Broeder zon, vroeg ik op een dag,
Word je nooit moe
Van het eindeloos rondjes draaien langs de hemel?
Opgaan, weer ondergaan,
Eeuwig mysterie van dag en nacht?
Hij keek mij aan,
Staarde teder in mijn hart,
Me diep vervullend met zijn licht.
Ik ben niet die in een baan door de lucht draait
En dagen en nachten schept, zei hij.
Hier is slechts onvergankelijk licht
Van eeuwige luister;
Al het overige is je eigen waarneming.
Zie mij en je zult jezelf zien;
Alle schaduwen vervliegen
In het middaguur.
Als je eenmaal gezien hebt,
Dan kun je niet langer een stofje zijn
Dat om mij heen draait,
Voortgeblazen op de wind,
Afgescheiden en alleen.
Wees de zon, wees onvergankelijk licht;
Ja, wees een zon voor jezelf,
En we zullen ronddraaien,
Altijd en voor eeuwig binnen elkaar.