DE TIEN GEBODEN (overgenomen uit Prentencatechismus)
Eerste gebod: Bovenal bemin één God
1. In het eerste gebod wordt ons opgedragen om één enkele God te erkennen, aanbidden en dienen.
CKK 2087-2094 Geloof, hoop en liefde
2. Die plichten vervullen we door het beoefenen van de drie goddelijke deugden: geloof, hoop en liefde.
Over de aanbidding die enkel God toekomt
3. God aanbidden betekent zich volledig onderwerpen aan zijn heerschappij en Hem alle inwendige en uitwendige eer betonen.
4. We betonen inwendige eer voor God, wanneer we bij onszelf de oefeningen van geloof, hoop en liefde overwegen, zonder ze luidop op te zeggen.
5. We betonen God uitwendige eer als we in onze woorden of daden blijk geven van de religieuze motieven die ons bezielen.
6. Waarom moeten we God uitwendige eer betonen?
*Omdat ons lichaam en onze ziel Hem toebehoort,
* Omdat de uitwendige eer de inwendige openbaar maakt en voedt.
7. We betonen God openbare eer door hem in christelijke bijeenkomsten te aanbidden.
8. Wij moeten God openbare eer betonen omdat we verplicht zijn getuigenis van ons geloof af te leggen en aan de naaste te laten zien dat we echte dienaars van God zijn.
9. Wij bewijzen God uitwendige en openbare eer door kruistekens te maken, te knielen, luidop gebeden op te zeggen, in geestelijke gezangen, door het bijwonen van de Heilige Mis en andere kerkdiensten.
10. We moeten vooral tot God bidden ‘s morgens en ‘s avonds, wanneer we de kerk binnenstappen, tijdens kerkdiensten en bij het ontvangen van de sacramenten.
11. Niet alleen individuele personen maar ook de burgerlijke maatschappij moet God aanbidden, omdat Hij de opperste heer is van samenlevingen zowel als individuen.
12. We mogen niets anders aanbidden dan God omdat alleen Hij de opperste Heer is van alle schepselen.
13. We aanbidden Jezus Christus, aangezien Hij God is, samen met de Vader en de Heilige Geest.r de vererin 14. We aanbidden heiligen niet, maar vereren hen en roepen hen aan als vrienden en dienaars van God.
CCKK 564 Op welke manier zijn de heiligen gidsen in het gebed?
15. De eer die wij aan heiligen bewijzen bestaat erin:
*dat wij hen vereren voor de glorie die zij in de hemel genieten,
*dat we hen aanroepen,
*dat we hun voorbeeld navolgen.
16. Het verschil tussen het gebed tot God en het gebed tot de heiligen is dat we God erkennen als de gever van het goed, terwijl we de heiligen slechts aanroepen als voorsprekers, die bij God met ons en voor ons bidden.
17. De eredienst die wij een heilige betonen wordt Dulia geheten. Deze is te onderscheiden van de aanbidding die enkel God toekomt. Deze noemen we Latria.
18. Aan de heilige Maagd zijn we een bijzondere eredienst verschuldigd omdat zij ver boven alle andere heiligen verheven is. Deze noemen we Hyperdalia.
CCKK 563 Hoe bidt de kerk tot Maria?
19. De verering voor Onze-Lieve-Vrouw is heel bijzonder om verschillende redenen:
*Zij is de moeder van God;
*Christus heeft haar op het kruis als onze moeder aangeduid.
*Zij is de koningin van de hemel en het volmaakste van alle schepselen.
20. Als we een ware devotie voor Maria willen bezitten, moeten we haar met een kinderlijke liefde beminnen, met een vast vertrouwen aanroepen en haar deugden navolgen, in het bijzonder de nederigheid en de zuiverheid.
CKK 2129-2132 “Gij zult geen godenbeelden maken…”
21. Het is nuttig om een kruisbeeld en andere vrome beelden te hebben. Dat is een middel bij uitstek om onze eerbied en liefde voor de godsdienst te tonen.
Hoe zondigen we tegen het eerste gebod?
1. We zondigen tegen het eerste gebod:
door afgoderij;
door goddeloosheid;
door bijgelovigheid
CKK 2112-2114 Afgodendienst
2. Afgoderij is het bewijzen van goddelijke eer aan gewone, niet-goddelijke schepselen.
3. We zondigen in de goddeloosheid:
*als we heilige zaken onteren;
*als we spotten met de godsdienst of haar bedienaars;
*als we met regelmaat onze godsdienstige plichten niet volbrengen.
