In gedachten was ik bezig een en ander te plannen, iets te doen wat me rust schenkt. Als ik nu eens daarnaar toe ging, dacht ik bij mezelf. Bij terugkeer kan ik dan in die winkel enkele voedingswaren inslaan. Omdat mijn tante in de buurt woont, dacht ik ook weer aan mijn tante en hoe lang het geleden is dat ik daar mijn hoofd nog liet zien. Uit angst... dat zij zal vragen... en veroordelen. Dat ik me niet zal kunnen rechthouden door bepaalde insinuaties. Alsof ik er van overtuigd ben dat zij zonder meer partij zal trekken. En als vanzelfsprekend mij als oorzaak zal zien. Geen moed, geen geloof... dat enig verweer daartegen nog zin heeft. Liever sluit ik me af. Blijkbaar. Ze hoeft niemand aan te wijzen als schuldige, evenmin iemand te veroordelen. Wat gebeurd is, is immers te absurd voor woorden. Daar kan niemand met zijn verstand bij... ook ik niet. En wie weet zijzelf evenmin.
|