Zuster Margriet – Marie werd in Ieper geboren op 29 maart 1883 in de Rijselsestraat 162. Ze is de oudste dochter van het jonge echtpaar Edmond Boncquet – Marie Charlotte Garbon. Zuster Margriet – Marie overlijdt in Ieper op 11maart 1977. Ze is dan bijna 94 jaar oud. Op haar bidprentje lezen we: “Men kon ze in de oorlogsjaren niet bij de suffragettes ( een Engelse term die staat voor iemand (eigenlijk alleen een vrouw) die strijdt voor de vrouwenrechten met name voor het vrouwenkiesrecht ) en feministen rekenen maar zij was, in woord en daad, een vooruitstrevende vrouw.” Op haar zeventiende treedt Emma Boncquet binnen in het klooster van de zusters ( lamotte ) in de Rijselsestraat. Op 10 augustus 1902 legt ze haar kloostergeloften af….ze is 19 jaar. Ze kiest als kloosternaam zuster Margriet – Marie. Vermoedelijk krijgt ze een opleiding tot onderwijzeres in Sint – Andreas, de Brugse normaalschool voor meisjes. Gedurende ruim veertig jaar heeft ze het zesde leerjaar onder haar hoede.
Wanneer de oorlog in Ieper uitbreekt, is ze 31 jaar. Ze zal er de doodstrijd van haar geboortestad vanaf oktober 1914 meemaken en alles nauwgezet in haar merkwaardig dagboek vastleggen.
Vooral haar rol als helpster van pastoor – Deken Camille Delaere ( 1860 – 1936 ) voor het verzorgen van gewonden en het zoeken naar tyfuslijders ( besmettelijke bacteriële ziekte ) is gedenkwaardig.
Dat ze van geen kleintje vervaard was, bleek algauw toen ze zelfs tijdens de zwaarste Duitse artilleriebeschietingen in 1914 en 1915 in Ieper wou blijven. Samen met de pastoor van de Sint-Pietersparochie Camille Delaere en commandant Young van de quakers maakte ze zich erg verdienstelijk bij het helpen van bejaarden en kinderen.
Met Robert Stopford, een Britse dokter in dienst van de quakers doorzocht ze in Ieper vele huizen en de kazematten op zoek naar tyfusgevallen. Door hun inzet wisten zij de epidemie onder controle te krijgen. Zuster Margriet was ooggetuige van de brand van de Lakenhallen en de Sint-Maartenskathedraal in november 1914. Als bij wonder bleef zij doorheen al die oorlogsmaanden ongedeerd, terwijl ze om zich heen mensen zag vallen als vliegen.
Na haar gedwongen vertrek uit Ieper maakte ze zich erg verdienstelijk door les te geven aan kinderen van Belgische vluchtelingen in Engeland (van september 1915 tot november 1916) en aan Belgische schoolkolonies ten oosten van de Franse stad Rouen (van november 1916 tot begin 1919). Hoewel ze klein en tenger was, beschikte ze over een enorme energie en volgens sommige bronnen over paranormale begaafdheid. Na de Tweede Wereldoorlog schreef ze aan quakercommandant Young : "Niettegenstaande ik zou moeten stoppen, geef ik nog altijd les. Naar mijn mening zal de eeuwigheid lang genoeg duren om te rusten". Op de eerste slag bij Ieper ( van 19 oktober tot 12 november 1914 ) ongeveer gelijktijdig met de ijzerslag tussen Diksmuide en Nieuwpoort ( van 17 oktober tot 10 november 1914 ) volgt een rustige periode. De tweede slag bij Ieper wordt ingezet met gifgasaanvallen op 22 april 1915. Zuster Margriet heeft zowel de eerste als de tweede slag meegemaakt en zonder schrammetje overleeft.
Toen België stelmatig werd bezet in de tweede helft van 1914, rees al snel de vraag bij de Duitsers hoe zij dit gebied gingen besturen. Het werd namelijk snel duidelijk dat ze er nog een tijdje zouden blijven. Maar aan wie kwam die taak toe? Het leger of een burgerlijk bestuur? En in welke rol was er nog een burgerlijk bestuur? En welke rol was er nog weggelegd voor de overgebleven Belgische ambtenaren.
Het is niet zonder enige ironie dat uitgerekend België, dat voor de oorlog als een van de meest vrije en liberale landen ter wereld gold, onder Duits bestuur vrij snel afzonk tot een Pruisische leest geschoeide politiestaat. De bewegingsvrijheid was beperkt, onder andere door de talloze passen die je nodig had om ergens heen te gaan. Daardoor, maar ook door de sterke vermindering van het spoorwegverkeer en de prijsstijging van een treinkaartje. België kreeg de weinig benijdenswaardige status toebedeeld van een Duits wingewest waar een volkomen willekeur heerste. Het sinistere bestuur lokte verzet uit. Zo werd er sabotage toegebracht, zagen de eerste clandestiene blaadjes het daglicht, werd geallieerde pers in België binnengesmokkeld en ontstond er een ondergronds netwerk van inlichtingendiensten. Huiszoekingen, verklikkingen, arrestaties, en executies, die de burgers via mobiele affiches konden vernemen.
