Mijn boeken
Inhoud blog
  • 5.2.3., tweede deel
  • 5.2.3., eerste deel
  • 5.2.2.
  • 5.2.1., tweede deel.
  • 5.2...5.2.1., eerste deel

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    populaire geloofshandleiding
    03-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.4.1.

    4.4.

    Hoofdgedachte:

    Dode werken verheerlijken de méns, levende werken verheerlijken Gód

     

    Gedachten:

    -

    Veel mensen vinden hun werk zó belangrijk, dat zij het gewoonweg aanbídden

    4.4.1.

    -

    Wedergeborenen kiezen een ander onderwerp voor hun aanbidding

    4.4.2.

    -

    Veel mensen kunnen het maar niet laten om met hun werk te géuren

    4.4.3.

    -

    Wedergeborenen willen alleen maar en geur zijn van Christus en van God

    4.4.4.

    -

    Veel mensen doen het werk van anderen na

    4.4.5.

    -

    Wedergeborenen volgen in hun werk hun Heer

    4.4.6.

    -

    Veel mensen stellen zich tevreden met geestelijk onvruchtbaar, mensverheerlijkend werk

    4.4.7.

    -

    Wedergeborenen rusten niet voor zij God verheerlijken met geestelijk vruchtbaar werk

    4.4.8.

    -

    Slotsom

    4.4.9.

     

    Gedachte

    4.4.1.

    Veel mensen vinden hun werk zó belangrijk, dat zij het gewoonweg aanbídden

     

    -         Het land –van Gods eigendomsvolk- is vól afgoden… voor het werk van éigen handen voor wat éigen vingers hebben gemaakt, buigt men zich néér (Jes. 2:8).

     

    Jesaja is dóór en dóór ontsteld over het volk, waartoe hij behoort, het volk met zo’n hóge roeping. Hun héle goede verhouding met God is naar de knoppen. Elke mysteriegodsdienst en geheimleer van oost en west vindt in Israël een willig oor (:6). De welvaart (:7) leidt weg van het aanbidden van God. Men verzint zélf wat, maakt zélf wat en dan gaat men dát vereren. De profeet waarschuwt, dat zo’n domme, zelfvernederende levenshouding tot rampen leidt, omdat de relatie met God blijvend wordt verstoord (:9).

     

    Ook nu, ook hier in ons land, spreken mensen over reïncarnatie en zielsverhuizing met een gemak of ze het over het kopen van pindakaas hebben (oosters mysticisme).

    Eindeloos beleren anderen elkaar, hoe je rijk kunt worden via belastingtrucs (westers materialisme).

     

    Er is zoveel welvaartszekerheid, dat men –daarvan uitgaande- allerlei merkwaardige gedachtegangen durft volgen. Wanneer iemand over God en Jezus spreekt, wordt er verveeld geroepen:

    “Ja, ja, daar weet ik álles van. Dat werd er thuis ingepompt, ingeheid, wat zeg ik: ingeslágen. Wat dat betreft, hóef ik niet meer zo nodig. Ik bén al geweest.”

    (Wat dat ‘ingeslagen’ betreft: heel dikwijls betreft het hier: wie een hond wil slaan, kan licht een stok vinden. Zulke beweringen zijn lang niet altijd waar).

    Men verzint echter van alles om de ‘redelijke eredienst’ te vervangen:

    -         eindeloos gecultiveer van hobby’s

    -         overtrokken belangstelling voor sportkampioenschappen

    -         overdreven gezoek naar strijdpunten

    -         ziekelijk gespeur naar mogelijke gevaren.

    Men heeft van alles véél en wil nog méér. Dat leidt tot:

    -         fanatiek getimmer aan de carrière

    -         over-behoedzaam in het oog houden van de naar-buiten-te-vestigen-indruk, de ‘image’

    -         niet áflatende belangstelling voor de eigen positie op de welvaartsladder.

    Men aanbidt ideeën en statussymbolen. Dom: niet bij ‘de volledige mens’ horende; in hoge mate storend voor het contact met onze grote Vriend (Jes. 59:2).

     

    U –wedergeborene- ziet dit lijstje. U zegt misschien:

    “Hee, gaat Ger op de klagerige toer?! Dát is dom, als je over ‘dom’ spreekt. Daarnaar luistert immers geen hónd! En bovendien: zulk gelamenteer heeft zich zelf overlééfd.

    Jaren terug deden veel dominees en pastoors dat. Boetepredikaties hè. Dát soort werk. Het haalde niets uit. Zíj hielden er mee op. En nú begint híj nog eens te jammeren.”

     

    Mensen, ik zanik niet! Ik zeg alleen maar, dat de hele sfeer om ons heen propvol zit met impulsen voor ons gedachteleven: milieubescherming, atoombewapening, kernenergie, internationale conflicten, landelijke politiek, salarisaftopping, hoe-kom-ik-over-angst-,prestige-bewaking.

    Hebt ú –wedergeborene- niet soms last van een teveel met dergelijke zaken bezig zijn. Vast wel. Toen ík deze gedachte neerschreef, was er een vaartversnelling in een conflict om Beiroet, dat tóentertijd de aandacht ‘gevangen hield.