CKK 2120 Heiligschennis
4. Het onteren van heilige zaken is een zware zonde die we ook heiligschennis noemen. Het bestaat in drie vormen: van personen, van plaatsen en van dingen.
5. We maken ons schuldig aan heiligschennis op personen als we met kwade bedoelingen een aan God toegewijd persoon slecht behandelen.
6. Heiligschennis op plaatsen bedrijven we wanneer we een aan God toegewijde plaats onteren.
7. Heiligschennis op dingen betekent dat we een aan God toegewijde zaak onteren. Bijvoorbeeld: de sacramenten, de gewijde vaten (bv. kelk, monstrans,…), de heilige schrift, de relikwieën en de beelden van de heiligen.
CKK 2111 Bijgeloof
8. We zondigen in de bijgelovigheid als we voor het verwerven van bepaalde kennis of om het verkrijgen van bepaalde gunsten, voorwerpen gebruiken, of handelingen stellen die hiertoe geen enkele kracht hebben, noch vanuit de natuur ervan, noch van God, noch vanuit een bepaling van de heilige Kerk.
9. De voornaamste vormen van bijgelovigheid zijn: tovenarij, beheksing en het geloof in voortekenen.
CKK 2115-2117 Waarzeggerij en magie
10. Tovenarij is het verkrijgen van iets wonderbaarlijks met de hulp van de duivel.
11. Beheksing is het benadelen van mensen of dieren met de macht van de duivel.
12. Geloof hechten aan voortekenen noemen we bijgelovigheid wanneer we uit willekeurige zaken een voorteken zien voor iets goed of kwaad dat in de toekomst zal plaatsvinden. Voorbeelden van dergelijk bijgeloof is de mening dat er geluks- of ongeluksdagen zouden bestaan of dat, als er ergens 13 mensen aan tafel zitten, één van hen spoedig zal sterven.
13. We zondigen met name in deze gevallen tegen de bijgelovigheid: als we geloof hechten aan kaartleggers, als we naar waarzeggeres luisteren of als we wichelaars raadplegen.
CKK 1667-1670 Sacramentalia
14. Het gebruik van wijwater en andere gewijde zaken is nochtans geen bijgelovigheid. Deze dingen verkrijgen een bijzondere kracht door het gebed dat erover uitgesproken is, in overeenstemming met de richtlijnen van de katholieke Kerk hieromtrent.
15. In het evangelie Joh 2:13-17 lezen we hoe Jezus verkopers uit de tempel jaagt, omdat ze een heilige plaats onteren.
Tweede gebod: Zweer niet ijdel, vloek noch spot
1. Het tweede gebod gebiedt ons om de naam van God de eer te bewijzen die Hem toekomt. Het gebiedt ons tevens om onze beloften na te komen.
CKK 2150-2155 Het ijdel gebruik van de naam van de Heer
2. Met dit gebod verbiedt God ons:
*een valse eed af te leggen en daarbij God tot getuige te nemen (d.i. ijdel te zweren);
*te vloeken;
*verwensingen te uiten;
*beloften te breken.
3. Een eed afleggen of zweren is God tot getuige nemen van wat we zeggen of beloven.
4. Zweren kunnen we doen op drie manieren:
*door bepaalde woorden uit te spreken, zoals “ik doe eed” of “ik zweer”;
*door bepaalde handelingen uit te voeren, bv. de hand opheffen;
*door schriftelijk iets onder ede te verklaren.
5. We zweren niet noodzakelijk door de woorden uit te spreken, maar enkel als we hierbij met opzet God tot getuige nemen van onze uitspraak of belofte.
6. Als we zweren op zaken die tot de schepping behoren, nemen we impliciet ook God tot getuige, omdat hij deze dingen geschapen heeft. Het zweren op de hemel of de donder is derhalve hetzelfde als zweren tot God.
7. IJdel zweren betekent concreet:
*zweren tegen de waarheid;
*zweren wanneer dat niet nodig is;
*zweren iets slecht te doen.
8. Zweren tegen de waarheid is onder eed iets verklaren waarvan we weten dat het onjuist is of onder eed iets beloven wanneer we niet van plan zijn om het ook uit te voeren.
9. Zweren tegen de waarheid is steeds een zware zonde. We noemen deze meineed. We begaan steeds een doodzonde als we ons met opzet aan meineed schuldig maken.
10. Meineed is een doodzonde omdat we God ernstig beledigen door Hem als getuige van een leugen of onwaarheid te nemen.
11. Als we ook maar enigszins twijfelen aan iets, mogen we er geen eed over afleggen. Als we de waarheid niet kunnen achterhalen, mogen we er ook niet over zweren, omdat we dan het risico lopen om meineed te plegen.
