De zon begint de plaatjes weer te lezen op de deuren, glimlacht om de namen naar hun wezen en fluistert: hier is er geen. Maar hier woont Van der Kleuren en die is nooit alleen. Doopt hij de kleuren in het water zij worden nimf en hij is sater. Houdt hij de kleuren naar het licht, Kets zegt de vonk en wordt gedicht. En slaapt die kleurenzuchtige man? Van kleuren zonder kleren droomt hij dan!
AUTEUR : Tjitske Jansen UIT HET MOEST MAAR EENS GAAN SNEEUWEN.
.
Als iemand mij nou maar had opgeraapt en in zijn zak gestopt en daar gelaten had, dat af en toe een hand mij vond, voelde hoe zacht ik was en dan weer losliet. Of op de vensterbank gelegd, op 't nachtkastje, in een rommeldoos. De keukenla! Ik heb nog nooit een reis gemaakt, ik moest zo nodig wortel schieten. Als iemand mij nou maar had opgeraapt, er was niets aan de hand geweest, ik was kastanjebruin geweest, ik had geglansd, geglansd, wat later was ik wat gaan rimpelen, en dan, nou ja, maar nu, nu moet ik onvrijwillig transformeren en niet zo n beetje ook. En steeds als ik zo ongeveer gewend ben aan mijn nieuwe vorm, steeds als ik zo min of meer geaccepteerd heb dat ik ben zoals ik ben, dan ben ik alweer anders. En als het nu zo was dat ik gekozen had om zo te zijn, dat ik het wilde: steeds een ring erbij, zoveel soortgenoten aan mijn takken in hun veilig stekelhuis, zo anders dan ikzelf, maar wat weet ik het nog goed.
Ik heb het opgegeven te zijn zoals ik ben. Ik groei maar mee met wie ik worden zal. Af en toe hoor ik Dat iemand zegt Hoe mooi ik ben. In mijn schaduw gebeuren dingen die de moeite waard zijn.
achteraf weet ik wat ik had willen zeggen precies wat ik had moeten doen grijp ik alle kansen eindigt ons gesprek niet in spraakgebrek als jij weg bent durf ik pas tegen je te dansen maak ik fijne grappen duw de anderen opzij vind ik eindelijk de woorden die veel vroeger hoorden zie ik jou, jij mij
bevrijd je uit de vangarmen van de consumtiemaatschappij, die de laatste restjes vrijheid uit je wegrooft. Keer terug naar een eenvoudige levenstijl.
Vrolijker, wat eenvoudiger, wat soberder, We kijken te veel naar anderen en dat frustreert. We kijken te veel naar teevee en dat vervreemdt ons van onszelf en van onze omgeving. Keer terug naar een eenvoudige levensstijl. En zeg ook eens : ik moet niet alles hebben. Ik heb genoeg.
Toen ik Streepje had begraven, achter bij de lijsterbes zielig hoopje dooie kater zei mn moeder: Luister es. Moet je niet gaan lopen treuren; 't was tenslotte maar een kat. Wat ie voor me had betekend had ze dus nooit doorgehad. Ga een keertje lekker fietsen; zo erg is het ook weer niet. Ik dacht enkel: Zwijg nou even, k heb toch recht op wat verdriet. Morgen gaat het vast al beter. Alhoewel, dat stomme beest was al heel mn kinderleven toch mn beste vriend geweest.
Bijtje : Mag ik even bij u schuilen, als t niet lastig is voor u. want het regent pijpestelen. en ik heb geen paraplu.
Bloem : Wip gerust maar bij mij binnen. k Heb de tafel net gedekt. Lust u ook een hapje honing? Bloemenhoning, zélf geweekt! Bijtje : Mmm, wat smaakt die honing heerlijk! Hartelijk bedankt, mevrouw. Kijk, de zon is doorgebroken! Kom, dan ga ik maar weer gauw.
Bloem : Niets te danken. Wilt u even soms een boodschap doen voor mij? Verderop wat stuifmeel brengen? Want daar komt u tóch voorbij.
Sta op en wankel - uche uche - naar de gootsteen. Wat een nacht. Nog steeds alleen. Te veel gedronken. Met de taxi thuisgebracht.
Hoe doet iedereen dat toch, in liefde vallen op de dansvloer, niet alleen, maar allebei, dus zij op hem en hij op haar, getweeën, samen, met elkaar, consensus dus -
vooruit, ik geef het toe, ik heb onafgebroken woorden met mezelf, zaai kruimels twijfel uit en dansend op een spijkerbed steek ik mijn eigen ego lek:
Er zijn plekken waar ik zonder glimlach niet meer langs kan. Ooit is daar een grap verteld, een kus geroofd, iets voor het eerst gedacht. Ter hoogte van mijn oor, bijvoorbeeld, heb jij me op een nacht beloofd dat eeuwigheid een leugen is, maar dat het daarom tussen ons niet minder lang gaat duren. Meer woorden waren er niet nodig - een mond spreekt van zichzelf al mooi en huid heeft een geheugen. Jij blijft mijn hals, mijn navel, mijn holte van mijn knie voor altijd bij. Zonder glimlach kan ik aan geen plek voorbij.
Zes jaar heeft ze geleerd wat blijven was: wat ouders deden, en wat alles dus ging doen een tafel bij een stoel, nu bij toen. Het meervoud van geluk was: wij.
Sindsdien heeft ze geleerd wat enkelvoud is. Zij. Nu weer half van jou, morgen half van mij.
Toen ze acht was was ze tien. Eén helft van haar gezicht lief, de andere liever. Bang om te kiezen tussen verliezen en verliezen.
Vandaag is ze gewoon twaalf. Vier ouders, twee echt, twee stief. Slapen gaan moet met eindeloos gezoen. Ze wint altijd. Ze heeft geleerd wat blijven is. Wat ouders niet en kinderen wel doen.