    Ik was daar erg mee bezig, besteedde er veel gedachten aan, aanbád die actualiteit als het ware. Het gevolg was zelfs, dat mijn oplettendheid in een moeilijke verkeerssituatie onvoldoende was. Ik zat wat-dat-betreft, gewoon even te slapen. Gelukkig sliep mijn Beschermer niet (Ps. 121:4).  Hij zond zijn engel (Ps. 91:11). Daarop mag je echter niet blijven rekenen, wanneer je op zo’n manier wegdroomt. Dat zou ‘God verzoeken’ zijn (Luc. 4:12). Ik vertel dit, om een voorbeeld te geven, hoe de dingen van de dag je denkkracht kunnen opeisen. Wanneer u dit leest, denkt u misschien verwonderd:

                “Beiroet… Beiroet… was daar dan ooit eens wat aan de hand.”

    Maar die ‘waan van de dag’ wond míj ooit een keer zó op, dat het gevaarlijk werd.

     

    Zou ú dat nooit hebben; die te groet aandacht, voor wat u zélf doet of wat als meningvragend aan u wordt voorgelegd? Zál heus wel.

     

    Als u zó bezig bent, plaatst u menselijke dingen teveel in het middelpunt. U verheerlijkt dan de stortvloed van afleidende, God en Jezus uit de weg drukkende situaties, die over ons allen wordt uitgestort.

     

    De bezem door al die opgewonden gedachten over feiten en omstandigheden, die in het leven van alle dag een ogenblik superbelangrijk lijken. De ééuwigheid telt. Leg voor gedachten díenaangaande de loper uit.

     

    03-08-2009, 00:00 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.8.2.en 4.3..9.

    4.3.8.2.

    Van een vlinder, die vloog… of ’t nu nat was of droog

     

    -         Beveel de HERE uw werken, dan zullen uw voornemens gelukken (Spr. 16:3).

     

    Uit de stereo-installatie klonken de tonen van ‘Les papillons’ van Schuman. Willy luisterde toegewijd. Die lichte, vrolijke, haast ritselende geluiden waren vast-en-zeker de vlinders. Maar die veel zwaardere klanken, die er soms niet bij leken te horen…al waren ze toch ook wel speels… wat konden díe voorstellen?:

    -         krachtige zonneschijn

    -         een fikse bries

    -         malse regen?

    Ja, dat zouden ze wel moeten uitbeelden, besloot ze. En ze dacht terug aan wat er de laatste jaren gebeurd was. Het was of deze muziek haar iets in herinnering bracht.

     

    Een jaar of drie geleden had Wijnand gezegd:

    “Wil, we gaan opnieuw beginnen. Ik wíl geen kever meer zijn, maar eerst een rups en daarná een vlinder!”

    Ze had helemaal geen uitleg nodig gehad. Zélf had zij de verloedering al bespeurd. Ze had gebeden, of God ook hém de ogen wilde openen. Zij wist zich te zwák om alléén de koers weer terug te brengen naar wat hij éven geweest was.

     

    Zij hadden zich opnieuw aan de Heer toegewijd. Zich weer bij een gemeente gevoegd, zich echter niet direct in het werk gestort. Eerst maar eens rups-zijn: alvast beginnen te dromen van ándere dingen dan waar kévers van dromen.

    Dan: innerlijk tot rust komen: in een cocon van heerlijke kalmte je verpoppen.

    Later waren de oudsten gekomen, hadden gezegd:

    “Broeder en zuster Veenendaal, wij horen u beiden wel eens bidden. We voelen ons daarbij thúis. Wij komen eens praten; wilden u wat beter leren kennen!”

    Uit een aantal gesprekken was een bediening voortgekomen: ze waren huis- en ziekenbezoekers geworden.

    ……

    Allerlei dóodgewone dingen werden zo heerlijk spannend. Levende vlammen sloegen er uit. Een voorbeeld:

    Kort, nadat ze de weg terug hadden ingeslagen, daalde de hypotheekrente. Wijnands broer loste de zijne af, sloot hem opnieuw, kwam trots voorrekenen, hoeveel hij won ondanks de boeterente. Hij raadde Wijnand aan, het ook te doen. Die zei echter:

                “Niet zo’n zín, die paar centen. En al dat geschrijf.”

    De broer had toen geroepen:

    “O, ik hóór het al. Weer terug op áf. Weer net zo mistig als een paar jaar geleden. Als je toch ook eenmaal met dat gedoe áángehaald bent!”

    Zij hadden hem laten praten en legden ook dit probleempje aan de Heer voor (Phill. 4:6). Ze kregen deze gedachte: “Gewoon afwachten”.

    Twee jaar later was de vijfjaarstermijn óm. De rente was bij hérsluiting nóg lager. Niets geen boeterente, niets geen moeite (Ps. 127:2). De broer zei zuur:

                “De gekken krijgen de kaart.”

    Zij echter wisten, dat het zoeken naar Gods koninkrijk hun ook dít bescheiden voordeeltje in de schoot had geworpen (Matt. 6:33). Zij gáven… maar wat werd hun véél teruggegeven (Luc. 6:38).

    ……

    Zij waren weer in tongen gaan spreken. Bij het ziekenbezoek –uiteraard daar niet alléén- gebruikten zij hun gaven van kennis en wijsheid. De wedergeboorte was opnieuw op gang gekomen. Daarmee liep het nu véél beter. Want nú hadden zij de liefde van God.

