Vandaag ben ik per bus naar de stad Cáceres gereisd. Ik zat er alleen op. De chauffeur, Victor (spreek uit Bíctor) was bijzonder vriendelijk en heeft me alle informatie gegeven om het stadscentrum te bezoeken en om de bus terug te nemen. Vroeger was hij samen met zijn ouders landbouwer. Maar het werken met een ezel en een sikkel was niet meer te doen in de “campo” van Extremadura tegen de Europese agro-industrie. In de zomer was er bijna geen water en dan houdt het landbouwleven op. Er is geen werk in de afgelegen gebieden en bijna iedereen trekt weg naar de steden. Nu werkt hij met een “corbata” (stropdas) en een stuurwiel: veel beter leven dus. Hij vroeg me ook of ze in België Engels praten. Welnu, veel tijd had ik niet meer om onze staatsstructuur uit te leggen, want de rit duurde niet erg lang.
In het oude stadsgedeelte staan vele rijke en mooie kerken en andere gebouwen. En overal zijn er de ooievaars aanwezig. Je hoort dan ook voortdurend het klepperen met hun snavel.
Op de Plaza Mayor nam ik een café cortado. En dan ben ik in gesprek gekomen met een groepje oudere mannen, die de burgeroorlog meegemaakt hadden. Een slechte tijd was het. Ofwel was je nationalist, dus pro Franco, ofwel was je republikein. Vele mannen werden weggevoerd en vermoord en hele dorpen werden uitgezuiverd. Dit was ook aan de orde in Castilla-La Mancha. Honger hebben ze gekend, zelfs tot in de jaren ’60.





|