Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
31-08-2016
Schorsspleetkooltje
Dit is nog een eigenaardigheid die kan voorkomen, als men naar lichenen op zoek is. Het zijn korte tamelijk dikke, zwarte lichaampjes met een spleet er in. Op 't eerste zicht zou men aan een "schriftmos" kunnen denken, die ook wat in die aard voorkomen. Maar dat is het dus niet! Het is een schimmel die ook voorkomt op schors en het "Spleetlipkooltje" (Hysterium angustatum) genoemd wordt! Toch ook het bewonderen waardig!
Ook lichenen of korstmosen kennen hun parasieten! Deze parasiet die nog geen Nederlandse naam kreeg: "Illosporiopsis christansenii", is wel goed op te merken als hij bv. op het "Rond schaduwmos" (Phaeophyscia orbicularis) verschijnt. Het zijn de roze bolletjes die de vruchtlichamen uitmaken van deze parasiet. Deze opname werd wel vergroot opgenomen (x 10).
"Witkopvingermos" (Physcia tribacioides) is een zeldzamer licheen dat bladvormig te noemen is. Thallus is grijzig en gekenmerkt door rondesoralen die op het thallus verschijnen. Deze soralen zijn tot 1,2 mm en sterk convex soms wat samenvloeiend. De lobben zelf zijn eerder kort zonder vlekken en aangedrukt aan het substraat. Een licheen dat niet vlug aangetroffen wordt! In "bijlage" geven we nog een opname van dit licheen.
Hier troffen we het "Melig takmos" (Ramalina farinacea) goed uitgegroeid tot een volwassen mooi licheen. Het is een struikvormig licheen met platte en onregelmatig dichte vertakking. Op de takken zien we ronde tot iets onregelmatige soralen met geelwitte, fijnkorrelige sorediën. Het zijn deze sorediën (korreltjes) die bij uitstek zorgen voor de verspreiding van dit licheen want we zien hier bij ons geen apotheciën met echte sporen om zich eventueel te vermeerderen.
Het "Lindeschildmos" (Parmelina tiliacea) wordt bij de zeldzame lichenen gerekend. Het is een bebladerd licheen zoals men dat noemt. De bladlobben zijn vrij rond en ondiep ingesneden tot één cm breed. De kleur is mooi dof grijs. Het kenmerk dat wel belangrijk is zijn de bruine isidiën die men niet van ver kan zien maar met de loep wel als bruine topjes te ontdekken zijn op de bladeren. In "bijlage" maken we daar een uitvergroting van. We vonden het op een goed belichte eik langs een stille weg die over de autostrade liep.
Dit licheen "Glanzend schildmos" (Melanelixia glabratula) is nauw verwant aan het "Lepelschildmos" dat hieronder staat. Het thallus heeft bijna dezelfde kleur maar het zijn de isidiën die heel verschillend zijn! Hier zien we een massa cilindrische uitsteekseltjes die al dan niet vertakt zijn. Hier in het midden als wat "donkerder bruin" naast elkaar te zien. Ook deze "cilindervormige isidiën" zijn het aseksueel voortplantingsmiddel bij uitstek van dit licheen!
"Lepelschildmos" (Melanohalea exasperatula) is een bladvormig licheen dat bruin tot groenbruin kleurtje heeft. Het is wat glimmend en plat aangedruk tegen het substraat. Maar er zijn "isidiën" aanwezig, dat zijn de kleine uitsteekseltjes op het thallus, hier te zien als wat weerkaatsende stukjes omdat zij wat plat zijn. Daarom worden deze wat "lepelvormig" genoemd en daar heeft het licheen in het Nederlnds zijn naam van. Deze isidiën zijn een wijze van aseksueel voortplanten van het licheen. Als zo'n stukje afbreekt kan het een heel nieuw licheen vormen.
Hier tonen we de "Duindaalder" (Diploschistes muscorum) opgenomen met gewoon fototoestel op een muur. De opnames hier onderaan zijn eerst onder binoculair reeds met 10 x vergroot. In "bijlage" nog een opname van wat dichterbij.