    Ze waren vlinders geworden… ze vlógen. Van heel hoog –maar niet uit de hoogte- keken zij op allerlei problemen neer.

    Nóg een voorbeeld:

    Als kevertjes hadden zij geworsteld met de zomerverhuur van hun tweede huis. Het líet ze maar niet los. Maar als vlinders liet je dat vanzélf los en kwám je ook los.

    Je deed het nodige; vertrouwde dat werk aan de Heer toe en… had het hele seizoen ‘een volle bak’.

    Als vlinder leefde je hemels en je deed je aardse zaken beter dan welke kever ook.

    ……

    Hoe wás dat leven nu in ‘de hemelse gewesten’(Ef. 2:6)?

    De duivel was daar ook (Ef. 3:10)… nóg (Op. 12:7-9 en 12; Luc. 10:18).

    Wat kón hij het laten waaien en regenen. Maar áchter die omstandigheden zagen ze altijd Gods krachtige zonneschijn. Al die windvlagen en wolkbreuken werkten uiteindelijk steeds weer mee aan een nóg betere conditie (Rom. 8:28). God maakte je er ook zó tegen bestand (1 Cor. 10:13), dat je ze uiteindelijk ervoer als: een fikse bries en een malse regen.

    Dikwijls zag je kevertjes van schuddende grassprieten vallen. Zó’n wankele zekerheid.

    Maar zíj hadden nu een vastheid, die kerkmensen-zonder-meer niet eens kénden (Hebr. 13:10).

    ……

    Wijnand en zij: deel van een wolk (Op. 1:7, 14:14) van vlinders. Regen parelde op hun vleugels.

    Regen flonkerde in de zon als edelstenen. Die zon brak altijd weer dóór. Windhozen maakten, dat ze steeds hoger werden opgetrokken.

     

    Daar kwam Wijnand uit de tuin.          

                “De recorder staat nog aan en het bandje is al afgedraaid”,

    merkte hij op.

                “Ik zat even te denken”,

    antwoordde ze:

                “Wil je nog tweedrank?”

     

     

    4.3.9.

    Slotsom

     

    Ik heb 4.3. nog eens doorgelezen. Het is wel begrijpelijk, dacht ik. Alleen voor een gedeelte van 4.3.4. houd ik mijn hart vast.

    Overigens: het is té láng allemaal. Niet alleen 4.3.4.1., maar álles. Ik ga in de toekomst bondiger schrijve. Maar wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven… ik ga er nu niet meer aan frunniken.

    … Of ik 4.3. betreur? In ander verband zong Edith Piaff eens:

                “Non, je ne regrette rien.”

    Zo heb ik ook geen spijt van 4.3.

    Maar er kwam even een ander genre om de hoek kijken dan mij in eerste aanleg voor ogen stond en nóg stáát. Een prekenbundel-idee dreigde de bijbelstudie-opzet te verdringen. Leuk, om even op dat gebied geweest te zijn.

    Ik neem mij echter voor –let wel: ik neem mij vóór- om daar voortaan niet meer zo lang rond te struinen. We zullen zien, wat er van komt…

    In alle toonaarden heb ik uiteengezet, dat de wedergeboorte verslonst, als er teveel aardse troep blijft zitten. Echter: als de wedergeboorte doorzet, dan krijgt allerlei bij de aarde horend werk een hemelse afmeting erbij.

     

    Ik heb veel teksten aangehaald. Brutaalweg nodigde ik ze binnen in het schuurtje van mijn schemaatje. Daar stónden ze –groot en koninklijk- in de petieterige entourage. Ik heb ze soms alleen zijdelings gebruikt voor gedachten, waarvoor ze eigenlijk niet allereerst bedoeld waren. Goedig stonden ze gebruik, ook het sporadische oneigenlijke gebruik, tóe. Ik was immers te goeder trouw. Misbruik werd nooit bedoeld. Naar mijn beste weten heeft dat ook niet plaats gevonden.

     

    Ze zijn weer uit mijn indelinkje gestapt. U hebt ze althans éven gezíen. Bent u onder de indruk van hun charme? Bekijk ze dan in hun eigen omgeving, hun vaste plaats in de bijbel. Daar horen ze, dáár komen ze tot hun recht. Zet u de kennismaking met hen voort?

    Fijn!

    27-07-2009, 20:55 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.8.1.

    Gedachte

    4.3.8

    Aards en hemels

     

    Overwegingen:

    -

    Van een kever, die klom, in regen en zon

    4.3.8.1.

    -

    Van een vlinder die vloog… of ’t nu nat was of droog

    4.3.8.2.

     

    4.3.8.1.

    Van een kever, die klom… in regen en zon

     

    -         Zo heb ik dan ingezien, dat er niets beter is dan dat de mens zich verheugt in zijn werken, want dat (verheugen) is zijn deel; wie zal er hem toe brengen, zich te verlustigen in wat ná hem zijn zal (Pr. 3:22).

