.
EEN VERHAALTJE VOOR JULLIE..
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" /> Er waren twee kabouters, At en Ot, zo klein dat zij niet in mens geloofden, alleen een beetje in god.
Op een dag naar het leek als altijd kwam een prinsesje voorbij. Ze zei kijk dat is aardig, bukte en alsof zij bloemetjes plukte, pakte zij Ot en At en stak zoals alle prinsesjes de hele zaak in haar zak.
Zo kwamen zij in het paleis, de avond viel, dat hou je niet tegen, maar terstond ontstak het prinsesje opnieuw de zon, zodat Ot en At ineens wisten dat zij waren in het paradijs en god bestond.
Dat was de eerste dag. Zij sliepen die nacht In luciferdoosjes van de koning onder zacht geurende zakdoekjes van de koningin. En de volgende dag vroeg het prinsesje, wat zal ik eens voor jullie kopen, waarin hebben jullie nu de meeste zin.
En Ot en At wilden natuurlijk dat het kermis was met chocola, een reuzenrad, draaimolens en heel veel limonade. Toen ging het prinsesje naar de stad en wat bracht zij wel mee? Vliegtuigjes, botsautotjes, geweertjes een draaiorgeltje van jesterdee slagroomijs en mooie rooie kleertjes.
En het werd alle dagen kermis in t paleis want At en Ot konden de trappen eerst niet op of af en nooit alleen naar de w.c. maar met het vliegtuigje ging het van een twee drie en was het prinsesje van de wijs dan draaiden zij het orgeltje van jesterdee.
Maar ook moesten de kabouters leren. En Ot telde op en At trok af. Ze kregen boeken met gouden woorden, zo groot dat zij uren langs de blad- zijden moesten lopen en ze zere voeten kregen van het leren begrijpen wat er stond en de potloden waren zo zwaar dat ze alleen maar samen en dan nog hele korte brieven konden schrijven, bijvoorbeeld alleen hun namen.
En toen de dagen voorbij waren in het paleis gingen zij weer weg, het was een lange reis terug naar het bos en hun huisje stond er als altijd. Hoe het prinsesje dat wel vond?
Ze huilde zoals ze nog nooit had gehuild, totdat zij op een dag aan het paleisraam stond en uit de bomen van het park een duif verscheen met een klein briefje in zijn mond, zo klein dat zij het haast niet lezen kon. Er stond: dag god een zoen van At en Ot.
.
|