12. Als we niet het risico willen lopen om deze zonde te begaan, is het best om in het geheel niet te zweren, noch op ons geloof, noch op ons geweten, noch op de waarheid, noch op eender welke andere manier.
13. Eed doen zonder noodzaak is zweren zonder daartoe verplicht te zijn of zweren over onbelangrijke dingen.
14. Zweren zonder noodzaak is een zonde omdat het getuigt van weinig respect om God tot getuige te nemen van iets dat niet belangrijk is.
15. Het is toegelaten om te zweren in zwaarwichtige materies, bv. voor een rechtbank.
16. In dat geval moeten we zweren met diepe eerbied en met het doel om God te vereren, die zelf de Waarheid is.
17. Als we iets onder ede hebben beloofd, zijn we dubbel verplicht om het uit te voeren. Ten eerste moeten we de belofte volbrengen omdat het rechtvaardig is en ten tweede moeten we ze volbrengen uit godsdienstige overwegingen.
Hoe zondigen we tegen het tweede gebod?
1. Iemand die gezworen heeft om een slecht werk te verrichten, is niet verplicht om deze belofte te houden. Hij zou immers de zaak verergeren door een bijkomende zonde te stellen.
2. Herodes bedreef deze zonde toen hij Johannes de Doper liet onthoofden. We lezen in het evangelie van Marcus 6:14-29.
3. We maken ons schuldig aan godslastering (“blasfemie”) wanneer we aan God of zijn heiligen iets oneerbaar toeschrijven; wanneer we iets van hen loochenen; wanneer we hen bespotten.
4. Er zijn twee soorten godslastering: eenvoudige en ketterse.
CKK 2149 Vloeken
5. Eenvoudige blasfemie is wanneer we oneerbaar woord aan God richten, zonder evenwel iets te zeggen dat afbreuk doet aan de geloofswaarheden, bv. “verdoeme” ( = vervloekt, vermaledijd) of het spottend uitspreken van Gods naam bv. “Jezus!” (ook varianten zoals “Dju”, “Geez”, “Jeetje”,…).
6. Wanneer we voor “verdoeme” (of varianten zoals “verdomme”, “verdomd”, “doeme”, “verdorie”,…) het woord “god” plaatsen en dit in boosheid of verachting uitspreken, is dit voor God uiterst lasterlijk. Het is alsof men zegt: “Moge Gods naam vervloekt zijn!”. Dit is een afgrijselijke godslastering.
CKK 2148 Godslastering
7. Onder ketterse blasfemie verstaan we een godslastering die niet alleen een verachting van God uitdrukt, maar ook een dwaling tegen te rechte leer bevat. Voorbeelden zijn uitspraken als “God is niet rechtvaardig” of “God bekommert zich niet om ons”.
8. Een ketterse blasfemie die weloverwogen wordt uitgesproken, is een doodzonde.
9. Wanneer je een godslastering hoort, moet je deze zo snel mogelijk rechtzetten, door bv. te antwoorden: “Geloofd zij Jezus-Christus!”
10. Wanneer we “verdoeme” (of varianten) zeggen, betekent dat dat we onzelf, onze naaste of een ander schepsel kwaad toewensen.
11. We zondigen tegen dit gebod wanneer we onszelf of iemand anders kwaad toewensen, bv. in de uitdrukking: “Ik mag doodvallen als het niet waar is.”
Gelofte
1. Een gelofte is een vrijwillige en verplichtende belofte die we aan God maken.
2. De gelofte is een daad van aanbidding. Dit houdt in dat, wanneer we een gelofte doen aan een heilige, we tegelijkertijd aan God zelf beloven om de belofte aan de heilige gestand te doen.
3. We onderscheiden persoonlijke en zakelijke geloftes. Een persoonlijke gelofte verbindt enkel de persoon die haar uitvoert en het beloofde kan niet van de persoon gescheiden worden. We denken bv. aan de gelofte om te bidden. In elk ander geval spreken we van een zakelijke gelofte, bijvoorbeeld de gelofte om 100 EUR aan de armen te geven.
4. Er zijn tijdelijke en eeuwige geloftes volgens de duurtijd van de verplichting.
5. Om een gelofte te kunnen doen, moet aan volgende voorwaarden voldaan zijn:
*de persoon moet bekwaam zijn om de gelofte te stellen en dus tot de jaren van verstand gekomen zijn;
*hij moet ten volle begrijpen wat de eed inhoudt en welke verplichtingen hij met zich meebrengt;
*hij moet de eed stellen met eenzelfde overtuiging als waarmee hij een doodzonde zou begaan.
