Tijdens een bezoek aan Alice Thijs, dochter van Elisabeth Eertmans oudste zus van de drie zussen Eertmans, vernamen wij iets meer over de vlucht vanuit Lanaken op 10 mei 1940. Alice woont nog altijd in het oudershuis, waar ze op die verschrikkelijke dag in mei verplicht moesten vertrekken naar een onbekende bestemming, met voor hun een gelukkige afloop maar voor haar tantes, nonkels, neven en nichten pakte de vlucht anders uit. Zij lieten het leven aan de Schelde bij Oudenaarde op 18 mei 1940. Op de foto hiernaast staat bakker Pieter Joseph Thomassen. echtgenoot van Christina Maria, met een van zijn kinderen zij waren bij de slachtoffers in Oudenaarde.
Alice vertelt:
Ik weet nog goed dat ik zondag 12 mei mijn eerste communie zou doen.
Op de 10e mei was Pa gaan werken in de mijn van Waterschei. Ma was de spijs aan het maken voor de vlaaien op mijn grote dag. Pa was om half vier vertrokken maar de mijnwerkers gingen niet af, maar moesten huiswaarts keren, omdat de oorlog was uitgebroken.
Er werd ons later die dag, door ´hulp gendarmen, gezegd dat wij de huizen moesten verlaten en moesten gaan vluchten. (nog eens gevraagd of het geen Grenswachters waren maar zij hield het op 'hulpgendarmen)
Nog voor de oorlog begon, had ma kaartjes gaan halen bij de gemeente die wij om de nek moesten dragen, als wij zouden moeten vluchten bij een eventuele oorlog. De drie jongste kinderen droegen deze om de nek en onze oudste, die ouder als twaalf was, had een eigen pas denk ik. De kaartjes van ons drieën zijn bewaard gebleven en in mijn bezit.
Wij gingen vluchten richting ´Het Wit Peerd in Zutendaal´. De mensen waren te voet, met kinderwagens, handkarren, kar en paard, hondenwagens, per fiets en alles op wielen wat kon dienen, met het hoogst nodige en wat zij konden dragen. Bij het wit paard, zagen wij de zussen van Ma, dus onze tantes, met hun mannen en kinderen die van hier uit verder gingen vluchten. Ma dacht nog dezelfde dag terug te gaan naar huis, net zoals de vorige oorlog toen zij gevlucht waren tot in het bos, en bleef met ons achter, terwijl haar zussen met hun familie verdere gingen. Dat was de laatste keer dat wij 10 van onze familieleden zagen. Niet lang nadat wij uit elkaar gegaan waren en bleek dat wij niet terug naar huis konden gaan omdat de Belgische soldate de Besmer gedynamiteerd hadden om de Duitsers de doorgang te beletten. Wij moesten nu ook verder te voet richting binnenland dat later in Brussel aangekomen Frankrijk zou worden. Onderweg kwamen wij Sander Hensels tegen die met kar en paard onderweg was. Op de lege kar zat alleen zijn vrouw. Ma vroeg of wij met hem mee mochten rijden maar Sander antwoordde Redde wie zich redde kanen reed verder. Met het geld dat wij bij hadden werden door ma eten en drinken gekocht. Wij vluchtelingen zaten voortdurend tussen terugtrekkende soldaten, Engelse en Belgische. Wij sliepen dan eens bij boeren dan in scholen. In een van die scholen heb ik gezien dat sommige mensen zelfmoord pleegden, door van de verdieping over de balustrade te springen, dat laat sporen na als je dat ziet. Onderweg is ma een Gendarmerie binnengegaan om te informeren of pa zich moest melden voor het leger wat hij eigenlijk moest doen gezien zijn leeftijd. Dat hoefde volgens de Gendarmen niet want iedereen was op de vlucht en waar zou hij zich bij een legereenheid moeten vervoegen. Voordat wij in Brussel aankwamen mochten wij in een boerderij slapen en wat nog belangrijker was, `wij mochten in bad´. Zalig was dat wij waren als herboren. Wij kregen ook andere kleren van de boerin en al paste ze niet helemaa, het maakte ons gelukkig. Ik heb de mensen God horen smeken om hulp, áls God bestaat, dat hij ons dan helpt´. De hele weg hoorde ik de mensen bidden.
In Brussel aangekomen werden wij in goederen/beestenwagons geladen en gingen op weg, richting Zuid Frankrijk. Onderweg werd de trein meermaals aangevallen vanuit de lucht maar steeds hebben wij geluk gehad omdat het voorste gedeelte waarin wij zaten net in een tunnel was,. Achteraan hadden ze minder geluk. Als wij stopten konden wij in de spoordijk ons gevoeg doen. Ook stonden op stopplaatsen mensen van het Rode Kruis. Die mensne vroegen hoeveel platte kinderen er in de wagon zaten en gaven dan eten. De voorste mensen kregen hun deel maar het bereikte niet altijd de kinderen.
Onze reis eindigde in Salies-du Salat, ( een klein plaatsje in het zuiden van Frankrijk in het departement Haute-Garonne, niet ver van de Spaanse grens in de Pyreneeën). Over Brussel, meer dan 1200km ver van huis.
Ik herinner mij dat, toen wij er reeds een tijdje waren, ik een gesprek heb gehoord tussen enkele vrouwen. Ik meen dat het Barbara Packlé was die ik hoorde zeggen dat ze het verschrikkelijk vond dat de zussen Eertmans met hun mannen en kinderen bij een bombardement om het leven waren gekomen.
Toen ik terug bij mijn moeder kwam heb ik verteld wat ik gehoord had. Mijn moeder is toen flauw gevallen. Later hebben de vrouwen aan pa verteld dat ik mij vergist had en dat ze niets wisten van het drama dat zich afgespeeld zou hebben. Mijn moeder was gerustgesteld, zo leek het althans. Pa ging werken bij de wijnboeren voor ons onderhoud.
Op een dag kwam er een bus aangereden waar een heel deel koffers op lagen. Ook mensen zaten in en boven op de bus. Een van die mannen, die op het dak van de bus zaten, werd herkend als Giel Paklé. Toen er naar hem geroepen werd at zijn moeder ook hier was, is hij van de bus afgesprongen en hebben ze hem naar zijn moeder gebracht.Na negen maanden in Salies-du Salat verbleven te hebben en nog nooit een Duitser had gezien zijn we terug gekeerd naar huis. Op de terugreis zagen wij dan voor het eerst de Duitsers. Toen wij uiteindelijk met een gewone trein terug konden en met de tram aan de Lepelvormstraat uitstapten, kwam ons een nicht van Ma tegengelopen die ons het dramatisch nieuws vertelde van haar twee zussen, hun mannen en kinderen. In de keuken bij ons thuis stond de ketel met spijs nog steeds waar hij was achtergelaten bij ons vertrek. Alleen was de inhoud de pan uitgerezen door schimmelvorming dat kan ik mij nog goed herinneren omdat het de spijs van mijn vlaaien was. Toen pastoor ontdekte dat ik de communie nog niet gedaan heb ik h´´el alleen de communie kunnen doen in het voorjaar van 1941 niet lang na onze thuiskomst, ergens midden in de week. Ma heeft mij toen achter op de fiets naar de kerk gebracht.
Alice Thijs toont de kaartjes die zij om de nek droegen
onder de drie zussen die samen met hun mannen en kinderen vluchten tot Oudenaarde
Grootvader Louis die in WOI als krijgsgevangene in Nl Limburg belandde en werkte in de Zinkwitfabriek
|