    Al een kwartier zat hij nu met die foto voor zich… overlegde Wijnand. Nog steeds had hij de bladzij niet omgeslagen. Wat bóeide hem toch zo in dat kiekje? Gewoon een huis met twee mensen ervoor: zijn ouders. En waarom ging maar steeds dat kinderliedje door zijn hoofd:

    Hansepansekevertje, die klom omhoog

    ‘Pats’ zei de regen, die spoelde Hansje weg.

    Toen kwam de zon en die maakte alles droog

    Hansepansekevertje, die klom toen weer omhoog.

    ……

    En opeens wist hij het: zijn ouders waren van die dappere kevertjes geweest. Hij herinnerde het zich nog: pa was met zijn veertigste al een man in bonus aan het worden. Toen was ‘de regen’ gekomen. Zijn oudelui hadden zich jaren heel koest moeten houden. Innerlijk echter streden zij door. Zodra de zon er was, begonnen zij wéér te klimmen. Hier op dat vergeelde prentje stonden zij dan voor dat mooie, vrijstaande huis met die lap-van-een-tuin.

     

    ……

    Vader –nu al weer jaren dood- was een man van zijn tijd geweest. Hij keek echt niet verder dan hij nodig vond. En dat was niet zo vér. Zijn motto was: werken… én … er van genieten. Hij was kerks:

                “Maar de diepere dingen waren voor de dominee,”

    zei hij altijd.

    Ach, vader en moeder… ze waren úitgeklommen. De erfenis was in acht porties verdeeld. Het achtste deel van wat ze bij elkaar geklommen hadden, was niet eens zo opzienbaren geweest…

    -         bijbetaling bij de auto-inruil

    -         restant aanbetaling voor het tweede huis

    … en dat was dan dat.

     

    Maar hijzelf en Willy… waren zij ook niet van die nijvere kevertjes aan het worden. Ook in hun leven hadden de plensbuien en de koesterende zon niet ontbroken. Ze waren zo arm geweest als Job, maar nú hadden ze twéé huizen… met ‘gouden daken’, dat wel. Het resultaat van hún geklim zou ooit in drieën worden verdeeld.

    Had hij het echter niet wat léuker, origineler kunnen doen dan pa en ma… met alle waardering overigens hoor…

     

    Willy en hij hadden de grote opwekking meegemaakt. Zij hadden zich bekeerd en waren verder gegaan met God. De wedergeboorte begon in hun hart. Het liep zo lekker. De grond werd omgeploegd, de stenen van allerlei zonden werden er úit gegooid, het nieuwe leven ging zó feestelijk verder. Alles ontkiemde, niets verdorde (Matth. 13:4-6).

    Toen echter waren de zorgen gekomen over de opgroeiende kinderen. Er waren tegenvallers geweest in de omgang met andere gelovigen. Daarna was het begonnen: het zoeken naar de zekerheden, die je van huis uit kende. Jagen naar versnelde hypotheekaflossing en zo. Een bescheiden poging om een beetje rijk te worden. Maar: het nieuwe leven verstikte (:7). En nú leek hij wel weer terug te zijn op áf.

    Zijn broer had het laatst geroepen, toen ze zo lekker boomden over ‘rente op deposito’s’:

    “Nou ken ik je weer. Je was jarenlang zo zweverig. Kerel, wat sta je nu weer stevig met allebei je voeten op de grond.”

     

    Opeens zág hij het. In de dienst van God had hij tijdenlang zo fíjn kunnen werken, zo levend. Maar nú: de begeerte naar steeds meer en steeds beter en steeds grótere vakantiereizen, was wel erg hévig geweest. Wat waren Willy en hij nu áárds. Wat was hun ooit levende werk dóóds. Kevers waren ze; vlínders hadden ze kunnen zijn!

    Kevers; nuttige beestjes, maar het bárstte ervan. Iedereen kon kever worden zonder wezenlijke innerlijke verandering. Om vlínder te worden… écht van structuur te veranderen: dát was pas een dóel!

     

    Hoe ‘was dat ook weer: het boek Prediker. Die man kwám er maar niet doorheen geprikt. Hij zag in, dat al dat geklim om boven op die ómbuigende grasspriet te komen, niets uithaalde (Pr. 1:2). Dat was al heel wát. Die ‘minimumlijder’ schreeuwde om méér. Hij zág het niet en hij kréég het niet. Het was toen nog niet de tijd, om van minder naar méér te komen. Hij blééf een insect, dat tegen een onzichtbare, glazen wand aan vloog. Hij móest tenslotte genoegen nemen met het inzicht, dat hij dan wél had (binnen de onverbiddelijke beperkingen was het overigens geweldig). Gelukkig werd zijn schreeuw van verlangen opgeschreven. Zo werd de begeerte naar het meerdere bij later komenden gevoed.

    Zij twee –Willy en hij- hadden het meerdere gezíen en gehád. Voor hén ging het raam open, omdat Gods plan verder aan het gereedkomen was. Wat waren ze uitgezwermd! Maar ze verlangden eigenlijk tóen al naar het mindere terug. Wanneer die fijne tijd maar éven stagneerde, was er die hunkering geweest (Num. 11:5). En zíj kregen het wel voor elkaar. Van ‘meer’ naar ‘minder’ kan immers altijd!

    19-07-2009, 21:46 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    09-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.2.7.2.

