De geschiedenis van de Knobbelzwaan zal iedereen wel bekend zijn. Van oudsher komt deze soort als wilde vogel in Nederland voor. Maar boeren hadden een grote hekel aan Knobbelzwanen op hun weilanden. Zij laten namelijk nog al stevige uitwerpselen achter. De Knobbelzwaan werd zo erg vervolgd (bejaagd) dat de soort in Nederland helemaal werd uitgeroeid. De soort kwam alleen nog in gevangenschap voor. Doordat er van deze gevangen exemplaren wisten te ontsnappen zag de Knobbelzwaan toch weer kans om in Nederland weer in het wild te broeden. Uit deze ontsnapte vogels is weer een totaal nieuwe wilde populatie ontstaan. De Knobbelzwaan is dus wel een inheemse soort maar de vogels die nu in Nederland voorkomen hebben allemaal tamme voorouders. In Nederland kan men twee vormen van de Knobbelzwaan tegenkomen. Dit zijn de gewone Nederlandse Knobbelzwaan maar ook komt hier de Poolse vorm voor. De Poolse vorm is goed van de inheemse vorm te onderscheiden door de pootkleur. Let er maar eens op. Met name in de winter maar ook wel in de zomer kun je Knobbelzwanen met grijze poten tegenkomen. Dit is de Poolse vorm. De inheemse Knobbelzwaan heeft zwarte poten. Als de vogels jongen hebben in het voorjaar zie je soms witte en grijze jongen bij een zwanen paartje. Hier kun je aan zien dat een van de ouder vogels van Poolse herkomst is. Let op de pootkleur van de oudervogels. Het is namelijk zo dat inheemse Knobbelzwanen grijze jongen hebben en Knobbelzwanen van de Poolse vorm hebben witte jongen. Dit is de oorzaak van het kleur verschil bij jonge Knobbelzwanen.
Masai zijn echte vleeseters, ze eten het vlees van koeien, geiten en schapen. Wilde beesten en vis en kip worden niet gegeten. Vroeger at men niet of nauwelijks landbouwprodukten als maïs. Tegenwoordig maakt men van maïsmeel pap die men in de ochtend eet. Groente en fruit worden niet veel gegeten. In de droge tijd wanneer er weinig melk is drinkt men af en toe bloed van de koeien om genoeg voedingsstoffen binnen te krijgen. Het 'laten bloeden van een koe' gaat op traditionele wijze. Een gezonde koe wordt uitgezocht. Men bindt de hals af met een riem. De eigenaar van de koe schiet met pijl en boog in de hals-slagader. Het bloed wordt opgevangen in een kalebas. Wanneer men ongeveer een halve liter opgevangen heeft wordt de wond even dichtgeknepen, de riem losgemaakt en de koe voegt zich bij de kudde. Voor de koe is het verlies van een halve liter bloed geen probleem. De Masai letten er wel op dat ze deze koe de komen de vier weken niet weer 'laten bloeden'. Het bloed in de kalebas wordt door een vrouw goed geroerd om het niet te laten stollen. Soms wordt het bloed gekookt om het langer houdbaar te maken (ongeveer 3 dagen) en vervolgens wordt het vermengd met melk en gedronken. Maasai zijn dol op zoetigheid. Het liefst doen ze twee eetlepels suiker in hun thee. Zoete thee is tevens een teken van gastvrijheid. Het betekent: 'wees welkom' en 'het gaat mij goed'. Ze verzamelen ook honing. De grondbijen, veel kleiner dan 'onze' bijen, met als voordeel dat ze niet steken, produceren hun honing in raten die ongeveer een meter diep in de grond gebouwd zijn. Zeer zorgvuldig worden de nesten door de mannen opgegraven, waarna het smullen geblazen is.
De kleur is voornamelijk rood. Rood staat voor de kleur van de aarde en de kleur van het bloed. Voor Masai is rood de kleur van het leven. Bovendien gaat er een verhaal de ronde dat juist die rode kleur de wilde dieren en vooral de leeuwen afschrikt wanneer men met het vee rondtrekt. Masai houden ook van versieringen. Zo is het een teken van schoonheid om zowel in de oorlel als in de bovenkant van het oor versieringen te dragen. Dit geld zowel voor mannen als voor vrouwen. Ook de vele kettingen die men draagt zijn gemaakt van kleine kraaltjes en elke kleur heeft zijn betekenis. Zo kan men aan de sieraden zien of men getrouwd is. Men draagt zowel armbandjes als bandjes om de enkels. Ook het uitslaan van de twee onderste voortanden betekent schoonheid. Bovendien heeft het een praktische functie: wanneer je ziek bent kan men gemakkelijk vocht in de mond van de persoon schenken.
De Masai leven niet alleen in het zuiden van Kenia, maar ook in het noorden van Tanzania. Men schat hun aantal op ongeveer 400.000, waarvan er 250.000 in Kenia leven. In Kenia maken ze slechts 1,5% uit van de bevolking. Over hun ontstaan vertellen ze het volgende: 'De god Engai had drie kinderen. Aan die kinderen gaf hij drie verschillende cadeaus. Het eerste kind kreeg pijl en boog. Van hem stammen de jagers af. Het tweede kind kreeg een ploeg. Zijn nakomelingen zijn de landbouwers. Het derde kind kreeg een stok. Met deze stok kon hij herder van het vee zijn. Van dit derde kind stammen de Masai af'. Lange tijd dachten ze dat al het vee op de wereld aan hun toebehoorde. Tegenwoordig leven de Masai in het zuiden van Kenia en het noorden van Tanzania met hun kuddes. Wanneer het regentijd is en er gras genoeg is blijven ze op één plaats. Het vee ziet er dan goed uit en geeft veel melk. In die tijd is er voor de Masai ook veel voedsel, zij eten dan veel en dat is hen ook aan te zien.
De gewone zeehond en de grijze zeehond zijn vaste bewoners van de Nederlandse kust. Het zijn door verschillende richtlijnen en Conventies beschermde dieren. Als dwaalgasten afkomstig uit noordelijker zeeën komen af en toe ringelrobben, zadelrobben en klapmutsen voor in de zuidelijke Noordzee. Zeehonden maken deel uit van de vinpotigen.
Zeehonden eten voornamelijk vis. Om die in het vaak troebele water te kunnen vinden, gebruiken ze hun snorharen. Daarmee kunnen zeehonden de kleinste bewegingen van het water opvangen, zoals de waterverplaatsing van een zwemmende vis. Ze kunnen waarnemen waar de vis zich bevindt en hem vangen. Zeehonden hebben niet echt een voorkeur voor één soort vis. De soorten die ze eten kunnen, afhankelijk van het aanbod, per seizoen verschillen.
De hoeveelheid vis die in de zuidelijke Noordzee door zeehonden wordt gegeten is klein. Toch wordt de zeehond vaak als bedreiging gezien voor de visserij. In het verleden werden er afschotpremies uitgeloofd voor zeehonden vanwege de schade die ze zouden toebrengen. Plaatselijk kan vooral visserij met staand want of fuiken hinder van de dieren ondervinden. De zeehonden beschadigen bij het stelen van de vis zowel de netten als de vangst. Andere visserij kan zich storen aan de concurrentie van de zeehonden om de vis. De dieren worden over het algemeen als lastig ervaren, maar niet echt als een probleem gezien. Een uitzondering is de Schotse zalmkwekerij. Daarbij is het toegestaan zeehonden te schieten die schade toebrengen aan vis en tuig. Toch is het jaarlijkse verlies van de totale Schotse zalmindustrie door schade aan vis minder dan 1%.