-Het was kort na de oorlog,begon Johan,en de
Watermolen zag er toen helemaal anders uit dan nu. Jongens,wat was het hier mooi
! Er waren toen twee rivierarmen. De eerste,ginder,hebben ze alleen maar een
beetje rechtgetrokken,hij ligt tenminste nog op dezelfde plaats. De tweede liep
hier,waar we nu zitten. En dààr stond de watermolen. Vlak naast het tweede bruggetje. Want er waren twee smalle bruggetjes
toen,geplaveid met kasseien van twintig kilo,en haaks op mekaar omdat de weg
tussen beide een bocht nam. Maar mooi ! Heel wat anders dan dat lompe gedrocht
daar. En hij wees naar de betonnen brug die de overgebleven rivierarm
overspande.
- En hier,achter de ijzeren leuning-bij God,ja,die staat er
nog-hier stonden de houten hokjes waarin we ons omkleedden. En iets verder het
botenhuis. Want in de zomer legden ze de molen stil. Dan staken ze balken onder
de bruggetjes,en die hielden het water op. Je had hier de mooiste zwemkom die je
kon dromen,met doorlopend ververst water,waar vind je dat nog ? Want het water
blééf stromen,traag natuurlijk,maar het stroomde,en onder de bruggetjes viel
het over de balken heen. Als je een boot huurde,en je moest stroomopwaarts,het
kon niet anders,dan was het wel even trekken,hoor ! Tegen stroom in,en het
waren geen kayaks,die kanteldingen bestonden toen nog niet. Het waren stevige roeiboten,kon
je tenminste niet verzuipen.Als je voor een uurtje huurde,ging het veertig
minuten stroomopwaarts. En dan dreef je in twintig minuten zonder werken weer
terug. Zalig was dat.
En de andere rivierarm ginder,daar bleven de zwemmers en de roeiers weg.Dat
was het rijk van de hengelaars. Gooi er nu maar eens een lijn uit,je vangt er
alleen maar slijk. Maar toen,jongens,een hengelparadijs was het. Vooral omdat
je,als de vis niet beet,je nog altijd kon omdraaien en proberen een meid aan de
haak te slaan. Want er zwommen hier mooie meisjes,hoor ! We hadden onder ons
vissersplunje altijd een zwembroek aan. Kwam de vis niet boven water,dan doken
wij er in !
Er was in ons groepje een jongen,die toen in de twintig was,en naar
Congo zou vertrekken,Wouter heette hij. Zijn oom had ginder een zaak en had een baantje voor hem. En één week voor hij
de boot zou nemen-dat ging toen nog veelal per boot,naar Matadi-hadden we een
laatste hengelpartijtje georganiseerd,met zeven geloof ik. Maar je mag alles nog
zo goed regelen,er is altijd wel één genodigde die wegblijft. En in dit geval
was dat de vis. Geen beet,geen aarzelend stootje tegen het aas,niks. En dus bleef
er ons niks anders over dan een halve draai te maken en achter de meiden aan te
gaan.
Er zwom hier de laatste tijd een exemplaar rond,één meter zeventig
zeker en een kilo of zestig,stevig van vormen en met heel lange
benen. Mooi,jongens ! En ze zal het wel geweten hebben,want ze kwam hier als
eerste met een bikini aanzetten,een vurig rood dingetje van twee keer niks. Dat was
toen een sensatie,hoor ! Ik mag er niet aan denken wat het zou geweest zijn als
de mono al bestaan had.
Maar het dient gezegd : ze hield zich op de vlakte. Als een godin,zo
ongenaakbaar en trots,het leek wel een ijsberg. Anita Dinges,ja,die van de fontein
in Rome. Nu moet je weten,over de tweede rivierarm was er een bos. Nu ja,een
strook kreupelhout met hier en daar een boom. Liefkenshoek noemden we het,want
wie een meidje aan de haak sloeg kon ginder gezellig gaan wandelen. Maar dàt
meisje kon je daar nooit op betrappen,nee. Die liet zich niet vangen,daar was
ander aas voor nodig.
En die keer,de week voor Wouter vertrok,heeft één van ons groepje,Gust
heette hij,een aas gevonden waaraan ze maar moeilijk kon weerstaan. Al sloeg hij
ze niet zélf aan de haak,nee.
Je moet weten,dat meisje was een goede zwemster. Kon niet anders met
zulke vinnen. Een uur lang kon ze de plank doen,rustig op haar rug drijven in
het water met een lichte beweging van de handen. En dan staken er drie puntjes
boven water. Haar neus en die twee,ja. En als ze iets vinniger met de handen
wapperde kwamen die heuvels ook nog boven. En wij allemaal als jonge honden
staan hijgen,de tong uit de bek.