Na de bezetting van Brussel wordt op 23 augustus 1914 het gouvernement- generaal België op keizerlijk initiatief gecreëerd. Colmar von Goltz wordt aangeduid als eerste gouverneur – generaal.
Colmar von Goltz ( 1843 – 1916 ) ging in 1883 als generaal naar Constantinopel ( Istanbul ) om het Ottomaanse leger te herorganiseren. Dertien jaar later keerde hij als Turks maarschalk naar Duitsland terug. Bij het uitbreken van de oorlog verkreeg hij tot zijn grote spijt niet het opperbevel in zijn thuisstreek Oost –Pruisen, maar werd hij gouverneur generaal in België. In de herfst van 1914 werd Von der Goltz naar Turkije overgeplaatst. In april 1916, tien dagen voor zijn troepen de Britten in het huidige Irak een verpletterende nederlaag toebrachten, overleed hij aan vlektyfus.
Op 28 november 1914, Moritz von Bissing volgt van der Goltz op als gouverneur- generaal van het bezette gebied van België.
Moritz von Bissing ( 1844 – 1917 ) was tijdens de eerste wereldoorlog aanvankelijk generaal in het 7de Armeekorps in België. Von Bissing behandelde België als een verlicht despoot die steeds het laatste woord wenste en meestal ook kreeg. De man had een heel paternalistische visie op de Belgen en wou hen de Duitse cultuur opdringen. Zo wenste Von Bissing de heropbouw van de door de Duitse verwoeste steden om zo Duits cultureel erfgoed te scheppen. Maar bovenal was hij verantwoordelijk voor de uitvoering van de door Berlijn gedicteerde Flamenpolitiek. In april 1917 bezweek hij aan een longziekte.
Flamenpolitik ( Vlamingenbeleid) is het begrip dat het beleid aanduidt dat de Duitsers in België voerden tijdens de bezetting van België in de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Het doel was de Vlaamse bevolking te overtuigen om zich aan de zijde van de Duitsers te scharen en zo de greep op het bezette België te vergroten.
Hiertoe maakten de Duitsers gebruik van de spanningen tussen Franstaligen en Vlamingen en het wantrouwen van de laatsten jegens het verfranste Belgische bestuur. Vooral de taalstrijd was een doorslaggevend argument: het Frans had sinds het ontstaan van België een bevoorrechte positie en het gebruik van het Nederlands werd door de burgerij zo veel mogelijk geweerd.
En nu ga ik je vertellen wat kerstmis voor mij was. Waarlijk episch – indien ik uit de oorlog terug kom zal ik kunnen vertellen. Daags voor kerstmis heb ik verzen gemaakt in de tranchee ( loopgraaf ) te midden van kogels, die razend voorbij vlogen, want men werd van weerskanten zenuwachtig. Te 9 uur s’ avonds had ik wacht achter de tranchee; het hoofd alleen steekt even boven uit, en de ogen staren in de richting van Diksmuide bekijken de wit bevroren grond, het blauwe uitspansel met starren bezaaid wanner plotseling, boem twee verschrikkelijke obussen, juist boven de ingang van de tranchee waar achter ik mij bevind voorbij donderen. Juist de tijd om mij plat ter aarde te werpen. Om tien uur hoor ik iemand die mij roept; weldra komt een soldaat langs mij gekropen die mij zeven pakken overhandigd, mijn kerstmis geschenken. Ik betast ze niet wetend wat denken, uitzinnig van vreugde. En dan aan het uitpakken aan ’t rieken aan de lekker thee, de chocolade, de sardienen, de ananas en de tabak. Dat alles geloof me vrij, heeft het laatste wachtuur wat sneller doen voorbij vliegen. Te middernacht wek ik de vrienden. Wij lossen twaalf geweerschoten, en daarna zingen we zachtjes het gloria, het “Middernacht” wanneer we eensklaps een ander bataljon horen, dat met volle stem het “Minuit Chretiens “ en daarna ook het gloria zingt. Alle geweerknal heeft bijna opgehouden. Om zes uur in de morgen een lichtstraal, de aalmoezenier, zegde men, was daar; als schaduwen glijden wij door het licht der flikkerende sterren tot in de kelder van een vernietigd huis en gaan te communie….Daarna deelde ik aan vrienden wat mede van het lekkers mij door u gestuurd; het leger bezorgde ons een stuk kaas en een lat chocolade. Bij de eerste klaarte van de dag woonden we de heilig mis bij. Rond de middag een puik diner in de tranchee: een kist als tafel, fijne sardienen Amieux, een beetje van de os door ene vriend verschaft, een nagerecht bestaande uit amandels en pralinen. Na de middag hoorden wij, ginds in de mist het gezang van de Duitsers, we steken de koppen buiten onze groeven en kijk, daar lopen er verschijnende langs de oever van de ijzer dichter bij, zonder wapens, hun doden begravend, tabak en chocolade ruilend met de eerst naderende Belgen. We roepen er bij ons en we kouten ( praten, spreken ) …. We hebben in koor het nationaal lied gezongen en elk is terug in zijn groeve gekropen…..
