Op een speelplaats vol zon en hoge schrille stemmen spelen kinderen in het klein en schijnbaar ongevaarlijk wat buiten het terrein op groot formaat gebeurt.
Zij hebben al het nodige, vooreerst een slachtoffer, (ze heeft een huid van chocola en wordt zo makkelijk bang) en je kan bovendien verwijten aan haar kwijt van thuisuit aangeleerd.
De angst in kinderogen is overal gelijk maar scherper nog wanneer je door een brandmerk huidvol en opvallend bent getekend. Dit is een spel. Of niet? Daar gaat de bel. Het kind van chocola neemt plaats tussen de rij. Er is gelukkig weer bijna een halve dag voorbij.
Ik wil opnieuw een klein kind zijn, naïef en zacht met verwonderde ogen. Ik wil ronduit en zonder nadenken beminnen zoals men een blauwklokje of het schemerig bemint. Ik wil mij verheugen in al wat klein is, alleen, stil en schoon.
Ik wil een gele bloem plukken op de oever van een beek met een bed van zand; mijn moeder kussen; aan 't venster zitten wachten tot God de sterren ontsteekt. Ik wil een kinkhoorn aan mijn oor drukken en mij afvragen of dat het leven is wat zo wonder daarbinnen ruist.
Ik word wakker. Naast me het zachte hoopje teddybeer. Ik sta op, sleep wat kleren naar de badkamer. Ik slaapwandel naar de stereo.... "Le Prochain Amour..." van de stereo naar de keuken. Ontbijt: één tas koffie, één zachtgekookt eitje. Een scherpe geur ontsnapt door een kier van de koelkast. De verdomde melk is zuur.
Dan denk ik, als jij hier ook zou zijn dan was die liter melk al op geweest ... nooit zuur geweest. Altijd wakker worden naast jouw zacht hoopje. Dan denk ik, droom ik, hoop ik, wacht ik... tot plots verstand me wakker schudt.
Ik word wakker, sta op, kleed me aan, ontbijt. Ik neem een pen, een hoekje papier en schrijf:
- eten voor konijn - fruit - 1 pakje boter - 1 fles Mr. Proper - 1 doos melk (1/2 liter)
Bestaat er iets heerlijkers dan een droom? Iets heerlijkers dan zorgeloos bedenken van alles van alles wat alleen maar kan gebeuren in een vage, ijle droom? Bestaat er iets heerlijkers dan te vergeten dat je straks terug moet keren in een wereld vol droefnis waar het keien regent van waarheid en bitterheid. De kinderen schreien De moeders tobben zich af. De haan kraait voor de derde maal En je ligt er maar En je droomt van iets heerlijks van iets pittigs of liever nog van iets bovenmate schoon.
Het paardje van de molen had daar te lang gestaan en op een donkere avond besloot het weg te gaan Het dacht: "Ik ga wat dolen" en trok zijn hoefjes aan de wolken verscholen de sterren en de maan Adieu, mijn paardemolen hier kom ik nooit meer op van al dat draaien krijg je toch maar een houten kop Het draafde door de weiden wel zeven dagen lang en hinnikte gelukkig voor niemand was het bang. Maar helemaal tevreden dat was het paardje niet het had niet veel te eten en voelde zich wat ziek Och, was ik maar gebleven bij al mijn vriendjes thuis Het paardje huilde even en wilde weer naar huis Het zocht toen naar de molen en rende vliegensvlug na enkele dagen dolen vond het zijn standplaats terug Het sprong blij in het rond maar schrok toen plots zozeer verwonderd keek hij om zich heen er was geen plaatsje meer Hij zag het nieuwe paardje daar waar hij stond voordien Luidhuilend liep hij weg zonder zelfs om te zien Het paardje van de molen gaat stapvoets heel alleen en niemand op de wereld geeft wat om zijn geween.
Er woonde een kok in Marienbad Die thuis een groot aquarium had. Daar zwommen echter geen vissen in, Doch enkel een schone zeemeermin, Voorzien van de gangbare lichaamsbouw, Half jongedame en half kabeljauw. Daartoe gedwongen door de kok Droeg zij een hemd en een onderrok.
En als de kok naar de meermin keek, Dan klopte zijn hart en werd hij bleek, Dan klopte zijn hart en knorde zijn maag Benieuwd naar het antwoord op de vraag (Een antwoord dat kok bleef schuwen): "Zal hij haar stoven of zal hij haar huwen ?"
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, Mijn woning in: "Heer, Heer, één ogenblik ! Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood. Ik schrok en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand. Meester, uw paard en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan! "
Van middag - lang reeds was hij heengespoed - Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet. "Waarom", zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, "Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?" Glimlachend antwoordt hij: "Geen dreiging was't, Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast, Toen 'k 's morgens hier nog stil aan werk vond staan Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."