Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
08-09-2009
Zilveren boomkussen
We blijven even bij de slijmzwammen. Dit is met een toepasselijke naam het "Zilveren boomkussen" (Enteridium lycoperdon). Het is een geheel praktisch wit plasmodium (zie meer uitleg op 29/08) dat ook kan "voortbewegen of voortkruipen" terwijl het voedsel opneemt. Later bij rijpwording fixeert het zich en de wand zal verdwijnen, zodat de sporen zich kunnen verspreiden. Het is één van de grotere slijmzwammen die we kunnen aantreffen op dode bomen!
Nog een slijmzwammetje in zijn laatste fase met de gefixeerde vruchtlichamen maar het is nog wel niet helemaal rijp: het "Witdeksel kalkbekertje" (Craterium minutum). De bijna rijpe vruchtlichamen kunnen bekeken worden als bekertjes op een steeltje met een dekseltje. Bovenaan zullen ze openbreken en de sporen laten rondvliegen als ze volledig rijp zijn. De dekseltjes worden dan nog eerst volledig wit (vandaar ook de naam). Deze zijn nog mooi geel van kleur. Dit slijmzwammetje was te vinden op de onderzijde van een afgevallen blad.(Zie meer uitleg over de slijmzwammen op 29/08/09). (Op foto klikken om te vergroten!)
Deze slijmzwam het "Grootmazig netwatje" (Arcyria incarnata) heeft zijn stadium van "plasmodium" (slijmerige bundeling van amoebeachtige cellen) doorgemaakt en heeft zich nu gevestigd. Hier beginnen de sporen zich te verspreiden. We zien dit aan enkele van de roze hoofdjes, als de de buitenkant van het roze hoofdje verdwijnt, zet het draadennet zich uit, zodat de sporen die er tussen zitten vrijkomen. Het dradennet zelf zit vast aan de komrandof enkel binnenin de kom aan de steel, zoals bij deze soort. Als de hechting van het dradennet maar sumier is waait het gehele net zelfs gemakkelijk weg uit de kom. Zie verder meer uitleg over slijmzwammen bij de vorige foto op 29/08/09. (Steeds op foto klikken om te vergroten!)
Dit is een Slijmzwam of Myxomyceet en behoort tot het geslacht van de Netpluimpjes (Stemonitis). Het zijn echter geenzwammen en ook geendieren of planten! Zij staan in de evolutie nog een stap vóór in deze ontwikkelingen. Het zijn uit een soort "spore" onstane cellen, die al of niet, met een zweephaartje zijn uitgerust. Zij hebben geen vaste vorm maar kunnen uitstulpingen vormen en deze ook weer intrekken. De cellen die niet met een zweephaartje zijn uitgerust lijken op "amoeben" ze bewegen zich kruipend voort en nemen voedsel op door hun uitstulpingen in de vorm van bacteriën en schimmelsporen. Het zijn de "mixamoeben".Daarnaast heeft men de cellen met een zweephaartje. Zij voeden zich op dezelfde wijze maar bewegen zich zwemmend voort. Het zijn de "myxomonaden" of "myxoflagelanten". Beide kunnen zich door deling vermenigvuldigen of in elkaar overgaan. Na enige tijd gaan ze paarsgewijs zich verenigen. De groei en kerndeling gaat verder maar de celdeling gaat niet verder. Zo wordt het plasmodium gevormd (wat we hier deels zien, nml de glibberige massa). Daarna gaan zich na verdere rijping vruchtlichamen vormen. En dat proces is hier deels aan gang: we zien 'netpluimpjes' op een steeltje verschijnen. Een plasmodium kan zich verplaatsen, de vruchtlichaampjes zullen dat niet meer doen! Op rottend hout zijn zij te vinden maar niet zo groot! Netpluimpjes kunnen toch van 6 tot 20 mm groot worden omdat zij in groep tegen elkaar leunen Om goed te zien even klikken op de foto!
De Zandraket (Arabidopsis thaliana) is een sober plantje. Er staan niet veel blaadjes aan het rechtopstaande stengeltje. Deze bladeren zijn langwerpig eirond tot lancetvormig en zijn met enkelvoudige en gafelharen bezet, maar dat moet men met een loepe bekijken.!. De onderste bladeren staan in een mooi rozetje. De bloem heeft witte kroonbladeren. Dit plantje is te vinden droge min of meer voedselrijke zandgrond op wegbermen, dijken en akkers. Bloeit in april tot mei. (Steeds foto vergroten door er op te klikken).