Een beroemd Amerikaans bouwmeester, M Withney Warren, heeft Ieper bezocht en heeft aan zijn collega’s van het instituut een zeer flinke protestactie gezonden, die ook in de verenigde staten haar uitwerking zal hebben…
Er bestond voor de vernieling van Ieper geen enkel strategisch voorwendsel, daar er van drie tot acht kilometer in de omgeving geen troepenbeweging is geweest en de stad niet bezet was. Generaal Foch, van het Franse leger, en Generaal Douglas, van het Engels leger, kunnen geen enkele reden vinden om die ellendige lage daad te wettigen.
Arras heeft hetzelfde ongelukkig lot ondergaan. De vijand had de stad gedurende vier dagen bezet, en toen hij wegging heeft hij de publieke gebouwen en het nijverheidskwartier vernield. Het bekoorlijk plein gebouwd tijdens de Spaanse overheersing, en het stadhuis met zijn belfort, onvergeeflijk schoon en harmonievol, zijn nog enkel roemrijke puinen. Dat werk van geslachten, ingegeven door de liefde en bewaard door de overleveringen van zijn burgers van alle tijden, ligt vernietigd. De Franse troepen bezetten de stad niet – dit is persoonlijk waargenomen, en niet tegenstaande dat, hebben de Duitsers op de dag dat ik er was, ook nog de Kathedraal gebombardeerd.
“ Ge weet dat Reims gebombardeerd werd, en je kent het lot van zovelen dorpen, gans onschuldig, in het Argonne, Meurthe, Aisne – en Vogezen-gebied. Eruit gejaagd, hebben de Duitsers er een boven alle beschrijvingen en verbeelding gaande vernieling achtergelaten.
De codex nageleefd door de Duitsers is volstrekt ontbloot van alle eergevoel, of mededogen”…..
Dat feest wilden we vieren kost wat kost. Na veel zoeken en smeken kon ik voor de kerstnacht een kelk en misgewaad in bruikleen hebben op voorwaarde alles aanstonds terug te brengen. Nu was het kerstmis in mijn priesterhart. Het blijde feest werd aan onze drie batterijen aangekondigd. Dondernamiddag was het aaneen een biecht horen. We liggen in een gebombardeerd pachthof te Boitshoeke ( een polderdorpje in de Belgische provincie West-Vlaanderen. Het ontvolkend landbouwdorpje telt nog nauwelijks 102 inwoners.) In de grootste plaats hebben we een altaar opgetimmerd en met kaarsen verlicht. Daartegen op een bank een lievevrouwbeeldje met het kindje jezus. ’t Is middernacht. Al de officieren zijn daar, zij scharen zich rond het schamel( armmoedig ) altaar, daarachter de onderofficieren en verder is de plaats proppen vol met soldaten. De H – Mis begint. De zangers zijn gereed. Ze hadden er op gerepeteerd “ Adeste fideles” ( een katholiek, Latijns kerstlied ). O ja, ze waren er de getrouwen aan God en vaderland. Na het evangelie aanspraak in de twee landstalen: de engelen zongen God glorie en vrede aan de mensen. Gij dappere soldaten, geef glorie aan God door uw heldachtig strijden door uw christelijk gedrag, door uw gebeden en gezangen hier. Daarom zal de vrede Gods met u zijn. Met welke aandoening werd het “ Minuit chretiens “ gezongen en hoe trilden onze harten als bij de consecratie de trompetten aux champs bliezen. Buiten brulden de kanonnen. Vol moed en geestdrift liepen mijn kanonniers naar hun stukken terug.
A Kenis : aalmoezenier
.
Kerstnacht 1916
't Is Kerstnacht! Aan de IJzer, in slijkvolle gracht, De duisternis peilend, staat eenzaam een wacht.
Hij droomt .... : De familie zit weder geschaard - Hij ook! - rond den kerstblok, die vlamt in den haard.
Hij droomt en vergeet, hoe alleen hij hier staat, Hoe koud - bits de regen bespritst zijn gelaat.
Hij droomt .... en wijd over de Mandelgouw uit Blij klangelt der klokken hoogfeestelijk geluid.
Een vuurpijl schiet op en besprankelt het zwerk: Voor hem, als een spook, grijnst het puin van een kerk.
Hij ziet niet .... doch luistert. Een engelenstem! .... Adeste! .... De vrede van Bethlehem!
Maar plots boemt geschut, als een vloek, wijd en zijd! De jongen ontwaakt uit zijn droomen .... en schreit ....
