Kerstverhaal: Simon de Stotteraar xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />Bron: Ergens van internet geplukt
Het regent. Ontelbare kleine druppeltjes rollen langs de buitenkant van het raam. Het worden er steeds meer. Buiten is het grijs en de straten spiegelen van de regen. Simon kijkt verveeld naar de druppeltjes die aan de buitenkant van het raam naar beneden rollen. Als hij goed kijkt, ziet hij zn gezicht in het raam. Hij kijkt naar zn ogen. Ze staan donker. Hij kijkt verder: neus, haren, oren en een mond. Als hij naar zn mond kijkt, staan zijn ogen nog doffer. Hij steekt zn tong uit. Ver en lelijk. Zn mond. Hij háát zn mond. Als hij aan zn mond denkt, voelt hij een knoop in zn buik. Zon naar gevoel. Bah. Al heel lang doet de mond van Simon niet wat Simon wil. In zn denken kan hij heel makkelijk praten, maar in het echt komt het er maar moeizaam uit: stotterend, haperend, warrig. Dan is zijn keel net een opgeblazen ballon, zijn mond wordt droog, hij voelt zn wangen gloeien en het zweet breekt m uit. Hij háát het! Wat een vernedering! De druppels op het raam vervagen en gedachten, flarden van gesprekken en beelden schieten door het hoofd van Simon. Hij ziet zichzelf liggen op zn bed, schreeuwend, zn hoofd diep in het kussen: Ik kán het niet, ik kán niet gewoon praten
Dan zit hij op school en hoort de stem van meester Roelof: Simon, wil jij verder lezen tot alinea vijf? En dan altijd het zachte gegiechel als hij haperend en zuchtend de tekst voorleest. Plotseling hoort hij in zn gedachten de hoge stemmen van zn klasgenootjes: Simon de Stotteraar! Simon de Stotteraar! Simon de S-s-s-stotteraar! Jesse roept het hardst. Zoals altijd. Simon de Stotteraar! Simon
! Simon!
Simon! Eehhh
hè?
Zn moeder staat onderaan de trap. Simon schrikt op en ziet nu pas dat de regen overgegaan is in sneeuw. W-wat is er?! Kom je eten? Je moet opschieten hoor! De club begint om zeven uur al weer. Simon trekt een frons. Als hij érgens geen zin in heeft, is het wel in de club. Hij zucht en sloft langzaam naar beneden. Jesse zal er ook wel weer zijn. De plaaggeest. In groep 7 ontmoette hij Jesse voor het eerst. Hij moest spontaan lachen toen Simon wat aan hem vroeg. Wat praat jij raar? had hij niet begrijpend gegrinnikt. Daarna was het treiteren begonnen. In zn gedachten hoort hij nog steeds het geplaag en het getreiter dat bijna elke dag onverminderd doorgaat. Hoe harder hij probeert om er niet aan te denken, hoe meer hij er aan moét denken. Als hij geplaagd wordt omdat hij stottert, slaat hij helemaal dicht en kan hij letterlijk geen woord uitbrengen. Hij voelt zich dan zó vernederd en bespot. Op die momenten zou hij liever ophouden te bestaan. Hij haat het stotteren, het rood-worden, het gruwelijk onzeker zijn. Brrr! Het is koud! De dikke sjaal prikt aan alle kanten en is aan de buitenkant helemaal wit geworden van de sneeuw. Op de weg ligt al een mooi laagje. Voorzichtig fietst Simon naar het bijgebouwtje van de kerk. Hé Simon! Het sneeuwt! Mooi hè? Anneke springt van haar fiets en schudt de sneeuw van zich af. Ze ziet er guitig uit, net een sneeuwpop. Simon grinnikt zachtjes. Hij mag Anneke graag. Anneke heeft nooit meegedaan met plagen. Anneke is wel oké. Ze lacht tenminste niet als hij niet uit zn woorden komt. Tjonge, het is inderdaad k-k-kou-kou-koúd
zeg. Anneke lacht. Zo zie je er ook wel uit. Je hebt allemaal sneeuw in je haar. K-kijk naar jezelf, haha! grinnikt Simon. Oké jongens! Monden dicht allemaal. Meneer Ton probeert de aandacht van de club te trekken, want hij wil wat overleggen. Mariska en Sanne, als jullie ook uitgepraat zijn?!