6. We kunnen ons niet verbinden als we dat niet willen.
7. Als we een gelofte doen omdat we oprecht maar onterecht bang zijn van de mogelijke gevolgen als we het niet doen, maakt dit de gelofte ongeldig. Iets wat op die manier afgedwongen is, kan trouwens God niet behagen.
8. In verband met het beloofde, gelden er volgende regels: 1° het moet haalbaar zijn. Niemand hoeft het onmogelijke te volbrengen. Daarom is de belofte om totaal niet te zondigen ongeldig. Wat we wel kunnen beloven is om zo weinig mogelijk te zondigen of om niet met opzet dagelijkse zonden te begaan.
9. Als de belofte onhaalbaar blijkt, maar wel splitsbaar is in kleinere delen, dan moeten we de belofte minstens gedeeltelijk volbrengen. Als de belofte daarentegen niet splitsbaar is, geldt deze verplichting niet. We hoeven geen inspanningen meer te doen om iets te voltooien dat afhankelijk is van iets anders wat onmogelijk geworden is.
10. Verder geldt: 2° Het beloofde moet ook goed zijn; meer nog, het moet beter zijn dan elke alternatieve gelofte. Zo kan men bv. doorgaans geen gelofte afleggen om te trouwen, ook al is dit op zich goed en zedig. Deze alternatieve gelofte om niet te trouwen en celibatair te leven is immers beter. Dergelijke gelofte om te trouwen is dus ongeldig.
11. Het is wel geldig om dezelfde gelofte meermaals te stellen. Dit vermeerdert immers het engagement en de vroomheid om die plicht te vervullen.
12. Als we een gelofte doen om een goed werk te verrichten met kwade bijbedoelingen, dan is deze gelofte ongeldig. De slechte bijbedoeling vernietigt immers de instrisiek goede karakter van het goede werk.
13. Dit is niet te verwarren met een onbedoeld negatief neveneffect van een goede daad. Daar kan men immers niets aan doen.
14. Ook als de gelofte of eed in een vlaag van overmoed werd gesteld, moet ze toch uitgevoerd worden.
15. Een gelofte is ook geldig als ze gedaan wordt om zichzelf te straffen voor een zonde, bijvoorbeeld: “Ik doe de gelofte om geld te geven aan de armen telkens ik vloek.”
16. Als we een gelofte gedaan hebben, moeten we deze uitvoeren. De Heilige Geest zegt: “Het is veel beter om geen gelofte te doen, dan om de gedane gelofte niet te houden.”
17. Vooraleer we dus een gelofte aangaan, doen we er goed aan:
*te zien of we haar wel kunnen nakomen;
*onze biechtvader om raad te vragen.
18. Als we goede redenen hebben, kunnen we aan de kerk vragen om ons van de verplichting te ontslaan, of om deze om te zetten in een alternatief werk.
19. De meest volmaakte geloften zijn die van de kloosterlingen: armoede, eeuwige zuiverheid en volkomen gehoorzaamheid.
Derde gebod: Heilig steeds de dag des heren
1. Het derde gebod zegt dat we de zondag, de “dag des Heren” moeten heiligen.
CKK 2041-2042 Het eerste gebod van de kerk
2. Zondag is de dag van de Heer, een dag die volgens het nieuw verbond in het teken staat van de dienstbaarheid tot God.
CKK 2175-2176 De zondag – vervulling van de sabbat
3. Vóór de komst van Christus was de zaterdag aan God toegewijd. Deze dag werd sabbat of rustdag genoemd. Hij werd ingesteld om de rust van God na de zes dagen van de schepping te eren.
CCKK 452 Wat is de reden dat voor de christenen de sabbat vervangen is door de zondag?
4. De kerk besloot om de heilige dag over te brengen naar zondag om de twee grote mysteries te eren die op zondag gebeurd zijn: de verrijzenis van Christus (Pasen) en de zending van de Heilige Geest (Pinksteren).
5. Om de zondag te heiligen moeten we de eucharistie bijwonen en ons onthouden van slaafse arbeid.
6. Onder slaafse arbeid verstaat men alle soorten handenarbeid of meer in het algemeen alle werk dat eerder lichamelijk dan geestelijk van aard is. We noemen ze slaafse werken omdat ze doorgaans uitgevoerd worden door mensen die ze uitvoeren om den brode. We denken bijvoorbeeld aan bouwen, werken op het land, marmer, ijzer of wol bewerken, naaien, weven enz.