't Is Kerstmis .... : Aan de IJzer, in regen en nacht, Staat bibbrend en weenend een eenzame wacht.
Dit gedicht verscheen einde 1916 in het soldatenblad “Onze Iseghemnaar”. De dichter werd niet vernoemd maar het was Pieter MEERSSEMAN. Hij werd in 1889 in Lendelede geboren, kwam in 1903 bij de Broeders Maristen, was broeder-onderwijzer vanaf 1909. Bij de mobilisatie in 1914 werd hij brancardier. Hij publiceerde heel wat gedichten onder de schuilnaam Pieter VAN MOERLANDE. (Met dank aan Roger Verbeke.)
In mei 1915 leggen de Duitsers op het Belgische grondgebied langs de Nederlandse grens een draadversperring onder hoogspanning aan. Vluchten naar Nederland wordt vanaf nu een levensgevaarlijke onderneming. Ook het verkeer van Nederland naar België wordt aan banden gelegd. De bedoeling was om smokkel tegen te gaan en de Belgen te ontmoedigen om nog in het neutrale buurland te gaan schuilen, of via daar naar het Belgisch front te trekken.
Na de val van Antwerpen wilde de koning zijn laatste stukje vaderland koste wat kost in handen houden. Hij verschanste zich met zijn leger achter de IJzer en hield stand. Met dank aan het water.
Een dijkwachter met een gouden idee.
Karel Cogge (Veurne, 31 januari1855 – 15 juni1922 ) was in oktober 1914 de dijkwachter van polder Noordwatering Veurne, een functie die nu nog bestaat. Polder Noordwatering Veurne beheert, net als honderd jaar geleden, de onbevaarbare waterlopen binnen een gebied van 26.000 hectare tussen Nieuwpoort en de Franse grens. In het sluizencomplex “Ganzenpoot”, in de achterhaven van Nieuwpoort ligt een eigen uitwatergingssluis waarlangs het water kan afvloeien naar de Noordzee. Dat maakte het mogelijk om het gebied destijds onder water te zetten. Toen de Duitsers in 1914 tot de aan de IJzer waren geraakt en die wilden oversteken, kwam de zestig jarige Cogge op het idee om het gebied tussen de rivier en de spoorwegberm onder water te zetten. Het duurde enige tijd voor hij hiervoor erkenning kreeg, maar het was wel degelijk zijn idee en niet dat van de militaire overheid. Hij werd snel ontboden op het stadhuis van Veurne , waar koning Albert en de militaire bevelhebbers zijn plan aanhoorden. Om dat plan uit te voeren moesten acht openingen van een meter manueel opgedraaid worden. Een gevaarlijke taak, want de sluizen lagen binnen het bereik van De Duitse kanonnen en werden voortdurend beschoten. De geknipte man werd gevonden in Hendrik Geeraert, een schipper uit Nieuwpoort. Samen met enkele militairen moest hij elke nacht , schuilend voor de kogels, de sluizen opendraaien. Bij vloed moesten ze open, bij eb weer dicht. Dat gebeurde vanaf 25 oktober 1914. Enkele dagen later stond het hele gebied blank. De inwoners van de dorpen die overstroomden, zoals Pervijze en Ramskappele, waren toen al gevlucht naar veiligere oorden. De Duitsers hadden het pas door dat het land in een modderig moeras veranderde toen het al te laat was: een zware misrekening die hun duur kwam te staan. Karel Cogge werd al tijdens de oorlog door koning Albert tot ridder in de Leopoldsorde gespeld. Met enige vertraging viel ook Hendrik Geeraert die eer te beurt ( op kerstdag 1924 ). Het sluizencomplex de ganzenpoot werd tijdens de oorlog helemaal vernield, maar het gebied bleef vier jaar lang onder water. De ganzenpoot werd heropgebouwd en ziet er vandaag ongeveer hetzelfde uit als toen.
Koning Albert spreekt zijn soldaten toe en vraagt hen nog een ultieme inspanning te leveren:
Soldaten,
Ziedaar twee maanden en meer, dat gij strijdt voor de rechtvaardigste der zaken, voor uw haard, voor de nationale onafhankelijkheid. Gij hebt de vijandelijke legers tegengehouden, drie belegeringen ondergaan, verscheidene uitvallen uitgevoerd en zonder verliezen, een lange terugtocht, door een nauwe gang volvoerd. Tot nog toe stondt gij, in deze ontzaggelijke worsteling, alleen. Nu bevindt gij u aan de zijde der wakkere Franse en Engelse legers. Het is thans aan u om, door hardnekkigheid en dapperheid, waarvan gij zoveel bewijzen hebt gegeven, de eer onzer wapenen hoog te houden. Onze nationale eer staat op het spel.