"Duindaalder" (Diploschistes muscorum) is een merkwaardig licheen dat eerst parasiteert op Cladonia -soorten en daarna verder vrij levend wordt aangetroffen. De thallus is heldergrijs, dun, tot tamelijk dik, gebartsen soms en gewelfd. De apotheciën (vruchtlichamen) liggen ingezonken, zijn hol en wat wit berijpt. De sporen zijn ook mooi om zien er zijn er 4 in een zakje en deze zijn muurvormig er zijn in de lengte 5 septen (te zien als lijntjes) en dan nog eens dwarse lijntjes of septen. In "bijlage" laten we enkele sporen zien onder een vergroting met microscoop x 1000!
Gewoonlijk zien we het "Gewoon purperschaaltje" Lecidella elaeochroma) met zwarte apotheciën en met een zwart randje. Waarom dan toch de Nederlandse naam "purperschaaltje"? Wel soms komt men toch eens een exemplaar tegen met apotheciën die er wat "purperachtig" uitzien, zoals hier in de beneden linkerhoek. Ook troffen we hier exemplaren die een dikkere, wat rimpelige thallus vertoonden, terwijl de thallus als korstvormig wordt beschreven. Dit is vooral op te merken in de opname die we in "bijlage" toevoegden.De variabiliteit bij de lichenen kan toch wel wat verrassen!
Nog een klein licheentje: "Kleine schotelkorst" (Lecanora hagenii)!
De apotheciën zijn maar tot een 0,5 mm groot en staan er plat of hol bij. De kleur is bruin of bleekbruin en de rand is grijzig. Het thallus is korstvormig, grijs tot doorzichtig, glad en soms bijna afwezig , deze steld dus niet veel voor. Gewoonlijk zijn er ook niet zoveel apotheciën samen te zien. Dit licheen staat veel op steen maar gewoonlijk vinden we het ook op hout. Het wordt als zeer algemeen beschouwd maar omdat het zo klein is met weinig apotheciën vinden we het niet zo veel. De vergroting hier is ook reeds x 30!!
Het "Rookglimschoteltje" (Lecania naegelii) is een tamelijk zeldzaam "glimschoteltje" dat op bomen te vinden is. De vruchtlichamen (apothecia) zijn een 0,5 mm groot. Men moet ze dus wel met een loep bekijken. Deze opnames zijn ook reeds een vergroting van 10 x. De kleur is variërend en van tamelijk bruin tot donker bruin. Het randje is altijd wel veel lichter van kleur. De thallus is korstvormig, wittig en glad. Het lichtere randje van het vruchtlichaam is wel en kenmerk dat belangrijk is om het te herkennen. In "bijlage" nog een opname om het randje nog eens goed te zoeken en bekijken.
Deze opname van het "Boomglimschoteltje" (Lecania cyrtella) is reeds een vergroting van 10 X. De Thallus hier is wittig, glad en heel dun. De vruchtlichaampjes (apotheciën) zijn hier klein tot maximaal 0,5 mm en kunnen licht bruin zijn (zoals hier) tot vrij donkerbruin. De rand is van dezelfde kleur en verdwijnend bij ouder worden (hier niet te zien). Hier staan de apotheciën ook wat bol, eerst zijn deze plat, dus deze apotheciën zijn al wat ouder. Dit licheen staat eerder op geëutrofieerde plekken bijv. bij bastwonden.
Het "Schors-olievlekje"(Pseudosagedia aenea, een nieuwe wetenschappelijke naam) wordt niet vlug opgemerkt! Het zijn doorgaans wat donkerdere bruine vlekken op een gladde stam in vochtig bebost gebied. Als men met een loep wat dichterbij gaat kijken ziet men kleine bolvormige vruchtlichaampjes die maar een 0,3 mm doorsnede hebben. Het zijn wat men noemd "peritheciën", bolvormig en met een opening bovenaan. Daarin worden de sporen gevormd zoals in een apothecium , maar deze zijn plat. Op foto zijn ze te zien als kleine donkere puntjes in de bruinige thallus. Het wordt als zeldzaam gequoteerd, allicht omdat het zo weinig opvalt. De Nederlandse naamkeuze is wel mooi gepast!