7. God verbiedt deze werken om de mens te verplichten zijn opperste gezag te erkennen en omdat die werken de mens verhinderen om de godsdienstige oefeningen uit te voeren waarop hij zich die dag moet toeleggen.
8. Slaafse werken blijven slaafse werken ook al wordt men er niet voor betaald.
9. Dit verbod is nuttig voor onze ziel en ons lichaam. Het verplicht ons tot geregelde rust en herstelt onze krachten. Het is goed voor de gezondheid en verlengt ons leven.
10. Ook de werkzaamheden van het gerecht, zoals gesprekken met advocaten, verhoren van getuigen of vonnissen vellen zijn verboden op zondag, tenzij er een goede reden is om het toch te doen.
11. Jaarmarkten zijn verboden tenzij ze jaarlijks op een vaste datum vallen die toevallig een zondag blijkt te zijn. Ook veilingen zijn verboden.
12. Wél toegelaten zijn werken die de geest stimuleren, lichte werkjes zoals keren en de uitoefening van hobby’s zoals jagen, vissen of reizen.
13. Op zondag mag men wel studeren, onderwijzen, muziekinstrumenten bespelen (zelfs als men hiermee geld verdient), tekenen, foto’s nemen, enz.
14. Beeldsnijden mag evenwel niet, tenzij het enkel de finale afwerking van een beeldhouwwerk betreft.
15. Er zijn enkele omstandigheden waarbij het werken op zondag toch toegestaan kan worden:
*mits uitdrukkelijke toestemming van de pastoor of bisschop;
*indien er een vaste gewoonte bestaat om op zondag een bepaald werk uit te voeren, bv. planten gieten, scheren,…
*als het werk ten dienste van de kerk is, bv. poetsen of versieren van de kerk, het luiden van de klokken enz.
16. De mensen die anderen voor hun laten werken op zondag zijn even schuldig als de mensen die het eigenlijke werk verrichten.
17. Ouders of leidinggevenden die hun kinderen of medewerkers beletten om de zondag te heiligen, begaan een doodzonde en roepen Gods vloek uit over zichzelf en hun familie.
18. Zondigen is nooit geoorloofd. Een zonde bedrijven op zondag is dus geen verzwarende omstandigheid.
Hoe zondigen we tegen het derde gebod?
1. De ontheiliging van de zondag is uiterst schadelijk voor de samenleving. God bestraft deze ontheiliging in dit leven nog op verschrikkelijke wijze.
2. In echte nood mag men op zondag toch werken en goede daden stellen, doch dit ontheft de mens niet van de plicht om de heilige Mis bij te wonen.
3. Zogenaamd vrije werken, die eerder geestelijk dan lichamelijk van aard zijn zoals lezen of schrijven, zijn op zondag niet verboden.
4. Het is toegelaten om op zondag op eerlijke wijze en met mate plezier te maken. Nochtans moet men er zich voor behoeden geen gevaarlijke inspanningen te doen die onheil kunnen teweegbrengen. Deze waarschuwing geldt vooral voor jongeren.
CKK 2180-2183 De zondagsplicht
5. Behalve het bijwonen van de eucharistie met preek spoort de kerk ons ook aan om godsdienstonderricht of andere kerkelijke diensten bij te wonen.
6. De kerk spoort ons ook aan om op zondag vrome werken te verrichten, zoals daar zijn: de sacramenten ontvangen, de kruisweg gaan, lezen over het geloof, goede werken doen, armen en zieken bezoeken.
Mt 12:1-14
7. In het oude verbond werd de ontheiliging van de sabbat met de dood bestraft. De schriftgeleerden en farizeeën die eropuit waren om Jezus op een fout te betrappen, verweten Hem en zijn leerlingen dat ze de sabbat schonden. Jezus, de Zaligmaker, echter toonde hen aan dat de liefde voor de naaste belangrijker is dan de sabbat. (Matteus 12:1-14; Lc 13:10-17)
Vierde gebod: Vader, moeder zult gij eren
1. Het vierde gebod roept ons op om onze ouders te beminnen, hen te eren, hen te gehoorzamen en hen te helpen wanneer ze in nood zijn.
2. Het beminnen van zijn ouders houdt in dat we een ware genegenheid voor hen koesteren en dit ook tonen in woord en daad.
3. Wij moeten van onze ouders houden omdat zij (samen met God) ons het leven geschonken hebben en omdat ze zich hard voor ons uitsloven.