Soldaten,
Blik met vertrouwen de toekomst in; strijdt met moed. Dat in stellingen, waar ik u zal plaatsen, uw blikken alleen voorwaarts gericht zijn en beschouw als verrader jegens het vaderland ieder, die het woord “terugtocht “ zal uitspreken, zonder dat het formeel bevel daartoe gegeven is. Het ogenblik is gekomen om met onze machtige bondgenoten, van de bodem van ons dierbaar vaderland de vijand te verjagen, die het overweldigd heeft, met verkrachting van zijn verbintenissen en de heilige rechten van een vrij volk.
Antwerpen bouwt bruggen bij herdenking 100 jaar eerste wereldoorlog.
Wandelen over de schelde van 3 tot 5 Oktober 2014 kan het weer, de reconstructie van de brug die honderd jaar eerder was aangelegd om de stad Antwerpen te bevoorraden en ontruimen. Over die pontonbrug wandelden tussen augustus en oktober 1914 het Belgische leger en meer dan 100.000 vluchtelingen, die een brandende en gebombardeerde stad achter zich lieten, op zoek naar veilige oorden. De aanleg van de hedendaags “vredesbrug” is een technisch huzarenstukje, gerealiseerd door de Belgische en Nederlandse genie in samenwerking met het gemeentelijk havenbedrijf. Het wordt het hoogtepunt van het herdenkingsprogramma ‘ Antwerpen 14-18 van de stad Antwerpen, gecoördineerd door het vredescentrum samen met meer dan vijftig partners in binnen en buiteland.
“Wat rampen en hartverscheurende taferelen. Oorlog, wat zijt gij wreed. Moeders die vluchten met hun pasgeboren kinderen en die na enkele dagen alleen een lijkje in de armen dragen.”
België wordt ook nu weer beschouwd als het slagveld van Europa. Er is geen land waar meer veldslagen werden geleverd dan in België.
Op Belgisch grondgebied werd het lot der naties beslist.
Te Waterloo, Ramillies, Oudenaarde, Kortrijk, Turnhout, Nieuwpoort, Doornik, Gent, Mechelen, Bergen, Charleroi, Namen, Leuven hebben internationale legers hun geschillen met de wapenen beslecht.
Driemaal werd Luik in de 17de eeuw door de Fransen ingenomen, in 1675, 1684 en 1691. In 1702 maakten de Engelsen, onder Marlborough, zich van de stad meester, waardoor zij Lodewijk de 14de de weg naar de noordelijke Nederlanden afsneden.
Tijdens de Franse revolutie speelde Luik een belangrijke rol. In 1792 werd de stad nogmaals door de Fransen ingenomen, die haar het volgend jaar terug moest verlaten.
De stad Namen, in 1691 door de Nederlandse ingenieur Coehoor versterkt, werd in 1695 door de stadhouder Willem III, toen koning van Engeland, ingenomen en wel na een beleg van een maand, hoewel zij door 16.000man verdedigd werd. In 1715 werd Namen opgenomen onder de zogenaamde Barrière – steden, die noord – Nederland moesten verdedigen tegen Frankrijk, een maatregel die later nutteloos bleek.
Een miljard op de Duitschers in de Vereenigde staten.
President Wilson van de Verenigde staten heeft aan Keizer Wilhelm een telegram gezonden, waarin hij verklaart dat – indien Duistchland nog voortgaat met steden te vernielen en oorlogschattingen te heffen in België, de verenigde staten tot een bedrag van één miljard frank belastingen zullen heffen op de in Amerika verblijvende Duitschers, ten einde België schadeloos te stellen.
Brief van koning Albert aan keizer Wilhelm, op 1 augustus 1914
De verwantschap en vriendschapsbanden die onze beide families zo hecht verenigen, hebben mij ertoe gebracht jou te schrijven en jou te vragen op dit zo moeilijk ogenblik, mij de uitdrukking van die gevoelens “ van vriendschap en sympathie” jegens mijn land te willen hernieuwen.
Jou trouwe en toegewijde neef.
Op 3 augustus antwoordt Wilhelm op de brief van Albert, een dag na de overhandiging van het Duitse ultimatum aan de Belgische regering.
De aangegeven voorwaarden maken duidelijk, dat de mogelijkheid van het handhaven van onze vroegere en huidige betrekkingen nog altijd in de handen van uwe Majesteit ligt.
Het bekendste symbool van herinnering aan de oorlogsdoden is natuurlijk de “ de klaproos”. Klaprozen zijn van oudsher een symbool van de zachte dood, wat vooral te maken heeft met de bloedrode kleur en met het feit dat uit papavers opium gewonnen wordt. Hun bloei is van korte duur net zoals het leven zelf en ze groeien ook het best in omgewoelde grond. Op de slagvelden van de eerste wereldoorlog waren het vaak de enige bloemen in een verder troosteloos landschap. Dat viel ook de Canadese legerarts John Me Crae op, die in 1915 zijn beroemdste gedicht aan wijdde : In Flanders Fields the poppies blow, between the crosses row on row, hierdoor werd de klaproos al tijdens de oorlog een belangrijk symbool van verbondenheid met de doden.
