Violoncello in triniteit
met de rechterhand en volle rust in schouder en arm beademt zij met haar stok het snarenquartet
dat zich tussen hals en staart uitstrekt
is zij op zoek als begaafde ziel in een voortdurende ontdekkingsreis naar innige afstemming met haar gezel die zij haast omarmt, met genegenheid blijkt wel
als ik de ogen sluit en luister naar Bruchs Kol Nidrei een lied dat slechts voor even in de melancholische inborst van de klankkast verblijft
raak ik geroerd door haar sublieme techniek en gepassioneerde gedrevenheid
op weg naar harmonie tussen emotie en de unieke tenorstem van dit wezen
dat woont tussen de hemelse krul en steunend op de smalle pen, de enige verbinding met het aardse
zoekend naar wat de componist aan haar wil voorlezen
een groots talent dat haar geluk zal vergroten in de schone verte en ieders oor zal strelen met muzikale loten
triniteit: musicus, instrument en stok
|