4. Wanneer je van je ouders houdt, wil dat zeggen dat je hen hoog acht en hun gebreken geduldig verdraagt.
5. Wij moeten onze ouders eren en gehoorzamen omdat zij door God gemandateerd zijn om ons te leiden.
6. Wij kunnen onze ouders eren door God nederig te vragen dat zij in hun werken slagen, dat ze door iedereen geacht en bemind worden en dat de heiligen in de hemel hen welgezind zouden zijn.
7. Wij eren onze ouders ook als we ons leven inrichten in overeenstemming met hun oordeel en hun wil.
8. Ook de heilige Paulus maant ons hiertoe aan:“Kinderen, gehoorzaam je ouders in de Heer; zo hoort het”En verder:“Kinderen, gehoorzaam je ouders in alles, want dit is de Heer welgevallig.” (Ef 6:1; Kol 3:20)
9. Wij eren ook onze ouders door hun goede werken en hun vroomheid na te volgen. De grootste erkenning die men immers aan iemand kan geven, is dat men hen tracht te volgen in het goede dat ze doen.
10. We eren onze ouders ook door hen raad te vragen en deze raad ook op te volgen.
11. Wij eren tenslotte ook onze ouders wanneer we hen helpen als ze in nood zijn, en hen dan voedsel en bijstand schenken.
12. Christus leert ons dit allemaal, wanneer hij de farizeeën als volgt verwijt:“‘Waarom overtreedt zelfs u het gebod van God door uw traditie? Want God heeft gezegd: Eer uw vader en uw moeder, en ook: Wie zijn vader of moeder vervloekt, moet ter dood gebracht worden. Maar u zegt: “Wie tegen zijn vader of moeder zegt: Ik geef als offergave datgene waarmee ik u had kunnen ondersteunen, die hoeft zijn vader niet meer te eren.” Zo ontkracht u het woord van God door die traditie van u.” (Matteus 15:3-6)
13. We moeten altijd onze plichten tegenover onze ouders vervullen, maar in het bijzonder wanneer ze een levensbedreigende ziekte lijden.
14. In dat geval moeten we alle middelen inzetten om ervoor te zorgen dat ze toegang hebben tot een priester die hen de sacramenten van de biecht, de eucharistie en de ziekenzalving kan toedienen, die alle christenen voor ze sterven moeten ontvangen.
15. Als we daarvoor zorgen, hoeven ze niet meer bang te zijn voor de dood. Ze worden dan gesterkt en a.h.w. omgeven door een plechtige stoet bestaande uit de deugden van geloof, hoop, liefde en godsdienst. Ze zullen dan zelfs verlangen naar de dood omdat het hen doet binnentreden in de gelukkige eeuwigheid.
16. Tenslotte voegen we hier nog aan toe dat we onze ouders ook na hun dood moeten eren door ervoor te zorgen dat ze een waardige begrafenis krijgen, dat we zielenmissen voor hen laten opdragen en dat we hun laatste wilsbeschikkingen strict naleven.
17. Nadat uw ouders gestorven zijn, moet je hun testament uitvoeren en voor hun zielenrust bidden.
18. God zegent en beloont zelfs op aarde de kinderen die hun ouders eren.
19. Een kind dat zijn ouders zwaar beledigt of hen verlaat wanneer ze in nood zijn, wordt door God vervloekt en door de mensen gehaat.
20. Het voorbeeld bij uitstek van gehoorzaamheid dat kinderen moeten navolgen, is natuurlijk Jezus, die Maria en Jozef onderdanig was zolang hij met hen in Nazareth verbleef.
Plichten jegens de familie en de oversten
1. Het vierde gebod houdt ook in dat we niet alleen onze ouders, maar ook onze bloedverwanten en oversten moeten eren.
2. Onze geestelijke oversten zijn de paus, de bisschoppen en de priesters.
3. Onze wereldlijke oversten zijn de koning en de personen die in zijn naam besturen.
4. Wij moeten
*onze geestelijke en wereldlijke oversten eren,
*hen gehoorzamen in de mate dat hun opdrachten niet indruisen tegen Gods geboden,
voor hen bidden
CKK 888-298 De taak te onderrichten
5. Ziehier wat er geschreven staat over bisschoppen en priesters:“De oudsten die zich goede bestuurders tonen, verdienen dubbele eer, vooral als zij de zorg voor de prediking en het onderricht op zich hebben genomen.” (1 Tim 5:17)
De Galaten gaven zodanige tekenen van echte liefde aan de heilige Paulus, dat hij dit ongelofelijke bewijs van hun goedheid geeft:“Want het is een feit: als het mogelijk was geweest, had u uw ogen uitgerukt om ze mij te geven.” (Gal 4:15)
6. We moeten priesters ook geven wat ze nodig hebben voor hun onderhoud. De apostel vraagt:“Welke soldaat betaalt ooit zijn eigen soldij?” (1 Kor 9:7)
Er staat ook geschreven in Ecclesiasticus:“Vrees de Heer en eer de priester en geef hem zijn deel, zoals je bevolen is: de eerstelingen, het schuldoffer, de schouderstukken, het heiligingsoffer en de eerstelingen van heilige bijdragen.” (Sir 7:31)
