Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
05-02-2015
Anijskurkzwam
De geur van de "Anijskurkzwam" (Trametes suaveolens) is inderdaad een aangename anijsgeur. Hij behoort tot de gaatjes en buisjeszwammen. Onderaan (zie "bijlage) heben we een opname met de gaatjes, die wittige zijn in de jeugd en later iets grijzer. Ze zijn rondachtig en nogal met wijde porieën. De hoed zelf is als een dik balkon met een gewelfde bovenzijde en fijn fluwelig viltig, later soms kaal, eerst zuiver wit of lichtgrijs later wat vergelend (zoals hier).De geur echter maakt hem heel bijzonder!
Dit is dan het "Troskalknetje" (Badhamia utricularis) waarvan we het "phaneroplasmodium" toonden in vorige bijdrage. Dit is dus de gerijpte vorm, hier zijn de sporen gevormd die na volledige rijpheid zich zullen verspreiden. Het worden wel "sporen" genoemd maar dat is een beetje naar analogie met andere sporen. Het zijn eigenlijk sporen, die amoebe-achtige diertjes voortbrengen, dus geen plant. Het zijn deze diertjes die zich in groep zullen voortbewegen in een "Phaneroplasmodium" om zich te voeden tot ze volgroeid zijn.... In "bijlage" nog even een "phaneroplasmodium" van het "Troskalknetje".
Dit "Phaneroplasmodium" is een van de drie soorten plasmodia die het begin uitmaken van een slijmzwam (myxo). Misschien heeft dit uitzicht de oorsprongkelijke naam van deze myxo's wel bepaald? Dit begin kruipt over het substraat. Het vormdt aders die beschermd zijn door een nogal taaie ,dikke wand. Zo is het minder kwetsbaar. Het kan klein zijn (enkele cm) maar ook veel groter zoals hier. Het kruipt hier over een oranje aderzwam. Het menu van dit plasmodium kan zeer gevarieerd zijn. Het verorbert schimmels, gisten, bacteriën,korstzwammen en zelfs dood plantaardig materiaal. Als het volgroeid is of verzadigd zal het stabiliseren en vruchtlichamen gaan vormen. Van dit plasmodium weten we dat het Troskalknetjes zal vormen. In "bijlage" laten we nog een ruimer zicht zien op de grootte van dit "Phaneroplasmodium".
De "Oranje aderzwam" (Phlebia radiata) is wel een mooie winterse verschijning Hij ligt helemaal plat aangedrukt en kan alleen wat knopvormige verdikkingen hebben. Vooral de kleur valt op. deze kan helder oranjerood tot dooier- of chromaatgeel zijn. De centrale delen zijn dan meer vleeskleurig-roodachtig. De bovenzijde en dat is de vruchtbare laag is kamachtig gerimpeld of gegroefd. Op dode stammen of takken kan hij veel voorkomen. Hij veroorzaak er witrot zoals men zegt. Dwz. dat hij de lichnine van het hout zal verteren, zodat de celluloze van het hout meer overblijft en die is zachter en geeft een wittige kleur.
"Grauw rijpmos" (Physconia grisea) heeft een thallus met fijn verdeelde lobben die veel rijp kunen vertonen. Het zijn kristallen die er wat bovenop liggen en dat maakt het wel wat bijzonder. In "bijlage" laten we een opname zien die nog meer uitvergroot is waarop deze "rijp" nog beter te zien is. De naam rijpmos is dus wel goed gekozen alleen is de naam mos wel fout omdat het een licheen (korstmos) is!
Het "Witkopschorsmos" (Hypogymnia tubulosa) is gekenmerkt door de buisvormige structuren die op het thallus opkomen en bovenaan wittig grijze sorediën vormen. De lobben zijn ook hol en de aanhechting op het substraat, meestal op nogal horizontale boomtakken van eik (zoals hier), gebeurt met de onderkant van het licheen zonder hechtingworteltjes of rhizinen. Daarom is de wetenschappelijke naam wel goed gekozen: "Hypo" = onder en "-gymnia" = naakt. Dus geen hechtingsworteltjes, zoals dat meestal wel het geval is. In "bijlage" nog een opname van dit tamelijk zeldzaam licheen.
Dit "Boomglimschoteltje" (Lecania cyrtella) heeft wel kleine apotheciën (vruchtlichamen) ze hebben een doormeter van 0,2 cm tot 0,5 cm. Met moet wel met een loep kijken om ze waar te nemen op een boomstam. Deze foto geeft al een vergroting van X 10. De okergele apotheciën gaan bol staan en hier en daar hangt er nog wat van het thallus aan. In deze vruchtlichamen (apotheciën) zitten zakjes met sporen (8 in én zakje). Ze zijn ellipsoïd en hebben een dwarssnede of septe. In "bijlage hebben we van deze een opname gemaakt van X 400 onder microscoop. Ze zijn met rode pijltjes afgebeeld. Ook zien we nog enkele groene korrels dit zijn dan de algen die in symbiose leven met de schimmel.
