Mei 1983 - Ik raadpleeg dr. D., een gerenommeerd neurochirurg in het Gentse. Hij vermoedt een probleem met een tussenwervelschijf. Er wordt een bijkomend onderzoek (radiculografie) uitgevoerd. De röntgenfoto wijst op een een uitstulping op het niveau L4-L5. Hij raadt aan te opereren. Ik ben bereid alles te doen als ik maar van die pijn af geraak. Bovendien zegt hij: ik garandeer u dat u na de operatie 100% pijnvrij zult zijn en dat u weer alles zal kunnen doen zoals vroeger. Het klinkt als muziek in mijn oren, en ik geef onmiddellijk toestemming om te opereren.
(De volgende dag) Ik word wakker uit de verdoving; de chirurg heeft uitstekend nieuws voor mij: de operatie is perfect geslaagd. Wat een enorme opluchting. Maar toch... een drietal dagen na de operatie bekruipt me een gevoel van onrust. Ik heb nog altijd pijn. Dat zal wel de nasleep van de operatie zijn, probeer ik mezelf te overtuigen. Maar het schreien staat me nader dan het lachen. Alsof mijn onderbewustzijn al meer weet dan ikzelf.
Enkele dagen later mag ik naar huis. Maar ook daar gaat het niet goed. Het wordt hoe langer hoe duidelijker dat de pijn van vroeger er nog altijd is. Een week of zo later moet ik op controle. Er is nog geen reden tot paniek, de operatie is nog recent, en alles moet nog een beetje helen. Na enkele weken moet ik nog eens terugkomen.
(Weken later) Als ik binnenkom in de spreekkamer zeg ik tegen de chirurg dat ik nog altijd juist de zelfde pijn heb. Hij antwoordt: 'meneer Notredame, u kúnt geen pijn meer hebben'. In zijn verslag voor de huisdokter noemt hij me een neuroticus, een ingebeelde zieke. Mijn huisarts toont me de brief. Ik ben aan de grond genageld. Eerst was ik het slachtoffer van een pijnlijke hernia, nu ben ik ineens een fantast bij wie de pijn tussen de oren zit.
Hoe moet dat nu verder met de pijn, met mijn werk? Ik kan toch zo niet terug gaan werken, met constante pijn als ik sta of zit? Wie zal ons huis afbetalen?
|