7. We moet ook in het bijzonder de heilige vader bijstaan, nu hij geen pauselijke staten meer bezit.
8. Paulus leert ons ook dat we hen moeten gehoorzamen:“Gehoorzaam uw leiders en doe wat zij verlangen; zij zijn dag en nacht voor u in de weer, want zij moeten daarvoor verantwoording afleggen.” (Hebr 13:17)
9. Wij moeten ook voor hen bidden om zij voor het welzijn van de zielen hun tijd en hun leven opofferen en ondankbaarheid vaak hun deel is.
10. Christus zegt zelfs dat we slechte priesters moeten gehoorzamen als ze ons goede raad geven. Over de wetgeleerden en farizeeërs zegt hij:“Op de stoel van Mozes hebben de schriftgeleerden en de farizeeën plaatsgenomen. Doe en onderhoud daarom alles wat ze u zeggen, maar handel niet naar hun daden. Zelf doen ze niet wat ze zeggen.” (Matteus 23:2-3)
CKK 1897-1904 Het gezag
11. Hetzelfde geldt voor koningen, prinsen, overheden en alle anderen aan wie wij gehoorzaamheid verschuldigd zijn.
12. De apostel Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen dat wij hen eer en achting verschuldigd zijn. Op een andere plaats gebiedt hij ons voor hen te bidden.
13. De heilige Petrus zegt:“Schik u naar alle menselijke instellingen ter wille van de Heer: naar de keizer als het hoogste gezag, en naar de gouverneurs, omdat zij door Hem zijn aangesteld”. De eer die wij hen betonen, wordt immers tot God gericht. (1 Petrus 2:13-14)
14. We mogen nooit in opstand komen tegen de overheid omdat
*God het verbiedt en
*opstanden de grootste bron van onheil zijn voor een samenleving.
15. Bij verkiezingen moeten we in het belang van het land en het geweten, stemmen voor iemand die eerbied heeft voor God, de godsdienst, het recht en alle wijze en christelijke vrijheden.
16. Als onze ouders of andere oversten ons iets zouden opdragen dat slecht is, dan mogen we hen niet gehoorzamen en moeten we hen eerbiedig te kennen geven dan ons geweten dit niet toelaat. We moeten immers eerder aan God dan aan de mensen gehoorzamen.
Plichten van ouders tegenover hun kinderen
CKK 2221-2231 Plichten van de ouders
1. Ouders hebben de volgende verplichtingen:
*ze moeten zorgen voor het onderhoud en de gezondheid van hun kinderen;
*ze moeten hun christelijk op te voeden;
*ze moeten over hen waken en hen vermanen waar nodig;
*ze moeten hun het goede voorbeeld te geven.
2. De eerste plicht van ouders tegenover hun kinderen is dat ze van hen houden zonder onderscheid, met een christelijke liefde en onafgezien van hun gebreken.
3. De ouders moeten hun kinderen zien als het kostbaarste geschenk dat God hun gegeven heeft. God zal hen hierover streng beoordelen.
4.De ouders moeten zorgen voor het onderhoud van hun kinderen.Dit betekent dat ze hen moeten voeden, kleden, opleiden volgens hun vermogens en ervoor zorgen dat ze een gepaste levensstaat kiezen.
CKK 2688 Catechese
5.De ouders moeten hun kinderen christelijk opvoeden.Dit houdt in:
*ze moeten hen de voornaamste geloofspunten en de geboden aanleren;
*ze moeten hen cathechismusonderricht laten volgen en naar een katholieke school sturen;
*ze moeten hen aansporen om God te beminnen en de gelegenheden tot zonde te ontvluchten;
*ze moeten hen naar de biecht sturen van zodra ze de jaren van verstand bereikt hebben en
*ze mogen zich niet tegen hun roeping verzetten.
6. Vooraleer ze hun kinderen een keuze laten maken over hun levensstaat, moeten de ouders bidden om Gods wil te kennen. Ze moeten hun kinderen met goede raad geven bijstaan en hen volledige vrijheid geven om de roep van God te beantwoorden, hetzij voor het priesterschap, hetzij voor het kloosterleven.