Kompassla (Lactuca serriola) die regelmatig te zien is op regelmatig omgewerkte grond ook in verstedelijkte omgeving. Een speciale plant, die zijn Nederlandse naam niet gestolen heeft! Zijn bladeren staan op belichte plekken in een noord-zuidwaarts gericht vlak! De naar het noorden of het zuiden gerichte bladeren zijn vlak boven de voet van het blad een kwartslag gedraaid, zodat ze een verticale stand innemen! De bladeren worden op deze wijze vooral door de morgen- en avondzon beschenen en minder op de middag. Zo worden zij tegen oververhitting beschermd! Er is een vorm van deze plant die diep veervormige bladeren heeft en een pijlvormige punt. Deze vorm hier (meest voorkomend, f. integrifolia) heeft breed spatelvormige bladeren.
De Blaartrekkende boterbloem(Ranunculus scleratus) is wel een aparte soort onder de boterbloemen. Zoals alle andere boterbloemn heeft het gele kroonblaadjes, die het zo wel herkenbaar maken. De bladeren zijn glanzend en zij staat ook altijd zeer vochtig of in het water, zoals deze. Speciaal aan deze boterbloem is dat zij inderdaad "blaartrekkend" is ! Vroeger hebben bedelaars daar gebruik van gemaakt door zich met gekneusde bladeren op de huid te wrijven. Met het gevolg dat er "blaren" ontstonden zoals van brandwonden. Zij konden zich op deze wijze afzichtelijker maken en meer medelijden opwekken! De naam heeft er dus helemaal betrekking op.
Dit is de normale vorm van Gelobde geelkorst(Candelariella medians), een licheen of korstmos dat lichtgele tot heldergele lobben heeft. In het midden zien we wat donkerdere gekleurde schijfjes met een heldergeel randje ook. Dit zijn de apotheciën of vruchtlichamen die sporen van de schimmel bevatten, die later zullen verspreid worden en meegevoerd in de lucht en die ergens een geschikte alg moeten tegenkomen om een nieuw licheen te vormen! Deze sexuele voortplanting van een licheen is dus niet zo eenvoudig. (Steeds even klikken om de foto te vergroten)
Dit is een speciale vorm van Gelobde geelkorst(Candelariella medians, forma steepholmensis), een korstmos of licheen. Normaal ziet het geel en de lobben zijn aangedrukt aan de steen. Er zijn soralen langs de lobben. Hier hebben we een groene vorm die zeer uitzondelijk is. Men vraagt zich af of het door verhoogde straling van radioactiviteit is veroorzaakt? In elk geval is er een ander kleurpigment aan het werk. De kleur is doorgaans een bescherming van de algenlaag in het licheen tegen te hoge zonnestralen. Het is een van de voordelen, die de schimmel aan de algen verstrekt! Deze groen gekleurde laag laat in elk geval meer zon toe op de algen dan de geel gekleurde laag.
Het was voor de eerste keer dat we de Zwanebloem(Butomus umbellatus) tegenkwamen in de Inslag. Het is ook merkwaardig dat het een ook de tot hiertoeenige bloem is in de familie van de "Zwanebloemen"! De bloemen zelf staan in een scherm. De afzonderlijke bloemen kunnen twee à drie centimeter doorsnede hebben en staan op ongelijke steeltjes. Het gehele scherm staat op een rolronde stengel. De bladeren van de bloem ontspringen onderaan en worden driehoekig en kunnen van boven getorst zijn. Zij komen voor in- en aan de waterkant. Het is inderdaad een aparte soort! In Nederland ook wettelijk beschermd!
Het Groot dooiermos (Xanthoria parietina) is geen mos maar een korstmos of licheen, zoals het Oranje dooiermos (op 09/08 getoond). Ze zijn van dezelfde familie en dit korstmos is ook ammoniakminnend. Men vind het dus veel in de buurt van boerderijen en waar veel stikstof in de lucht is. Een stikstofindicator dus! Het groeit niet alleen op steen maar ook op hout en allerlei ondergronden! Het is oranje -geel van kleur minder sterk van kleur dan het Oranje dooiermos. De einlobben zijn tamelijk groot en het heeft in het midden veel schotelvormige apotheciën of vruchtlichamen van de schimmelcomponent.
Dit Mottekruid (Verbascum blattaria) is "zomaar" in een gedeelte van onze niet afgedane gazon verschenen. Zeer merkwaardig, als men nog eens bedenkt dat het een "Rode lijstsoort" is. De bloem staat alleen in de oksel van schutbladen en in een lange tros gerangschikt. De helmdraden hebben een violette wol, die hier duidelijk afsteekt tegen de witte kroonbladen. (De kroonbladen kunnen ook geel zijn.) De benaming van "blattaria" is afgeleid van "Blatta" wat 'mot' of 'kakkerlak' betekend. Volgens Dodoens zouden kakkerlakken graag in de afgevallen bloemen kruipen, een envoudige manier om ze uit huis te verwijderen!