Robert, dat geldt ook voor jou, Jesse, ben ik in beeld? Langzaam sterft het rumoer weg. Voor de kerstviering van dit jaar zoeken we nog een vrijwilliger die het kerstgedicht kan voorlezen. Is er een vrijwilliger? Simon voelt zich rood worden. Hij zucht diep. Een gedicht voorlezen, nee, dat is niet voor hem weggelegd. Nooit! Ineens hoort Simon een stem van binnen. Heel vriendelijk, maar ook heel duidelijk: Steek je vinger op. Wat is dat nou? Een gedachte? Wie zegt dat? Ja, dáág! denkt Simon. Ik met mn stotteren, ik zal toch wel gek zijn om mn vinger op de steken. Daar is weer die stem. Steek je vinger op en wees maar niet bang. De stem van Ton verbreekt de gespannen stilte. Ik zie de vinger van Simon? Mooi, dat is dan geregeld. Een gemompel van verbazing stijgt op. Jesse kijkt spottend naar Simon. Je kunt hem bijna horen denken: Simon een gedicht voorlezen? Dat durft hij nóóit! W-wat? Ik? mompelt Simon. Maar
Pas dan merkt hij dat hij zn hand heeft opgestoken. Hij voelt het bloed naar zn wangen stijgen en hapt naar lucht. Zn gedachten gaan als een razende te keer. Wat heb ik gedaan? Ik heb mn hand opgestoken! Dat kan niet! Dat kan niet! Dat kan niet! God, ik kán dit niet, dat weet U toch ook? Inderdaad sukkel! Dat kun je nooit! Wéér zon stem, maar dan anders dan de vorige keer, gemener. Zei Jesse wat? Nee, die zit te fluisteren met zn buurman. Simon kan niet meer stoppen met piekeren. Hoe kan ik volgende week nou een gedicht voorlezen? Ik zal totáál niet uit mn woorden komen! s Avonds lukt het Simon niet om in slaap te komen. Hij draait, woelt en piekert. Als hij eenmaal in een onrustige slaap is gevallen, heeft hij een rare droom. Hij droomt dat hij op het grote podium in de kerk staat. Het gedicht heeft hij in zn hand geklemd. De zaal zit bomvol. Zn ouders zitten vooraan. Ze kijken gespannen. Ook Jesse is er. Simon slikt een brok weg en schraapt zn keel. Ineens hoort hij weer die stem, die hij op de club ook hoorde. Wees niet bang Simon, Ik ben bij je. Dan zegt, stottert, stamelt hij iets op dat grote podium - hij weet niet meer wat - en vervolgens is het stil. Muisstil, terwijl Simon nog roerloos op het podium staat. Jesse staat langzaam op. Simon voelt een knoop in zn maag en ziet de vernedering aankomen. Nu is het gedaan met hem. Nu zal Jesse hem publiekelijk uitlachen en de hele zaal zal met hem mee lachen en zingen: Simon de Stotteraar! Simon de Stotteraar!
Maar er gebeurt wat anders. Jesse staat daar nog steeds, terwijl de rest van het publiek roerloos op de stoelen zit. Hij kijkt Simon uitdrukkingsloos aan, een volle minuut lang. Dan ziet Simon de beelden in zijn droom plotseling heel langzaam, in slow motion. Hij ziet dat Jesse traag begint te klappen. De rest van de zaal volgt. Het daverende applaus vult langzaam de hele kerkzaal. Plotseling gaat er iemand staan. En nog iemand. En nog iemand, terwijl het applaus onverminderd doorgaat. De hele zaal geeft hem, Simon de Stotteraar, een staande ovatie, die maar niet lijkt te stoppen. Moeder klapt ook. Ze heeft gehuild, dat kun je zien. Simon krijgt een brok in zn keel en voelt een diep verdriet, vermengd met een intense vreugde. De tranen rollen over zn wangen, maar nu geeft dat niet
Dan wordt hij wakker. Buiten ligt een dik pak verse sneeuw. Simon lacht en loopt naar beneden. Simon heeft het gedicht in de kerk nooit voorgelezen. Toen hij die kerstavond op het podium stond, besloot hij te vertellen over zn probleem van het stotteren. Hij vertelde en vertelde, hakkelend en stamelend. Voor het eerst in zn leven raakte hij niet uitgepraat. Over zn angst om uitgelachen te worden, over de pijn van het niet vloeiend kunnen spreken en over de frustratie van het geplaagd worden, het anders-zijn. Maar ook over de innerlijke stem van God die hem zoveel rust gaf en moed om tóch het podium op te gaan. De staande ovatie die volgde, ingezet door Jesse - net als in zn droom - zal hij niet snel vergeten.
Geestman
|