7. De ouders moeten voor hun kinderen niets anders wensen dan Gods wil, zoals ons dat geleerd wordt in het antwoord van Jezus aan de moeder van de apostelen Jacobus en Johannes. (Matt 20:20-28)
8.De ouders moeten hun kinderen vermanen.Dit betekent dat ouders het gedag van hun kinderen moeten opvolgen en waar nodig hen berispen en straffen als zij stout zijn. Ze moeten dit beheerst doen met als enig doel om hun leven te beteren.
9.De ouders moeten hun kinderen het goede voorbeeld geven.Dit betekent dat de ouders hun godsdienstige plichten moeten vervullen: bidden, naar de mis gaan, de sacramenten ontvangen en alles vermijden wat kinderen tot zonde zou kunnen aanzetten (bv. vloeken, roddelen, liegen of godslasterlijk spreken)
Plichten van leidinggevenden tegenover hun ondergeschikten
CCKK 516 Welke taak hebben de leidinggevenden van de ondernemingen?
1. Leidinggevenden hebben deze plichten:
*ze moeten zich welwillend en rechtvaardig opstellen tegenover hun medewerkers;
*ze moeten zorg voor hen dragen in ziekte en gezondheid;
*ze moeten waken over hun gedrag;
*ze moeten ervoor zorgen dat zij God dienen en onderwezen worden in de geloofswaarheden.
2. Leidinggevenden mogen dus hun medewerkers geen eisen stellen die het uitvoeren van hun godsdienstige plichten zou bemoeilijken, m.n. het onderhouden van de zondagsrust, de vasten en Pasen. Zij moeten hun medewerkens aansporen tot het onderhouden van deze plichten.
3. Deze verplichting is geworteld in het evangelie, waar Jezus stelt dat leiders Hem rekenschap zullen moeten afleggen voor de mensen die aan hun leiding zijn toevertrouwd.
Vijfde gebod: Dood niet, geef geen ergernis
Het verbiedt: de doodslag
CKK 2258 Het vijfde gebod: Gij zult niet doden
1. Het vijfde gebod verbiedt:
*andere mensen te doden zonder wettige macht en reden;
*zichzelf te doden en een duel aan te gaan;
*de medemens te kwetsen, kwaad over hem te spreken of hem te haten
2. Het doden van anderen noemen we moord; het doden van zichzelf noemen we zelfmoord.
3. We begaan een moord wanneer we iemand met opzet en zonder wettige reden van het leven beroven.
CKK 2263 De wettige zelfverdediging
4. Het is geoorloofd en niet zondig om een medemens te vermoorden in de volgende gevallen:
*in een rechtvaardige oorlog;
*in geval van wettige zelfverdediging;
*in uitvoering van het vonnis van een rechtbank
CCKK 466 Waarom moet het menselijk leven worden geëerbiedigd?
5. We begaan een zware zonde als we iemand de dood toewensen of ons over iemands dood verheugen, wanneer we dat doen uit haat of uit eigenbelang.
6. We mogen niet de dood van iemand bespoedigen om zijn lijden te verzachten.
7. Enkel God is meester over leven en dood. Het is dus niet toegelaten om zichzelf van het leven te beroven, ook al is men zeer ongelukkig.
CKK 2280 Zelfmoord
8. Iemand die zelfmoord pleegt gaat naar de hel omdat hij meestal geen tijd heeft om zijn daad te berouwen.
9. Vrijwillige en voorbedachte zelfmoord is een zodanig grote zonde dat de kerk niet toelaat dat deze mensen begraven worden in gewijde grond.
10. Het is nooit toegelaten om een onschuldig persoon van het leven te beroven. Ook de staat kan dit niet toelaten. Het algemeen welzijn of de toestemming van het slachtoffer kunnen niet als argument gebruikt worden. Niemand kan dus ooit instemmen met zijn eigen dood omdat wij geen meester zijn van ons eigen leven en doden instrinsiek slecht is.
11. We mogen ook nooit onszelf de dood toewensen, tenzij vanuit het verlangen om God in de hemel te aanschouwen of om Hem niet langer te ontstemmen hier op aarde.
12. Het is verboden om een duel aan te gaan, omdat men zich daarmee blootstelt aan een mogelijke dood en daarom zichzelf of zijn tegenstander in het verderf stort.
13. Ook de toeschouwers van een duel zijn even schuldig, omdat zij door hun aanwezigheid het duel legitimeren.
14. Iemand die zijn naaste haat, is geen leerling van Christus meer, want Hij heeft in het evangelie verklaard dat men zijn volgelingen zal herkennen aan hun onderlinge liefde. (Matteus 5:38-48)
|