Bij de titel zou U de mening kunnen krijgen dat ik te ver in het glaasje heb gekeken, doch wanneer U verder leest zult U zien dat U zich schromelijk vergist. Mijn artikel begint in feite toen twee mensen aan het discusieren waren waar, voor Wereldoorlog II dit wil zeggen voor 1940, de beste Kongonutjes te vinden waren. De eerste beweerde dat zij te vinden waren in een herberg langsheen de AlfonsPieterslaan, de andere sprak over een cafétje gelegen ter Bonenstraat. En die tweede had het bij het rechte eind.
Het was inderdaad in een café,met de typische Oostendse naam De gepekelde Fiege dat Kromme Leon de scepter zwaaide. Leon, met familienaam Claeys, was een broer van de, in het Visserskwartier, alom gekende en gewaardeerde haarkapper Eugène, wiens zaak, in de Sint Paulusstraat, steeds zeer druk bekland was.
Leon had een gebrek aan het rechterbeen, dat op een soort kruk rustte, gebrek waaraan hij trouwens zijn bijnaam te danken had. Hij liep met snelle, korte pasjes door zijn café, dat amper een schorte groot was. Het huis bevond zich in de Bonenstraat,, droeg het nummer 2, doch was niet op de hoek van de Sint Franciscusstraat en ook niet aan de kant waar momenteel de Cosy Corner gevestigd is. Inderdaad, de zijgevel van het huis nr. 2, vormde de achterwand van de vismarkt, zodat tussen de woning van vriend Leon en de Sint Franciscusstraat, de stenen banken stonden waarop de vis werd tentoongesteldAan deze zijgevel was tevens het O.L. Vrouwebeeldje gehecht waar talrijke vissersvrouwen regelmatig een gebedje lazen.
Het huis bestond, uit wat men te Oostende noemt, kelderkeukens, vervolgens op de gelijkgrondse verdieping het cafétje en dan mansardekamers. Het cafétje bereikte men via een enge gang, waarin een bruine geschilderde deur de toegang tot de gelagzaal afsloot. Eens binnen troffen wij er twee tafeltjes aan, een staand tegen het venster en een links in de zeer kleine gelagzaal. Verder stonden er een viertal stoelen, een vijftal spuwbakken en een anderhalve meter lange toonbank, waarachter de uitbater troonde. In de linkerachterhoek stond een rieten mand gevuld met de lekkerste kongonutjes uitOostende. Tussen deze nutjes lag een tinnen pot waarmede de nutjes werden afgewogen.
Het bruine, schuimende bier vloeide er overvloedig uit een der tapkranen, voornamelijk op zater- en zondagen, wanneer de jonge bezoekers, trouwe klienten van de dancing t Keuntje even kwamen verpozen. Bij dit lekker glas bier werd steeds een pint kongonutjes verorberd. En of dit smaakte !
Celintje, de echtgenote van Leon, waarmede hij in 1921 in het huwelijk was getreden, was zelden of nooit in de gelagzaal aan te treffen. Zij hield zich onledig met huishoudelijke arbeid, terwijl ook de dochter, die naderhand naar Bredene verhuisde, nooit in de herberg verscheen.
Leon kon goed overweg met die jonge gasten, die hij af en toe op een extraatje vergastte. Hij kon ook goed vertellen ener de stemming in brengen. Niet te verwonderen dat zijn klienten steeds terug kwamen.Was het nu voorLeon, het bruine bier of de Kongonutjes. Whosknow ?
Leon kwam zelden op straat, gezien zijn gebrek, en vond zijn grootste genoegens in de gesprekken met zijn jong klienteel. Hij overleed alhier in oktober 1955.