Nu was er dus Gust,en Gust was een waterrat,een zwemmer die het van de
vis zelf geleerd had,denk ik. Alle slagen kende hij,en duiken kon
hij,minutenlang tot de mensen dachten dat hij verzopen was en om hulp begonnen
te roepen. En die keer kwam Gust op een idee,maar dat hield hij voor zichzelf om
ons te verrassen. Hij ging kwansuis het water in,een heel eind van het op haar
rug drijvende meisje,en dook. Het duurde wel drie minuten voor hij weer
bovenkwam,helemaal aan de andere kant. Daar klauterde hij uit het water,wandelde
over het bruggetje naar ons toe,en wees met een hoofdknikje naar het meisje,van
wie juist het bh-tje los kwam en langzaam wegdreef. De rekel had onder water het
ding rustig losgeknoopt !
En dan kwamen die mooie,blanke hellingen bovendrijven,en de twee roze
puntjes,en wij kregen het water in de mond,Gust het meeste. Maar dat kwam van
het zwemmen,zei hij.
Het is toen dat Wouter zijn slag gslagen heeft. Want hij merkte als
eerste dat het bh-tje in de richting van de watermolen dreef,en onherroepelijk
over de balken in het kolkende water beneden verdwijnen zou. Dat kon hij het
meidje niet aandoen,hoe zou ze uit het water moeten stappen,er was nog heel wat
volk rondom. Dus rende hij met grote sprongen naar het bruggetje,riep ho
! alsof hij achter een op hol geslagen paard aan zat,dook het water
in,en viste het ding er nog net op tijd uit.
Zijn gebrul had de aandacht van iedereen getrokken,van het meisje
ook,ja,en ze kwam overeind uit haar plankstand om naar Wouter te kijken. En wij
keken naar haar,want een paar tellen lang zagen we haar boezem nu ook in verticale stand
vooraleer ze tot haar kin in het water zakte. En toen Wouter een beetje
ongelukkig het bh-tje boven zijn hoofd zwaaide en in haar richting begon te
zwemmen keek ze heel even naar beneden,en greep toen met beide handen haar
rijkdom vast.
Ik denk niet dat ze ooit geweten heeft dat het ding niet per ongeluk
losgekomen was. In elk geval,ze onthaalde Wouter duidelijk met geestdrift,gordde
het lapje stof onder water weer om,en zwom naast Wouter naar de trap,die naar
de kleedkamertjes en het café leidde. We zagen ze even later,netjes weer
aangekleed,op het terrasje aan een cola nippen en heel gezellig keuvelen en
lachen. En toen de cola op was zijn ze over het bruggetje het bos
ingewandeld. Liefkenshoek,ja.
We keken hen na,alle zes groen van nijd,Gust nog het meeste,want die
had de kastanjes uit het vuur gehaald,of uit het water als je wil. Maar ze waren
hooguit een paar minuten in het bos,of er klonk uit die richting een kreet,zo
dierlijk en rauw dat we tot in onze botten verkilden,al was het nog zo warm. En
het duurde een hele tijd voor we beweging zagen.
En dan,héél langzaam,ging het struikgewas uiteen en kwam eerst het
meisje te voorschijn,en achter haar een kreunende,dubbelgeplooide Wouter,het
hoofd bijna op de knieën,de handen aan zijn kruis. Zo strompelde hij tot aan het
bruggetje,liet zich op de boordsteen zakken,en brulde om een taxi. En het
meisje,rood als een pioen,wachtte naast hem.
De taxi is gekomen. Het meisje hielp Wouter achter in de wagen
kruipen. We hebben hem nog horen brullen : Naar een dokter,verdomme
!. En we hebben Wouter toen niet meer gezien,want wat er in Liefkenshoek
ook mag gebeurd zijn,hij is de week nadien goed en wel naar Congo vertrokken.
Toen zijn de praatjes begonnen. Je weet hoe het er in zon geval
aan toegaat. De gissingen waren legio,maar de versie die het uiteindelijk haalde
en voor de vaste waarheid doorging was dat het meidje,meegesleept door een al
te vurig temperament,Wouter had gebeten op de meest gevoelige plaats van zijn
lichaam,en dat er heel wat hechtingen aan te pas gekomen waren om hem toe te
laten met een complete uitrusting naar de negerinnetjes te vertrekken.
En zo heeft dat meidje de bijnaam de Pirañha gekregen. Ook
omdat ze zo goed kon zwemmen,natuurlijk. En die naam heeft ze jarenlang
meegesleept. Nooit heeft ze nog naar een jongen omgekeken. Nooit is ze nog in
Liefkenshoek geweest. Maar elke zomer,telkens het weer het toeliet,was ze op
post,deed ze haar plankstandje in het water,en elk jaar werd de trek om haar
mond wat harder. Want ze zal natuurlijk wel een en ander opgevangen hebben. Maar
een antwoord waren die praatjes haar niet waard.