De wet van 1913 op het taalgebruik in het leger had de Vlamingen iets gegeven, doch minder dan waarop gehoopt werd, o.a.de officieren worden verplicht wat alledaags Nederlands te spreken en een Vlaamse school voor onderofficieren wordt in het vooruitzicht gesteld. De oorlogsomstandigheden zijn voor de legerleiding het voorwendsel om de wet opzij te schuiven onder het voorwendsel “ nood breekt wet” . het is niet zozeer het feit dat de officieren geen Nederlands kennen of spreken dat veel verbittering wekt, wel de voortdurende achterstellingen en vernederingen die de Vlaamse soldaten te slikken krijgen omdat ze Vlaming zijn en daarvoor durven uitkomen. Er is zelfs een verbod op Nederlandstalige grafopschriften! Op 11juli 1917 publiceert de Frontbeweging haar open brief aan koning Albert; een striemende aanklacht tegen het onrecht. De enige reactie van de overheid is vervolging. De vraag van de Vlaamse soldaten dat de regering de belofte zou doen dat na de oorlog de Vlamingen de gelijkheid in rechte en in feite zouden krijgen, wordt steeds afgewezen. Zowel de militaire als burgerlijke overheid als de koning weigeren zelfs maar één toegeving te doen en dit leidt naar misgenoegen aan de kant van de Vlaamse soldaten. De taalwet kan immers zonder gevolg overtreden worden maar elk protest wordt zwaar gestraft, tot verbanning naar de strafkampen in Frankrijk toe. In 1919 zitten er nog steeds Vlaamsgezinden opgesloten. Uiteindelijk zouden de taalwetten van 1928 en vooral deze van 1938 tegenmoet komen aan de eisen van de Vlamingen. Vooral de laatste wet zou een doorbraak betekenen. Hij voorziet dat de opleiding van de soldaat in zijn moedertaal geschiedt enerzijds door de tweetaligheid te eisen van de officieren en anderzijds door het vormen van eentalige legeronderdelen. Ook het feit dat voortaan de koninklijke Militaire school volledig onderricht in het Nederlands zou verstrekken zodat er Nederlandssprekende officieren kunnen worden gevormd, is een totale breuk met het verleden.
Van juni tot november 1917 hield het Britse XV Corps de frontlijn vanaf de kust tot aan Sint-Joris Ramskapelle. Het grootste deel van de bijzettingen in Plot I werd verricht in juli en augustus 1917. Na de oorlog kwam er een aanzienlijke uitbreiding door de ontruiming van andere begraafplaatsen in de omgeving. Er worden nu 841 Commonwealth doden herdacht. 312 ervan zijn niet-geïdentificeerd. 'Special memorials' herdenken 2 slachtoffers "Known/Believed to be buried in this cemetery". Er staan ook 'special memorials' voor 26 slachtoffers die in Nieuwpoort of Nieuwpoort-Bad werden begraven, maar van wie het graf door artillerievuur vernield werd. De begraafplaats werd door Sir Edwin Lutyens ontworpen.
In Ramskapelle ligt een Belgische militaire begraafplaats met 632 grafstenen, waarvan ongeveer 400 naamloze. Deze begraafplaats werd na de oorlog aangelegd.
Achter de indrukwekkende voormuur staan negen boogvormige rijen grafstenen. Ze zijn uit blauwe hardsteen gemaakt, dragen een metalen driekleur en een bronzen identificatieplaat.
(Bron : Roger Verbeke "Monumenten getuigen : militaire begraafplaatsen en gedenktekens" in "De IJzer")
Slag bij / Battle of Ramskapelle - 22/10/2005
In oktober 1914 vond de slag bij Ramskapelle (deelgemeente van Nieuwpoort) plaats. Belgische en Franse troepen hielden er de Duitsers tegen. Op zaterdag 22 oktober 2005 werd deze slag herdacht door middel van een grootse plechtigheid n.a.v. de 91e verjaardag van de slag. Hieronder een fotoverslag.