    4.3.7.2

    Anderen zijn op weg naar een dag van feestelijk gejuich

     

    Het loofhuttenfeest zult gij zeven dagen vieren, wanneer gij de opbrengst hebt ingezameld van uw dorsvloer en van uw perskuip. Gij zult u verheugen op uw feest, gij met uw zoon en uw dochter, uw dienstknecht en uw dienstmaagd, met de leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe, die binnen uw poorten wonen. Zeven dagen zult gij feest vieren, ter ere van de HERE uw God, op de plaats, die de HERE verkiezen zal, want de HERE uw God zal u zegenen in héél uw oogst en in ál het werk uwer handen, zodat gij wáárlijk vrolijk kunt zijn (Deut. 16:13-15).

     

    Wie zei daar, dat het leven van een kind van God maar feestloos en saai is? Het voorbeeldvolk –Israël- wíst in ieder geval van feesten. Wanneer heel de oogst binnen was, dan wás het me toch een blijdschap. Nou nou… zeven dagen en dan nog eens een dag toe. (Lev. 23:36).

    Die loofhutten hè… die deden denken aan uitredding uit het land van de slavernij. Je ging toen over naar ‘de hut’ van Gods bescherming. En dan de vreugd om al die mooie takken (Lev. 23:40), waarmee je kon werken:

                “wat een land, wat een land,

                waar dat allemaal maar kan”,

    jubelde je:

    -         Uitredding……: uit de onderdrukking

    -         Doorleiding…..: onder Gods bescherming

    -         Inleiding……...: in een koninklijk leven.

    Mensen, wat een feest; iedereen mocht meedoen: het gezin, het personeel, de mensen van de dienstensector, toeristen, gastarbeiders en de genieters van sociale uitkeringen… geen grootje bleef bij ’t spinnewiel.

    De markt op, naar de tempel of de synagoge. Smullen, zingen, dansen, juichen, bidden, danken, loven, prijzen! Jíj was in Gods wil geweest. Kijk nu toch eens, hoe God jouw gewone werk van alledag gezegend had! Nóg maar weer eens opgestaan voor een vrolijke reidans (Jer. 31:13).

     

    En nu ú, wedergeborene!:

    -         U hebt een baan. Misschien is ook de WW, de VUT of de AOW uw opdracht.

    -         U hebt een gezin. Misschien ook hebt u een andere taakvervulling in de gemeenschap.

    -         U hebt uw vereniging, uw kerk, uw sociale contacten.

    Allemaal werk, werk, werk.

    U hebt allang in de gaten, dat u niet allemaal zéndeling behoeft te worden, om in de dienst van de Heer te staan. Borden wassen kan in dat opzicht héél functioneel zijn. Héél uw leven wijdt u Hem. Al uw werk:

    -         Het hijsen van een container;

    -         Het wassen van de sla.

    Ál uw wegen beveelt u in zijn aandacht aan. Wat gáát het dan allemaal gelukken (Spr. 16:3). Wat wordt uw dagelijkse werk vruchtbaar;

    -         Wanneer u kijkt na de verbeterde sfeer op de werkvloer rondom u.

    -         Wanneer u de kinderen aan tafel blij hoort schertsen zonder de onzuiverheden van vroeger.

    -         Wanneer uw WAO-wanhoop verandert in vreugde van: tóch nuttig zijn.

    Dan hebt u uw loofhuttenfeest al. Geen zeven dagen, geen acht dagen, maar: álle dagen (Spr. 15:15).

    Uw onanzienlijke werk van alle dag wordt zó groots, zó vol allure, zó vlammend van leven, zo overvloedig; ‘dorsvloeren en perskuipen vol’. Wat is Gods klimaat góed voor het rijpen van elke goede vrucht.

    Uw blijde stemming deelt zich mee aan uw doemdenkerige kinderen en medewerkers, ja, aan alle mensen, die u maar tegenkomt. U kijkt welwillend naar die ambtenaar achter zijn loket. U maakt een praatje met die verloren lopende Marokkaan. U hebt tijd voor die oude meneer met zijn lange verhalen.

    ……

    U bent immers een wedergeborene!

    Als u alleen maar bekeerd was, dan zou u al blij kunnen zijn over:

    -         de uitleiding uit uw verslavingen aan roken, drinken, roddel, depressies enz.

    -         de bescherming van God in de woestijn van het moeilijke bestaan.

    Maar door uw opnieuw-geboren-zijn, kunt u ook nog eens blij zijn over:

    -         de inleiding in een opwindend, koninklijk leven.

    U viert feest; u zoekt uw medegelovigen op om samen met hen blij te zijn. De dag van feestelijk gejuich is begonnen en aan die dag komt geen eind.

     

     

    09-07-2009, 20:47 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.7......4.3.7.1.

    Gedachte

    4.3.7.

    Onvruchtbaarheid en vruchtbaarheid

     

    Overwegingen:

    -

    Sommigen zijn op weg naar een nacht van verdrietig geklaag

    4.3.7.1.

    -

    Anderen zijn op weg naar een dag van feestelijk gejuich

    4.3.7.2.

     

     

    4.3.7.1.

    Sommigen zijn op weg naar een nacht van verdrietig geklaag


    -        
    De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts (Rom. 13:12).

