Hier volgt het antwoord op de vraag van mijn geschiedeniskalender d.d. 8 oktober: Wie wees als eerste op het belang van ego-documenten als historische bron. Nen Hollander, of wat had je gedacht misschien,
Het woord egoducument nu een internationaal gangbaarwoord, althans in kringen van historici werd in de jaren vijftig bedacht door de Nederlandse historicus Jacques Presser (1899-1970).
Hij doelde ermee op bronnen waarin de gebruiker zich gesteld ziet tegenover een ik als schrijvend en beschrijvend subject: dagboeken, autobiografie, memoires, brieven, reisverslagen enzovoort. Zelf maakte Presser in die tijd veel gebruik van egodocumenten bij het schrijven van zijn beroemd geworden boek Ondergang (1965), over het lot van de Nederlandse joden onder de Duitse bezetting. In 1947 was het dagboek van Anne Frank al door Presser gelezen voordat het in druk verscheen, en daarna schreef hij er onmiddellijk een stuk over in het tijdschrift De Vrije Katheder. Een ander oorlogsdagboek, dat van Philip Mechanicus, voorzag hij van een voorwoord. Als hoogleraar gaf hij college over diverse hoogtepunten van egodocumentatie:beroemde dagboeken en autobiografleën. Een boek over dit onderwerp heeft hij nooit geschreven. Misschien heeft hij daarvoor net iets te kort geleefd.
|