Toen de 30ste juni kwam, was Guido, de Witte, niet zo gram. Hij wist dat het nu vakantie was; dus geen zorgen meer over school en klas.
Zijn uitslag was ja goed. Ge moet weten wat dat ventje doet; leren doet hij naar iedereen's wens, doch dit in nog niet z'n grens.
't Ravotten op straat, kampen bouwen en bivakeren: daarvoor is hij steeds paraat. Waarom moet hij zich generen.
Wanneer het paardje te ver een gaat, grijpt de ruiter in met een daad; dan lekken dikwijls tranen, doch de Witte zal andere plannen beramen.
Zo was 't eens gebeurd, dat hij Lidwina's zwier afbrak. Hij had er zo mee geleurd, dat hij het er slecht van af een bracht.
Zo dan kwam tot stand, het prachtig popelnest. A propos, nog in dit verband, het lag in richting west.
Vuurtje stoken, en pensen (pijpen) roken, was zo naar z'n zin, ja, hij kreeg er zelfs haar van op z'n kin.
Schone liedjes duren niet lang, en toen de avond kwam, zag hij z'n droom vergaan: "Een nieuwe zwier" daar kwam het op aan.
Dit is maar één van z'n belevenissen, laten we zwijgen van "De ruit" en "De hand". Ja, gekunt er u zelf van vergewissen; dit om u te vertellen, de witte kruipt nog in 't zand
Dit gedicht schreef ik in het begin van de jaren zestig en is opgedragen aan mijn jongste broer GUIDO, bijgenaamd de Witte.
|