De naam van het "Blauwgrijs steenschildmos" (Parmalia saxatilis) doet vermoeden dat het op steen staat en dat doet het ook, maar epifytisch (op hout dus) staat het algemener! De naam is dus niet zo accuraat. Het is wel blauwgrijs met wat hoekige lobben en met pseudocyphellen (lijnvormige streepjes op het thallus). Maar heel typisch is wel de aanwezigheid van isidiën. Dit zijn nogal cilindrische verhevenheden op het midden van het lichenthallus met wat bruine tot zwarte puntjes. Hier ook in groep duidelijk te merken op het midden van het licheen. Het wordt het meest aangetroffen op en zure schors en daar is dus ook de eik bij waarop we het aantroffen.
Een "Baardmos" (Usnea) aantreffen is altijd speciaal. Ze zijn bij ons zeer zeldzaam. Het duidt ook altijd op een goede luchtkwaliteit van de omgeving. Dit baardmos wisten we ongeveer staan in de Kesselse heide en dan kunnen we ook niet anders dan even te gaan kijken. Het was heel wat toegenomen sinds de laatste keer dat we er nog eens kwamen. Een goed teken dus. Hopelijk doet de tak van de eik waarop het staat noch een lange tijd goed. Het lichen zelf is met ronde vertakkingen en heeft wat soralen op de randen. In het midden van de takken is er een soort "koord" (een centrale streng). Het precies identificeren naar de soort is wat moeilijker en wordt doorgaans niet gedaan om het zeker ook niet te schenden met een stukje mee te nemen. In "bijlage" nog een opname.
Het "Groot schildmos" (Parmotrema perlatum) deed hier zijn naam alle eer aan. Het mat 9,5 cm in de breedte. De lobben zijn ook nogal groot in verhouding tot andere "Schildmossen". Ze zijn ook glad en hebben geen pseudocyphellen (witte lijnen of punten) op de de bovenzijde. Speciaal hebben zij wel dikwijls wel zwarte ciliën of haartjes op de rand van hun bladeren staan. Dit is echter op foto zo niet te zien. Deze vonden we ook op en eik in de Kesselse heide dat een paradijs is voor lichenen. De naam "schildmos" is de vertaling van de latijnse naam "parma" dat een rond Grieks schild was. Ook dit zogenaamde "Groot schildmos" is dus geen mos maar een licheen!
Het "Eikenmos" (Evernia prunastri) stond hier inderdaad op eik. Dit licheen vertakt zich als en gewei, de bovenzijde is groengrijs en als we de onderzijde kunnen zien is deze grotendeels wit soms wat roze. Vroeger noemde het ook het "Gewoon geweimos". Van dit lichen is ook gekend dat het vroeger in de tijd van Lodewijk XIV in zijn poederdoos werd teruggevonden. Het werd toen gedroogd en tot poeder vermalen en nog met geurstoffen gemengd. Dit is wel en groot exemplaar dat men niet vlug zo groot kan aantreffen hier bij ons. Merkwaardig ook dat een schimmel en een alg tot een symbiose kunnen gaan en een dergelijke vorm kunnen aannemen!
De 'Goudhoed" (Phaeolepiota aurea) is een tamelijk zeldzame zwam. De hoed kan tot 15 cm breed worden en is heldergeel- of goudbruin tot diep okerkleurig. Een mooie verschijning! Dit exemplaar was al niet zo jong meer en was iets minder fleurig maar nog goed herkenbaar. De steel is ook wat in de kleur van de hoed. In "bijlage" kan men deze even bekijken. Het is een saprofyt die van dood materiaal leeft in de bodem. Meestal staan ze in groepen, soms tussen de brandnetels.
De "Broze russula" (Russula fragilis) ziet er heel anders uit dan deze gele vorm. Normaal zien we deze donker violetachtig, met rode en groene tinten, de kruin bijna zwart. De geur is fruitig maar de smaak zeer scherp. Typisch aan deze zwam is de extreme brosheid met ook de gekartelde lamellen onderaan. Ook bij de gele versie zien we onderaan deze gekarteldheid ook. In "bijlage " kan men deze onderzijde bewonderen.