Het Oranje dooiermos(Xanthoria calcicola , Xanthos = Grieks voor "geel" en calci-cola = kalk - bewoner) vindt men dus op steen, zoals de wetenschappelijke naam aanduidt! Het is zeer kleurijk! Donker geel -oranje. Er zijn nooit veel vruchtlichamen (als schoteltjes) te ontdekken maar het heeft centraal wel veel opstaande afgeronde staafjes , die we "isidiën" noemen. Dit is dan vooral het voortplantingssysteem van dit licheen. Een afgebroken stukje kan een geheel nieuw licheen vormen. Verder is het ook weer een stikstofaanduider. Het leeft vooral van de stikstof in de lucht!
Het Dun schaduwmos(Hyperphyscia adglutinata) is ook een korstmos of licheen dat met de opwarming van de aarde toegenomen is. Vroeger was het alleen meer aan de kust te vinden. Daarnaast is het ook nog verder toegenomen omdat er meer stikstof in de lucht kwam! Het is een indicator geworden voor opwarming en toename van stikstof. Het is een klein en dun licheen. De eindlobjes zijn zeer dum 0,2 mm! En ook niet breed, zij sluiten nauw tegen elkaaraan. Het heeft verder geen rhizinen of hechtworteltjes en daardoor direct aan de ondergrond "geplakt", als het ware. Allemaal kenmerken om het op naam te brengen. Een goede foto maken is ook moeilijk omdat het zo klein en fijn is. Alleen in deze meer "laboratoriumomstandigheden" leek het beter te doen. (Op foto klikken om te vergroten!)
Het Groot schildmos (Parmotrema perlatum vroeger P. chinense) is doorgaans heldergrijs zoals het hier vooral linksboven nog te zien is. Het heeft daar ook nog enkele ziistaande haartjes of "wimpers" op de zijkant staan. Die zijn er niet altijd, maar als ze te zien zijn, is het ook een duidelijk kenmerk om dit korstmos of licheen op naam te brengen. De randen zijn ook opstijgend en waar we de onderzijde zien is het zwart met rhizinen of hechtworteltjes. Verder is dit exemplaar wat bealgd vandaar wat groenig geworden. Het is een korstmos dat vanaf 1990 sterker is toegenomen. Vroeger meer aan de kustlijn gevonden maar nu ook in het binnenland. Allicht te wijten aan de opwarming van de aarde.
Het Boomblauwtje (Celastrina argiolus) heeft hier de vleugels gesloten en ziet er daardoor niet zo blauw uit. Het is te vinden in open bossen, tuinen, houtwallen. De rups is dan weer geelachtig tot groen met gele en rode tekening en leeft op klimop, hulst, vuilboom, dopheide en bosbes en eet dan de bloemen en de bloemknoppen. ( Steeds even klikken om de foto te vergroten!)
De speciale naam doet al vermoeden dat er geld mee te verdienen was. En inderdaad vooral in de middeleeuwen werd hij als geneeskrachtige plant sterk in teelt gebracht. Bij inwendig gebruik heeft de plant een koortswerende en aansterkende werking; Er wordt wel bij vermeld dat men er niet veel mag van gebruiken omdat het prikkelend kan werken op het maag-darmkanaal! Hij smaakt ook bitter en voor veel kwalen gebruikt onder het motto ook: "Bitter in de mond maakthet hart gezond". Ook werd hij gebruikt voor het op smaak brengen van vermouth. Hij moet zelfs bij de Galliers bekend geweest zijn! Dit Echt duizendguldenkruid (Centaurium erythraea) heeft ook nog de namen "Koortsbloemen" en "Roodschone" gekregen. De wetenschappelijke naam "Centaureum" van Centaur zou verwijzen naar de Centaur (paard-mens) "Cheiron" die er volgens de legende Herakles mee zou behandeld hebben voor een voetblessure.
Watermunt (Mentha aquatica). Als men de bladeren kneust van deze plant ruikt men al de munt! Op vochtige plaatsen in bossige omgeving kan men deze veel aantreffen. De bloeiwijze is specifiek: bolvormig op het einde van de stengel!
Een minder bekende zweefvlieg "Doflijfje" wellicht (Chrysogaster soltitiales) op Wilde peen. Deze kunnen stil zwevend vliegen op dezelfde plaats en dan plots wegschieten. Hier troffen wij ze aan op Wilde peen!
De eerste exemplaren van de Distelvlinder (Cynthia cardui) arriveren bij ons gewoonlijk in mei. Het is een trekvlinder die uit Zuid-Europa of misschien zelfs uit Noord-Afrika komt. Hij is een krachtige vlieger en kan tijdens zijn trek zo'n 15 km per uur halen! Sommige exemplaren bereiken zo zelfs IJsland. Het wijfje legt de eitjes op planten als distel, brandnetel en kaasjeskruid. Na een maand verpopt de rups zich en twee weken later verschijnt de vlinder. Er kunnen zo twee generaties te voorschijn komen in een seizoen. In de herfst sterven deze of trekken weer zuidwaarts!