     

    Paulus richt zich hier tot medegelovigen. Hij zegt:

    -         Lui, jullie zijn nog niet écht wakker. Gods heil voor al zijn vrijgemaakten komt er al aan. Maar júllie hebt je nog niet werkelijk vrijgemaakt van de zonden. Die sussen jullie in een gevaarlijke slaap (:11).

    -         Er is nog te veel genotzucht, te veel ‘Ik doe, eet, drink, wat ik lekker vind’ bij jullie. Ook nog te veel toestanden met seks en zo. En dan dat geruzie en die jaloezie (:13).

    -         O ja, dat ‘óp zitten letten’ of je wel overal-en-altijd aan je trek komt; ook niet bevorderlijk voor de innerlijke rust (:14).

     

    Weet je, wat er nog bij jullie aan te kort komt: geestelijke liefde. Die kan je nóóit genoeg bewijzen. Dáármee ben je pas in de wil van Heer (:8). Die liefde is de kern van al Gods voorschriften (:9). Met die liefde doe je eindelijk-en-te-langen-leste de medemensen nu eens werkelijk góed (:10).

     

    (En dán komt onze tekst):

    … het licht komt er al aan. Het áárdedonker van de díepste nacht wijkt. Vóór je het weet, spríngt de zon boven de kim! Schei gauw uit met allerlei onvruchtbare schijnvertoningen, die bij het rijk van de duisternis horen. Kom tot de vruchtbare daden van het rijk van het licht.

     

    En nu ú… wedergeborene…!

    -         U hád zich de slaap al uit de ogen gewreven. Ketting na ketting van verslaving en verzuring en verwording brak. U liep de goede kant op (Gal. 5:7). U hoefde niet meer zo nodig de hele dag dingen mee te maken, verstrooiing te hebben, nieuwe eethuisjes, nieuwe gerechten uit te proberen. U hoefde niet meer zo erg het wakkere mannetje te spelen jegens de kantoordames. U zocht vrede met alle mensen (Rom. 12:18). U kon het best hebben, wanneer het een ander óók eens goed ging (zie voor het tegendeel Neh. 4:3).

    -         Dat ‘er op gespitst zijn’ om in het bestuur toch maar gekend te worden tot in de kleinste zaken toe… voorbij… wat een ontspánning gaf dat.

    ……

    En tóch:

    -         Het begint weer allemaal terug te komen. Donkerte, somberheid bedreigt uw gedachteleven. Het lijkt wel nácht. U suft weg. Nu Gods water er niet meer over loopt, blijft uw akkertje zo onvruchtbaar. U kláágt… over alles, wat zo tégenviel. U hád toch een begin gemaakt met de wedergeboorte. Maar: er is geen follow up.

    -         U bent weer zó vol gedachten over die nieuwe auto met nét iets meer vermogen. Uw denken over Gods woord wordt er door verduisterd. U vindt zoveel verontschuldigingen om weg te blijven van de blijde ontmoeting in de samenkomst (Luc. 14:18). Daardoor draagt u ook steeds minder vrucht.

    -         U kijkt ook weer erg oplettend naar de vrouwtjes. Was u dat zélf nog niet zo ópgevallen?!

    -         Het licht van de dag komt er aan; u echter lijkt er wel voor wég te schuilen. U treurt over wat verloren ging, maar komt niet tot terugwinnende actie. Anderen krijgen geestelijk aanzien. U maakt daar zure opmerkingen over en u hebt er kritiek op. Wat ráákt de blijdschap van het opnieuw geboren zijn op de áchtergrond!

    -         U zit weer helemaal op het vinkentouw, of u wel van alles op de hoogte wordt gehouden. Wanneer u zegt:

    “Mij vertellen ze maar niets”,

    is het net, of het wéér iets donkerder wordt. Een pruileirge gezindheid brengt ook geen vrucht voort. De nacht wijkt voor de dag. Maar Gods licht kan ú niet voldoende beschijnen. Het nieuwe begin krijgt geen vervolg; zeker niet in de sfeer van gejammer, die nu om u hangt.

    ……

    Vanwaar die ontwikkeling. Waarom doet u het zo slecht. Waarom werd die veelbelovende hemelbestormer een min mannetje.

    Waarom bleef u een dwergcipres: een reus in een bloempotje?!

    ……

    Uw ziel werd éven aangeraakt door Gods grote plán, dat u in een flits zag. Vandaar uw bezíeling, uw enthousiasme.

    Echter: uw géést werd niet blíjvend aangeraakt door Gods liefde. Daarom geen ‘begeestering’, (sorry voor het germanisme).

    U was met uw liefdegaven daarom al gauw aan het eind van uw Latijn. Juist daar, waar het met weerbarstige naasten écht spannend werd, was het ‘in een mum’ op-en-tekort. U moest dan steevast ‘nee verkopen’. Anderen deden ú zeer… u deed ánderen zeer.

     

    Nu niet nóg heviger lamenteren.

    Hóe is de situatie?!:

    -         uw levende werk is uitgeblust tot natte,dode sintels

    -         uw oogst bestaat uit lege aren

    -         uw gesteldheid is maar heel, héél gewoontjes.

    Wel, dat is jammer.

    Er is echter geen situatie zó triest, of er is een weg terug. Bid God om u te helpen, zijn liefde te vinden. Niet proberen, Hem op te jagen, door na vijf minuten te gillen, dat u niets vóelt. Een béétje uit geloof leven (Hab. 2:4).