Zelfs een zwam is niet bestand tegen andere zwammen die hem komen parasiteren! Deze "myceenparasiet" (Spinellus fusiger) heeft hier een zwammetje (een Myceen) aangetast. Op het hoofje staan een hele reeks draadjes die als een spinsel naar alle kanten uitsteken en op de topjes ervan komen kleine bolletjes de vruchtlichamen van deze parasiet maar deze zijn zeer klein en op deze foto niet zo goed te zien.
De "Spieringtrechterzwam" (Clitocybe phaeophtalma) kan een hoed van ongeveer 7 cm hebben en is vuilwit,bleek hoornkleurig, vleeskleurig-bruinachtig of grijsbruin. Hij kan dus heel wat kleurvariatries hebben. De geur is wel opvallend zoetig-ranzig en de smaak bitter. De plaatjes zijn aflopend zoals dat voor alle trechterzwammen is. Op de foto in "bijlage" is dat op te merken! Door de typische geur is hij goed te herkennen. Door de smaak zal men hem ook niet vlug opeten en maar goed ook want hij is giftig hij bevat muscarine zoals ook de Vliegenzwam dat heeft.
De "Tranende franjehoed" (Lacrimaria lacrimabunda) is wel de meest "triestige paddenstoel" die men kan tegenkomen als men de wetenschappelijke naam toch eens goed bekijkt. Het Latijnse "lacrima" is "traan" het achtervogsel -aria vormd er een zelfstandig naamwoord van en "lacrimabunda" betekend nog eens "met overvloedige tranen". De hoed is viltig vliezig en okerbruin tot kaneelbruin. De lamellen zijn na rijping chocoladebruin en op het plat met duidelijke vlekken. Bij jonge exemplaren komen op de rand van de lamellen waterige druppels (de "tranen). In "bijlage" zien we die lamellen met druppels die wel donker geworden zijn met sporen van de lamellen. We zien ook duidelijk de vlekken op de lammellen.
De "Grote sponszwam" (Sparassis crispa) is inderdaad mogelijk groot. Hij kan tot 40 cm worden. De kleur is vleeskleurig tot okergeel. De buitenste kroezige bladachtige elementen zijn egaal gekleurd of met een bruinachtige rand. Aan de voet van dennen is hij te vinden maar ook op stronken! Hij kan dus van levend naar dood materiaal overschakelen.Het is ook een goed eetbare zwam die wel eerst goed moet gewassen (humus) worden en van mogelijke insekten bevrijd. Te oude exemplaren kunnen ook wel eens bitter gaan smaken.. In "bijlage" nog een opname van meer nabij van deze speciale vorm van paddenstoel die aan een badspons doet denken. De naam is wel goed gekozen!
Nog een reus! Deze "Nevelzwam" (Cliticybe nebularis) was meer dan 30 cm. Gewoonlijk wordt maar maximal 15 cm aangegeven voor de hoed. Om een indruk te geven legden we er autosleutels op. Deze paddestoel komt ook veel in "heksenkringen" voor. Bij hun onstaan nemen ze eerst in het rond alle voedingsstoffen op en gaan dan telkens op de rand zich verder ontwikkelen. De geur is penetrant zoetig-meelachtig. Hij worden ook als eetbaar beschreven maar dan moet het afkookvocht wel weggegooid worden. Kookt men niet af dan kan een indigestie het gevolg zijn! De smaak zou ook door niet iedereen gewaardeerd worden. In "bijlage" nog een opname zonder de autosleutels.
Deze "Gewone oesterzwam" (Pleurotus ostreatus) was wel 34 cm groot! Gewoonlijk geeft men aan dat deze zwam een 20 cm groot word. Deze vonden we in Vordenstein op een dode populier.Een lichte nachtvorst is nodig lijkt om deze te laten "fructuciferen". Het is dan ook in deze tijd van het jaar dat men hem geregeld kan aantrefffen. Het is een van de meestgekende eetbare paddestoelen. Alleen zijn oude exemplaren taai. Hij wordt ook veel gekweekt en de veel gebruikte variëteiten uit Florida hebben geen nachtvorst nodig om te kunnen groeien. In "bijlage" nog een opname van de onderzijde met de aflopende plaatjes.
Het "Plooivlieswaaiertje" (Plicatura crispa) staat hier boven elkaar op een dode tak. De hoed wordt maar een paar cm breed maar is mooi beige- totokerkleurig. De verse aangroei is wittig. De aanhechting is smal maar zonder een steel. De Nederlandse naam is ook zeer goed gekozen als men ook de onderzijde bekijkt. Het heeft geen echte lamellen maar men ziet een golvend vlies. Allemaal plooien naast elkaar. Hier worden de sporen dan ook gevormd. In "bijlage" een zicht op deze onderzijde!