Tot ze hier de watermolen hebben afgebroken,het zwemwater
dichtgegooid,de andere rivierarm rechtgetrokken,en de twee schattige bruggetjes
vervangen door dat gedrocht daar. Alleen het café bleef bestaan,en omdat de
Pirañha daar niet kwam verdween ze uit omloop.
En op een avond in het jaar 60,einde augustus,ik zal het nooit
vergeten,zit ik daar in het café aan de toog,en we hadden het over de relletjes
in het pas onafhankelijk geworden Congo. En wie komt daar binnen ? Wouter,ja !
Bruin als een Maleier,en een tikje mager,dacht ik,maar gelukkig gezond en
wel. Want ze hadden in Congo wel de zaak van zijn oom geplunderd en in de fik
gestoken,maar hijzelf én oom waren hals over kop in een vliegtuig gewipt en
hadden het vege lijf kunnen redden. En geloof me,Wouter was over het verlies van
zijn baantje en zijn bezit bijlange niet zo kapot als van het zien van ons
verminkt paradijsje hier. Jongens,wat keek hij sip toen hij de vernieling
aanschouwde !
En wij natuurlijk praten over vroeger. En over die laatste hengeldag
voor hij naar Congo vertrok. Hij vroeg tenslotte of we dat meisje nog wel eens
gezien hadden. Je weet wel,die met het bh-tje dat wegdreef.-De Pirañha
?,vroeg ik. Natuurlijk verstond Wouter me niet,en ik vertelde hem dat we
haar zo gedoopt hadden na zijn avontuur met haar in Liefkenshoek.
Ik heb nooit een bruine Maleier zo bleek weten worden als Wouter
toen. Hij is waarachtig aan de whisky gaan zitten,hij die nooit iets sterker
dronk dan een pilsje. Toen hij een beetje van de emotie bekomen was kreunde hij
:-Allemaal mijn schuld,omdat ik haar gevraagd heb het niet te
vertellen,aan niemand. Ik was zo verlegen.
En na een volgende whisky zei hij :-Hoe kon ik weten dat jullie
er zó iets zouden van maken ?.En hij vertelde zijn versie van de beet van de Pirañha,de enig juiste.
Toen hij met het meisje Liefkenshoek binnenwandelde,vol verwachting en
opgewonden om wat een onvergetelijk uurtje moest worden,had hij dringend moeten
plassen vanwege de cola die hij juist binnen had. Wouter had altijd al een blaas
van beperkte omvang,hij moest voortdurend. En was hij té opgewonden,té
ongeduldig ook ? Hij wist het niet,maar toen hij zijn plasje gedaan had en een
beetje vlug zijn gulp dicht maakte,greep de sluiting van de rits zijn
jongeheer bij zijn nekvel,en zette die onwrikbaar klem. En hij zou nooit meer de
pijn vergeten,die hij toen voelde,en de vernedering die hij onderging toen hij
het bos uitstrompelde en om een taxi riep. En de schrik bij de dokter,toen geen
enkel instrument sterk genoeg bleek om de sluiting van de rits te breken. En hoe
de dokter uit zijn berghok een nijptang haalde,en met de zweetdruppels op zijn
voorhoofd uit angst iets verkeerd door te knippen,tenslotte de sluiting wist
open te breken en arm Woutertje deerlijk gehavend ,maar nog heelhuids,vrij
kwam.
De Pirañha had haar beet gelost.
-------------------------We zwegen. De neiging om te lachen werd onderdrukt door het besef van het ongelukkige lot dat
een vrouw ondergaan had. We keken enkele ogenblikken de witharige heer en de
rijzige dame na,die van hun tafeltje waren opgestaan,naar Johan wuifden,en naar
hun auto wandelden.
-En hebben jullie nog iets over dat meisje gehoord ?
vroeg Albert tenslotte.
Johan knikte.Wouter heeft ze opgezocht,zei hij.-Ze
was de dertig voorbij,en nóg niet getrouwd,wat wil je,als je de Pirañha
bent. Dat heeft Wouter dan maar gedaan,en hij is er heel gelukkig mee. Als je me
niet gelooft kun je het hem zélf vragen,maar dan moet je wel vlug
zijn,en hij wees met een slap handje in de richting van het oudere
paar,dat net in de auto stapte.
We bleven beschroomd zitten,en staarden de auto na die over de brug
wegreed. En ieder van ons las de eerbied in de ogen van de anderen.
-Maar kom me niet vertellen dat een vrouw niet kan
zwijgen,zei Johan,en hij keek Albert strak aan.-Of ik geef je te
vreten aan de Pirañha !.