    … Een vuistregel… staat nergens in de bijbel hoor. Na die vlotte start van u verzuimde u vijf jaar Gods liefde te tanken en er mee te trainen. Voor een eerste herstel kunt u rustig vijf maanden uittrekken.

    Wél, u gelóóft: u gaat God niet háásten (Jes. 28:16). En wat blíjkt: Hij háást zich om op die natte sintels van u de blaasbalg te zetten. Dan blijken het toch nog vaag-gloeiende smidskolen te zijn.

     

     

     

    28-06-2009, 22:00 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.6.2

    4.3.6.2.

    … de ándere maakt van níets: een káns!

     

    -          Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here en niet voor mensen (Col. 3:23).

     

    Ach, dat dagelijkse werk van u –werk in de ruimste zin dan- wat stelt dat nu helemaal vóór: Níets toch eigenlijk. Wat voor kans kan dáár nu inzitten. Niets dan ‘nieten’ door de schuld van ‘de anderen’.

    -          Je bent een kittig wijfje en je wilt in je huwelijk je jonge meisjesleven voortzetten. Gezellig doorzakken in een café met vrienden van vroeger. Die man van je moet nu niet gaan zaniken over huiselijkheid en teamspirit (:18).

    -          Je bent een echte sportvent. Zaterdag en zondag zijn voor het trimmen en zeilen. Je vrouw hééft het maar over de kinderen en over zichzelf. Zij klaagt, dat zíj nergens eens kómen. Op die manier beperkt zij je zelfontplooiing. Heel gevaarlijk voor jouw beleven van je eigen identiteit. Laatst heb je ze daar nog voor áfgeblaft! (:19).

    -          Die oudelui, die zíjn er toch voor om belazerd te worden. Ze zijn er toch enkel en alleen maar voor de centen. De rest is toch flauwekúl! Dat gedoe over “je best doen op school”. Ze moesten eens weten, dat je al een maand spijbelt (:20).

    -          Je jaagt echt een beetje achter die jongen van je aan. Je wilt er een voetbalster van maken. Eigenlijk háát hij dat spel, maar hij moet er doorhéén. Laatst zat je te kijken naar een wedstrijd, waarin hij meedeed. Hij liep weer eens niet hárd genoeg. Keihard riep je:

                “Hé Peter… zal ik een stóel voor je halen.”

          Iedereen gíerde van het lachen, maar híj kon je wel schieten (:21). Dom van zo’n knul hè.

    -          De chef met al zijn vóórschriften…

                “Dit formulier hebt u vergeten en dát is niet goed ingevuld.” … enz. …

          Hier te breed en daar te lang. Laat ie nu gauw wat krijgen (:22).

    -          Je wilt zo graag je imago opvijzelen, je denkt:

                “Hoe zal ik het nu eens zó zeggen, dat ik bij de mensen goed overkom.”(:23b).

     

    U… wedergeborene: u hebt daaraan méégedaan. Ook ú maakte van ‘niets’ iets, dat ‘minder dan níets’ was.

    Maar dat is nu afgelopen: er zit muziek in uw werk in ruimte zin -huwelijks, maatschappelijke en gezinsverhoudingen- en in engere zin: de baan: het leek alleen maar niets. U maakt nu van dat gewáánde ‘niets’ een werkelijke káns.

     

    -          U mevrouwtje: u wás dat weerbare dametje. Benauwd om een offer te brengen, als híj ook niet wat deed. En nu –met de wedergeboorte in u- hoe is het nu? U verricht uw werk –in dit geval uw huwelijk- zo van harte voor de Heer. Het begrip ‘onderdanigheid’ hebt u vertaald tot ‘offerbereide toewijding’. Nu u dóet, wat hóórt, erváárt u ook, wat hoort. Uw dode werk van ‘Hoe kom ik aan mijn trek’ vlamt op tot leven: ‘hoe maak ik hém gelukkig’. Dat ís al zo’n fijne ervaring. En uw mán? Hij stráált. Hij wordt aangemoedigd om ook positief te handelen. Wat is het lícht aan het worden (:18).

    -          U meneer: ú was die bodybuilder. Hoe gaat het, nu het nieuwe leven gestalte in u krijgt?! Zaterdag was u níet bij de veldloop. Maar u was wél in het pretpark. Toen u uw zoon van acht afhaalde uit één van de attracties, zei hij:

                “Pappie, ik hou van je.”

    Hebt u óóit zoiets heerlijks gehoord? Het lijkt zo nietsbetekenends, een dagje met het gezin op stap. Maar nú zet u dat ‘niets’ om in een heel reële kans op steeds meer geluk.

    Weet u nog, wat u welgemeend –na overleg met de Heer- tegen uw vrouw zei:

          “Het weekend is voortaan voor júllie.”

    Toen zij u omhelsde, sloegen de vlammen uit dat zo doods geworden huwelijk van u (:19).

    -          Jíj jongeman, was dat être, zeg maar: die etter. En nú: je bekeerde je toen in die tent, weet je nog. In de jeugdclub begon je te ervaren, wat het is om opnieuw te zijn geboren. Je wijdde je jonge leven aan Jezus toe. En nú: je ouders zijn je vrienden. Je biechtte op, maakte een nieuw begin.

