Het Plakkaat van Verlating van 1581 xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Op 26 juli 1581 zwoeren onze moegetergde voorouders
in de Staten-Generaal van de Verenigde Nederlanden
in Den Haag Koning Philips II af.
Zij riepen meteen hun onafhankelijkheid uit.
Ze waren ten einde raad door de politiek van uitbuiting en vervolging, bedreven in naam van de Koning van Spanje.
Ze wilden het de zoon van de in Gent geboren Keizer Karel niet vergeven dat hij hen in de steek liet en onderdrukte, terwijl het toch de plicht van een Vorst moet zijn, zijn onderdanen te behoeden voor ongeluk, overlast en geweld.
Hij die zijn onderdanen verdrukt en als slaven behandelt, hun eeuwenoude rechten en vrijheden ontneemt en hun bezittingen in vreemde handen doet overgaan, noemden zij een tiran.
De Koning heeft door zijn wanbeleid voldoende wettige redenen gegeven om hem te verlaten en het recht te ontzeggen nog als legitieme heerser op te treden.
Om gelijkaardige redenen hebben onze voorouders Keizer Jozef II als wettige vorst afgezet.
Op 22 november 1789 riepen de Staten van Vlaanderen in het Stadhuis van Gent de onafhankelijkheid van Vlaanderen uit.
Zij onderbouwden die met een Manifest dat op 4 januari 1790 door de griffier van de Staten van Vlaanderen op de Vrijdagmarkt werd voorgelezen.
Op 11 januari 1790 sloten de overige Zuidelijke Nederlanden zich bij deze afscheiding aan in het Tractaet van Vereeniging of van de Vereenigde Nederlandsche Staeten.
Deze afscheidingsbeslissing was geen lang leven beschoren want onze gewesten werden door het revolutionaire Frankrijk geannexeerd, tot ze in 1814 na het Congres van Wenen met de Noordelijke Nederlanden werden herenigd.
In 1830 bewerkten door Frankrijk gesteunde opstandelingen een nieuwe secessie waaruit het Koninkrijk België ontstond, dat zij in handen legden van Leopold van Saksen-Coburg.
Na 177 jaar heeft dit Koninkrijk uitgediend.
Vandaag delen de Vlamingen, leden en sympathisanten van Pro Flandria tegenover de staat België, die wordt verpersoonlijkt door Albert II van Saksen-Coburg, gelijkaardige gevoelens als hun voorouders in 1581 en 1789.
Bron: Wikipedia
|