de verrezen Jezus verscheen en verdween. Hij kwam en ging. Uiteindelijk is Jezus ten Hemel opgevaren en zal Hij niet meer verschijnen tot het einde der tijden, wanneer Hij glorierijk zal terugkeren op de wolken van de hemel. Maar het is ook waar dat Jezus ons nooit heeft verlaten! Hij verschijnt en verdwijnt niet. Hij is altijd voor ons aanwezig in de Eucharistie.
In zekere zin zijn Jezus' verlossende dood en levengevende opstanding er omwille van de Eucharistie, want in de Eucharistie komen we in gemeenschap met de verrezen Jezus. Zo verblijven we niet alleen hier op aarde bij Hem, maar anticiperen we ook op ons eeuwige verblijf bij Hem in de Hemel. In de Eucharistie daalt Jezus neer op onze altaren, zodat Hij ons kan verheffen tot zijn Hemelse Koninkrijk. Wij worden aan Zijn rechterhand geplaatst aan Zijn Hemelse troon van glorie. In Zijn eucharistische toespraak in het Johannesevangelie verklaart Jezus nadrukkelijk: Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam. - Johannes 6:51
Op de ongelovige vraag van de Joden hoe dit mogelijk is, bevestigt Jezus ondubbelzinnig:
Waarachtig, ik verzeker u: als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal ik op de laatste dag uit de dood opwekken. Mijn lichaam is het ware voedsel en mijn bloed is de ware drank. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem. - Johannes 6:53-56
Omdat wij het verrezen lichaam en het verrezen bloed van de verrezen Jezus eten, blijven wij in Hem en Hij in ons, en zo hebben wij, in gemeenschap met Hem, het eeuwige leven. Pasen is dus niet alleen de viering van Jezus' verrijzenis, maar ook de viering van zijn eeuwige aanwezigheid bij ons in de Eucharistie. De Eucharistie is het grootste paasgeschenk dat Jezus ons kon geven – de gave van Zichzelf.
Laten we tijdens deze paastijd met de hele Kerk dit wonderbaarlijkste geschenk blijven vieren. En laten we, samen met de twee op weg naar Emmaüs, "onze harten brandden" en laten we met Thomas verkondigen: "Mijn Heer en mijn God!"
|