In de jaren 50 onmiddellijk na de oorlog was het katholisme nog zeer sterk verspreid onder de inwoners van mijn dorp in Vlaams Brabant. Tweemaal per jaar ging er een grote processie uit, één in de meimaand de andere op 15 augustus. Deze legde een gans traject af in de vorm van een cirkel om het dorp. Halfweg werd er een voorlopig altaar opgetrokken om de pastoor de gelegenheid te geven even uit te rusten want hij droeg het Heilig Sacrament dat toch enkele kilos woog.
De geur van de bloemen, de velden, de bomen, de volle lente eigenlijk was zeer specifiek en kenmerkend voor deze periode in de maand mei, de bloemenmaand bij uitstek. Ook was iedereen op zijn 31ste zoals ze in het frans zeggen, goed en fijn uitgedorst. Vooral de vrouwen kwamen er zeer fris voor, ja in een echte zomerkledij.
De huizen waren ook zeer mooi versierd met bloemen, kaarsen, Mariabeelden en vlaggen. Het was een echte feeststemming in gans het dorp. Ik herinner mij dat wij thuis de Vlaamse Leeuw uithingen, daar waar de meeste andere inwoners de Belgische vlag lieten wapperen. En als kers op de taart welk is het verschil tussen een processie en een stoet? de gemeentelijke fanfare. Die speelde stille statige marchemuziek.
Ik herinner mij nog de melodie die toen tot in het oneindige herhaald werd, maar spijtig genoeg kan ik dit niet op papier weergeven.
In deze processies stapte ik mee als misdiennaar, maar ik ben ook, maar toen was ik maar 4 of 5 jaar oud, eens in een processie meegegaan als een lintjesdrager. Een indrukwekkende praalwagen getrokken door twee paarden werd langs beide kanten omringd door een tiental knapen die elk een lint moesten vasthouden. Dit moet waarschijnlijk voor de vele toeschouwers een waar spectakel geweest zijn. Ik denk dat mijn ouders daarvan een foto gemaakt hebben, maar die heb ik spijtig niet in mijn bezit.
Ook elke zondag gingen we naar het Lof. Als misdiennaars moesten we dan het wierrookvat klaarmaken voor de dienst door houtskoolblokkjes in brand te steken, houtskool dat dan langzaam opbrandde. Maar deze blokkjes mochten niet uitgaan, dus moesten we ze onderhouden, ook tijdens de dienst door er geregeld op de blazen.
Ik herinner mij nog dat ik op een bepaald moment, nadat de pastoor de korrels mirre of gomhars op de blokkjes had gestrooid, ik begon te blazen in het wierrookvat tot en met, dat gans de kerk ondergedompend werd in één wazige goedruikende rookwolk die nog lange tijd nadat het Lof voorbij bleef hangen.
Nog in verband met de geloofsgemeenschap in onze parochie werden er om de vijf jaar een Retraite gehouden. Waarschijnlijk waren dit de laaste, want nu hoor ik niet meer dat deze nog plaatsvinden. s Avonds hadden dan echte lange preken plaats voor een bomvolle kerk door een speciaal daarvoor opgeleide geestelijke (ik denk dat het meestal een dominikaan was) die uitblonk door zijn welsprekendheid en zijn fysisch uithoudingsvermogen om de goegemeente meer dan anderhalf uur boeiend te kunnen toespreken met overtuiging en verve.
De bedoeling was de geloofsijver aan te scherpen en twijfelaars terug op het goede geloofspad te brengen. Ook om anderdenkenden te overtuigen zich aan te sluiten bij de kerkgemeenschap. En, waar maar zeker, dit gebeurde ook! Mijn moeder vertelde mij dat die en die zich hadden bekeerd, hetgeen dan voor de pastoor en de verschillende parochieverantwoordelijken het tastbare bewijs was dat zulke Retraites wel degelijk hun nut bewezen en hen dus aanzetten om in de toekomst verder te gaan in dezelfde richting