welke naam de wind ook heeft hij is mannelijk in alle talen of liever jongensachtig overal blaast hij jurken bol rukt hij aan wasgoed en slaat verwoed en wispelturig de bladen om van boeken en van kranten
waar het niet waait vallen geen bladeren en maakt niemand bewegingen zoals jij nu met je hand door je haar zo sierlijk en vergeefs
Ik loop traag de trappen op en adem in...Ik wil opnieuw het dunne wolkje ruiken van de soep, bereid voor mij. Ik wil aanbellen en horen hoe jij naar de deur gelopen komt, zien hoe die opengaat en voor mij de ogen stralen van een heilige. Ik wil je gouden tand zien blinken wanneer je lachend uitroept : - Kom binnen meisje!
Mijn lieve, mijn prachtige moeder!
Vandaag heeft de bruine aarde jouw bruine ogen uitgewist. En de spin van de grote leegte heeft in jouw haar zijn web geweefd.
Ik word alleen verwelkomd door een jaren oud verdriet.
Jij wacht op mij op de heuvel je ogen zijn donkere viooltjes, je armen - dun, groen, uitgestrekt om mij te omhelzen..
AUTEUR : Iris Van de Casteele uit : Adios Adingahem
.
Polderland
t Is avond t is heel stil in huis het grasperk in de mist doet denken aan een herfst heel lang geleden waarin datgene opging wat ik sindsdien het meeste mis: bolders het rinkelen van een fietsbel geluid van paardenhoeven op kasseien de wind langsheen de vaart die t al uiteenwoei stemmen gebaren gezichten
AUTEUR : Armand van Assche uit " De zee is een orkest"
Zwanen
Zwanen zien er altijd zo nieuw uit zo zondags, zo pas in bad geweest; Maar spelen of spetteren in het water, dat doen ze niet. Zwanen zijn niet vrolijk.
Zij willen ook altijd weg. Daarom wiegen zij met hun lange hals als met een witte zakdoek en zo droevig dat ze kijken. Zwanen kunnen geen tranen laten.
Maar zwemmen, dat kunnen zij, statig drijven altijd recht vooruit als witte bootjes met onzichtbare roeispanen.
En opeens verandert alles van kleur als zij hun vleugels openslaan en zich languit rekken in de spiegel van de vijver. Dan kraait het water van plezier en klapt in zijn handen.
Helaas, ik moet verdwijnen, hoewel ik hier al zo lang sta. 't Is niet omdat ik sta te kwijnen, 'k ben nog vitaal, maar ja, men vindt, voor mij is er geen plaats meer; dat doet een ouwe reus toch wel veel zeer. Al heel wat heb ik meegemaakt, van alles langs zien komen. Het heeft me nooit zoveel geraakt, ik sta hier meestal maar te dromen. Ik geef de mensen rust en koelte, frisse lucht, vooral wanneer men in de zomer onder intense warmte zucht. Daar hoef ik niets voor terug in ruil, respect voor ouderdom is wat ik vraag. Maar liever slaat men hier een kuil, gaat mij te lijf met bijl en zaag. Als ze daar maar geen spijt van krijgen, want ook een boom is toch een schepsel Gods. Gij mensen, wees niet zo hovaardig maar nederig in plaats van trots. Bedenk dat wij er zijn om u te dienen, maar niet als haardhout, da's toch om te grienen. Door ambtelijke willekeur verdwijnen is wel een hele zware tol, laat mij toch verder leven, ik hou het best nog heel lang vol. Mijn stille pracht kunt u dan steeds aanschouwen, en dat, ik weet het zeker, zal u niet berouwen.