Voormalig station van Ramskapelle
Langsheen de frontlijn worden al vlug kerktorens, molens en andere gebouwen, die een uitzicht bieden op de omgeving opgeëist en gebruikt als observatiepost. Over deze observatieposten wordt er echter weinig verteld in de oorlogsliteratuur. Ze zijn slechts door een klein aantal soldaten bemand, die een beurtrol van drie man per dag hadden. De waarnemers moeten het mondingsvuur van de vijandelijke kanonnen observeren en de gegevens doorseinen aan de eigen artillerie om een tegenaanval in te zetten. Tijdens de beschietingen wordt door hen de richting van het eigen artillerievuur bepaald. Op andere momenten volgt men vanop de observatiepost vijandelijke troepenbewegingen of het aanleggen van nieuwe versterkingen en loopgraven. De stations op de spoorlijn Nieuwpoort-Diksmuide liggen op de 1ste linie en komen voor deze taak uitstekend in aanmerking. Binnenin worden stevige, torenachtige constructies uit betonnen balken opgetrokken. Dikwijls wordt het gebouw stukgeschoten, maar de observatiepost blijft overeind. In Ramskapelle zijn bij het voormalige station nog de resten van een observatiepost overgebleven. De observatieposten in de stations van Nieuwpoort en Pervijze, die we kennen uit archieffoto's zijn verdwenen. Langsheen de spoorwegberm wordt de lste linie ingericht. In het station van Ramskapelle bouwt men een betonnen observatiepost. Van hieruit heeft men een uitstekend gezicht op de weidse watervlakte, waarin enkel de toppen van de hoeves zichtbaar zijn. De resten van de observatiepost zijn nu nog te zien in de tuin van het station van Ramskapelle. Enkele betonplaten, nu gebruikt als tuinpad, dragen de volgende data: 3 november, 11 november en 22 november 1917. Hieruit blijkt dat men geregeld verstevigingswerken heeft laten uitvoeren.
Langemark
Deze begraafplaats zou in oktober 1914 ontstaan zijn uit een Britse begraafplaats. Na de gasaanval van 22 april 1915 kwam de begraafplaats tot in de zomer 1917 in Duits gebied te liggen. Ongeveer een halfjaar later, in april 1918 namen de Duitsers opnieuw Langemark in. Tijdens de oorlog steeg het aantal bijzettingen zodat er in 1919 graven waren van Duitse, Franse, Britse en Belgische doden : in totaal 859, waaronder 627 Duitse. In de eerste jaren na de oorlog was het de Belgische dienst voor oorlogsgraven die instond voor de herinrichting. De Duitse Dienst voor Oorlogsgraven nam de taak over. De begraafplaats werd verder uitgebreid op het huidige laagst gelegen deel. In totaal kwamen er 10143 individuele graven waaronder 6313 geïdentificeerde en bijna 4000 niet-geïdentificeerde. Onder deze gesneuvelden bevonden zich ook zo'n 3000 vrijwilligers die stierven tijdens de Duitse bestorming op Langemark in het najaar 1914. Door het grote aantal studenten onder deze vrijwilligers, kreeg de begraafplaats de naam 'Studentenfriedhof'. De 'Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge' zorgde vanaf 1930 voor de nieuwe inrichting van de begraafplaats, met de hulp van Duitse studentenorganisaties en oud strijdersverenigingen van een groot aantal regimenten. Op 10 juli 1932 werd de begraafplaats ingewijd.
In 1952 besloten de regering van België en de Bondsrepubliek om in Vlaanderen te komen tot vier grote Duitse begraafplaatsen (Vladslo, Hooglede, Menen en Langemark) door de kleine Duitse begraafplaatsen te ontgraven. Volgens opgegeven cijfers liggen er nu dus meer dan 44000 Duitse doden : 10143 geïdentificeerde en niet-geïdentificeerde op het oorspronkelijke grafveld 9257 geïdentificeerde op het vroegere klaprozenveld bijna 25000 in het kameradengraf
Wanneer elke avond om 8 uur p m onder de Menenpoort de tonen van de last post weergalmen,wordt een der droevigste perioden uit de geschiedenis van de stad in herinnering gebracht. .
De Last Post is een trompetsignaal, gebruikt in het Britse leger.
Oorspronkelijk werd het gespeeld als afsluiting van de dag, tijdens de inspectie van de posten. Tegenwoordig wordt de Last Post vooral gebruikt bij militaire herdenkingen en begrafenissen. In Ieper wordt het elke dag om 20 uur gespeeld onder de Menenpoort door de leden van de Last Post Association, als eerbetoon aan hen die sneuvelden in de Eerste Wereldoorlog. Dit ritueel doet men al sinds 24 juli 1929, met enige onderbreking tijdens de bezetting van Ieper door de Duitsers tussen mei 1940 en 6 september 1944. Ook bij de meeste herdenkingen in Groot-Brittannië en Commonwealth-landen wordt het signaal gebruikt.
De ijzerslag in oktober 1914; de Duitsers tot staan gebracht.