Het "Gewoon schriftmos" (Graphis scripta) blijft telkens een fascinerend licheen om te ontdekken. In zijn wittige thallus (grondvlak) verschijnen er de langwerpige en onregelmatig kronkelende zwarte vruchtlichamen (apotheciën , die we lirellen noemen). Zij doen inderdaad denken aan een oude schriftvorm. De schijven zijn meestal gesloten. Het is tamelijk zeldzaam maar we vinden het meestal in nogal vochtige bossen (het type broekbos) op gladde schors. Volgens laatste informatie lijken er nog wel wat variaties in voor te komen. We kijken er naar uit. In "bijlage" geven we nog een kleinere opnamen van dit mooie korstmos.
Het "Dun schaduwmos"(Hyperphyscia adglutinata)is helemaal aan het substraat (hier een stam) aangedrukt. Aan de rand heeft het samenvloeiende kleine lobben. Het is gelig grijs tot bruingrijs en vaak vershillend van kleur ook door droog of nat te staan. Het is zo aangedrukt omdat het geen rhizinen heeft (worteltjes) waarmee het aan de boom gehecht zou zijn. Hier is gewoon de onderzijde van het licheen, aan de boom, gekleeft! In het midden zijn er gelig bruine tot donkergrijze soralen aanwezig. Eén korreltje van zo'n soraal kan een nieuw licheen geven, gezien in dit korreltje schimmel en alg aanwezig zijn. Door ammoniakvervuiling en klimaatsverandering is dit licheen meer voorkomend.
Het "Lichtvlekje" (Plyctisch argena) isinderdaad van ver soms opvallend een witte vlek op een stam. Vooral de witte buitenste rand van het licheen doet het opvallen. Deze buitenste rand noemt men de prothallus. In het midden is de thallus zelf nogal korrelig en heldergrijs maar soms ook bealgd. Verder zijn er geen kenmerken zoals bv. apotheciën of isidiën. Om zeker te zijn van dit licheen wordt dan al eens een chemische stof gebruikt zoals hier KOH en met deze stof komt er een roodverkleuring te wijten aan de zuren die in het licheen aanwezig zijn. De rode verkleuring is hier dus zichtbaar op de foto.
Op de Kesselse heide vonden we dit "Blauwgrijs steenschildmos" (Parmelia saxatilis) op een horizontale tak van een eik. Het was een prachtexemplaar. Het ziet er uit als een "Gewoon schildmos" (Parmelia sulcata) met zijn afgeknote eindlobben en lijn- tot puntvormige witte lijntjes (pseudocyphellen) op de lobben. Alleen staan er in het midden het licheen (de thallus) veel cilindrische isidiën, die zelfs vertakt kunnen zijn. Deze isidiën zijn ook bij uitstek het vermenigvuldigingsmiddel van het licheen op een niet seksuele wijze. In "bijlage" nog een opname van iets meer nabij. Op te merken valt dat dit wel "steenschildmos" wordt genoemd terwijl het wel meer op hout te vinden is! Wel wat wonderlijk!
De "Witgerande stofkorst" komt meestal op bomen voor maar kan ook op steen voorkomen. Meestal vinden we deze als de variatie "Haematomma ochroleucum var. ochroleucum". Deze is volledig korstvormig, licht blauwiggrijs en grotendeels korrelig soredieus. Aan de buitenrand is er ook een helderwitte uitstralende rand (de prothallus) en hieraan is het licheen ook best deels te herkennen. Daarnaast is er ook een variatie die een wittig gelig-grijs tot groenig-grijs thallus heeft. Dit is "Haematomma ochroleucum var. porphyrium". Hierbij wordt de eerste afgebeeld en de tweede de meer blauwgrijze voegen we hier in "bijlage" bij. Zelfs al staan beide lichenen in elkaars nabijheid kunnen zij goed te aarden. De ene lijkt een zuur te bevatten dat de andere niet heeft.
Deze "Dijkschotelkorst" (Lecanora rupicola) is zeer zeldzaam en alleen te vinden op natuursteen (graniet) van dijken. Het voorkomen is ook wel niet zo spectaculair. Het oppervlak (thallus ) is wit tot witgrijs, wat ruw en tamelijk dik (tot 2 mm) omringd door een zwart prothallus (het dunne buitenste randje). De apotheciën zijn nogal groot tot 2 mm en onopvallend ingezonken in het thallus , bleekbruin tot grijsbruin of bijna zwart maar helemaal bedekt door witte rijp. Dus van die kleur ziet men niet veel. Van en onopvallend licheen gesproken!