Het vermoeide en aangeslagen Belgische leger heeft zich vanaf 14 oktober opnieuw gegroepeerd en op de frontlijn van 38 km langs de ijzer opgesteld. Van de zee tot aan het kanaal IJzer – Ieper en vandaar langsheen het kanaal tot in Boezinge. De Fransen en Britten vormen front van Houthulst tot Armentieres. Een front dat te alle prijzen moet behouden blijven. Het Belgische leger telt nog ongeveer 75.000 manschappen. Tegenover hen staat een Duitse troepenmacht 85.000 man sterk met een uitstekende moraal en op het slagveld gesteund door een alles overheersende artillerie. Op 18 oktober barst de strijd los. De Belgische stellingen komen zwaar onder vuur te liggen en ondanks bijzonder veel weerstand en hardnekkig vechten moet op diverse plaatsen de ijzer worden prijs gegeven. Op 24 oktober wordt de eigenlijke ijzerstelling opgegeven en worden de Belgen tot aan de Beverdijkvaart en de spoorweg Nieuwpoort – Diksmuide teruggetrokken. Ondertussen wordt er in het geheim gewerkt aan een plan om door onder waterzetting van de ijzervlakte, de Duitse opmars te breken. Na veel voorbereidend werk worden de sluizen een eerste maal geopend in de nacht van 27 op 28 oktober. Dit wordt de volgende dagen en nachten herhaald telkens wanner het tij hiervoor geschikt is. De overstroming verloop langzaam maar zal net op tijd komen. .
Na de verovering van Luik en de val van Dinant en Namen wordt het Belgische leger naar Antwerpen teruggetrokken. De manschappen worden in de forten rond de stad geconcentreerd. Ook de regering volgt want de situatie in en rond de hoofdstad is weinig rooskleurig. Op 20augustus trekken de Duitsers Brussel binnen. Vanuit de “ versterkte vesting” Antwerpen worden acties ondernomen om de Duitse opmars te remmen. Hoewel storend, brengen ze weinig aarde aan de dijk en kunnen ze de Duitse opmars niet tot staan brengen. Als reactie wreken de Duitse soldaten zich op Leuven; grote delen van de stad, waaronder de eeuwenoude universiteitsbibliotheek, gaan in vlammen op en talrijke burgers worden vermoord. De wreedheden worden internationaal afgekeurd en zullen onderwerp vormen van een geallieerde perscampagne. De voortdurende acties van het Belgische leger hebben wel als resultaat dat de Duitsers blijvend troepen rond Antwerpen moeten concentreren. Hierdoor wordt de opmars naar Parijs aanzienlijk vertraagd. Uiteindelijk besluit de Duitse legerleiding de stad te veroveren. Generaal von Beseler die het bevel voert over 120.000 manschappen en over belangrijke artilleriesteun beschik, start het beleg op 27 september. Het beproefde recept van aanhoudend zware artilleriebeschietingen wordt ook deze keer met succes toegepast. Ondanks Britse versterkingen die begin oktober in Antwerpen arriveren, moet op 7oktober de aftocht worden geblazen; de regering trekt naar Oostende en het veldleger plooit zich terug aan de IJzer. Antwerpen geeft zich op 10 oktober over. Ongeveer 33.000 vestingtroepen vluchten naar neutraal Nederland. Ze worden in kampen ondergebracht en zullen er gedurende bijna vier jaar blijven. Naast hen vluchten vele burgers met have en goed naar Nederland, Frankrijk of Groot – Brittannië.
De eerste Duitse soldaten waarmee de Ieperlingen kennis maken zijn de verkenners. Alleen al het woord Uhlanen worden de meeste mensen van schrik bevangen. De wildste geruchten omtrent deze Duitse verkenners doen immers de ronde.
Zelfs inwoners van Ieper willen de dode Uhlaan zien en trekken op naar de plaats van het treffen. Sommigen brengen een stuk grijsgroene stof mee die zij van het uniform hebben afgesneden.....
Wat eerst een gerucht was blijkt echter weldra de rauwe werkelijkheid te worden. Steeds meer berichten komen door dat deze ruiters zich verschuilen in de bossen rond Beselare en ten zuiden van Zillebeke om van daaruit verkenningstochten uit te voeren in de streek rond Ieper.
In de avond van 23 augustus wordt er een gevangen genomen Uhlaan met de trein naar Ieper gebracht. Vanaf het station wordt hij vervolgens per auto naar de gevangenis gevoerd waar hij wordt ondervraagd.
Het eerste contact van de plaatselijke bevolking wordt treffend weergegeven door Caesar Gezelle….
“De bossen op het Hooghe zaten weggedekt in grijze mistigheid, somber en geheim die avond, als hing er onrust en narigheid van de beroerde tijden over opeen geplakt. Daar in de bossen hadden zich de Uhlanen verscholen. Naar Oostende moesten zij; met zeventien waren opgetrokken. Wie levend in de zeehaven geraakte kreeg het ijzeren kruis met de hoogste gunst van de keizer. Op het Hooghe had men ze bejaagd en beschoten, daar hadt men ze uitgehaald, stervend op hun paarden lagen, langs de weg vier en op het land drie. Er was op die dag bedevaart van Ieper naar Dadizele”……
De volgende dag doet in de stad het gerucht de ronde dat een aanzienlijk aantal Uhlanen op weg zou zijn in de streek van Roeselare en zich in de richting van Diksmuide begeeft. Dit gerucht wordt gedeeltelijk bevestigd wanneer op 13 september in de omgeving van Houthulst een gevecht plaats heeft tussen een groep Uhlanen en de Belgische gendarmen en soldaten.