          Wat is nu een tienerleven:

    o       Beetje plaatje draaien

    o       Beetje moeite met de seks…

    Stelt toch niets vóór!

    o       Maar jíj draait plaatjes in de evangelische koffiebar

    o       Laatst was er één, die bij de bijbel was opgevoed, hij wist er nog zóveel van. Hij probeerde je uit, wilde je uit je tent lokken met zo’n quasi gemeend rotvraagje:

                     “Zeg, wat is nu eigenlijk dudaïm? (Gen. 30:14).

    Maar jouw reactie was zó, dat je hem zág denken: hij is gaver en volwassener dan ik. Dat ‘niets’ van je leven wordt een kans, niet alleen voor jou, maar ook voor anderen. Je wandelt in ieder geval reeds in het licht met Jezus. Het donkere dal van luieren en bedriegen ligt áchter je. Wat is dát een behaaglijk idee (Col. 3:20).

    -          ü was die vader, die uw zoon zo opfokte: nu ja, niet voor voetbal, maar voor de school die u gedaan had en al zijn broers en zussen ook. Toen het nieuwe begin in uw leven kwam, was er zó’n toewijding om héél uw dagelijkse doen en laten aan God te wijden. U bad… en u kreeg licht op de situatie met uw zoon. Laatst zei hij, toch zo blij te zijn met de tuinbouwopleiding, waar u hem dan nu tóch naar toe liet gaan. U hebt hem bezig gezien in de schooloefentuin. Die kloeke gestalte bezig met mánnenwerk. Dóód ging hij op die vroegere school. Dood werk om hem daarheen te dwingen. Nú leeft hij óp. En ook ú vaart er wel bij. Door die goede beslissing vlamt –wat dat betreft- uw gezinssituatie van leven.

    -          Ú was die man, die altijd roddelde over de chef. Het ‘nieuwe denken’ begon echter in u. U zei:

    “Jezus, ik ben U toegewijd. Waar moet ik beginnen om mijn werk van alle dag te veredelen?!”

    U zag in, dat u eigen belangen diende door de belangen van de chef te dienen. Het dode werk:

    “Wat zal hij nú weer hebben.”

    en:

    “Ik lig toch stiekem dwars”,

    bloeide op tot leven:

    o       hij heeft toch ook zijn richtlijnen

    o       ik richt dit verslag nu eens zó in als híj het wil.

    Wat is nu het schrijven van rapporten?! Níets toch! Na twintig jaar zijn ze in ieder geval door de papiermolen. Maar dat ‘niets’ werd tot een káns om uw verzuurde innerlijk om te spitten en lucht te geven.

    -          Ú was die showbink. U leidde al eens een zangdienst, u sprak soms een ‘woord’, maar het behagen en het naar-de-ogen-kijken van mensen was een té groot element in uw overwegingen. Uw innerlijk onderging een renaissance. U zei tot God:

    “U heeft mij welgedaan (Ps. 13:6). Uit de grond van mijn hart kan ik daarom zeggen, dat ik tot uw dienst bereid ben. Zeg maar, hoe ik mijn werk moet herinrichten.”

    En; u zág: uw omgang met de mensen stelde niets voor. Het moest opgetild worden naar het licht. Toen Góds eer in het middelpunt kwam, werd dat ‘niets’ een kans op een stralender, vruchtbaarder leven (Col. 3:23).

    Zó is dat gegaan. Ja toch? Ja, ja… of halleluja.

    Hé, u bent zo stil! Als het nog niet zo is gegaan, dan gáát het zo gaan. Laat uw hand nóg steviger door God vasthouden door blij, openhartig en vertrouwend te bidden. Dan trekt Hij u mee

    21-06-2009, 20:53 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.6.....4.3.6.1.

    Gedachte

    4.3.6.

    Duisternis en licht

     

    Overwegingen:

    -

    De een maakt niets van een káns

    4.3.6.1.

    -

    De ander maakt van ‘niets’ een káns

    4.3.6.2

     

    4.3.6.1.

    De een maakt niets van een káns

     

    -          Hoe is het goud verdonkerd… ontluisterd het goede, fijne goud… De heilige stenen zijn wéggeworpen op de hoek van élke straat (Klaagliederen 4:1).

     

    Er wordt hier gesproken over mensen, die een duidelijk slechter worden van hun innerlijke en uiterlijke omstandigheden hebben meegemaakt:

    -          Zij wáren onaantastbare ‘vips’(very important persons) (zeer belangrijke lieden). Wat zég ik: v.vips. Ze zijn kwetsbaar en onaanzienlijk geworden (:2).

    -          Zij wáren zachtmoedig; ze zijn –door de nood van het ogenblik- nú hardvochtig (:3).

    -          Zij konden úitdelen. Nu kunnen zij zelfs in de ergste noodgevallen geen brood en geen water meer verstrekken (:4).

    -          Zij waren welvarend: het beste voedsel, de mooiste kleding, noem maar op! Nu zijn ze zó straatarm, dat zij de vuilnisbelten doorzoeken naar iets eetbaars, iets bruikbaars (:5).

    -          Zij waren indrukwekkend om te zien (:7). Nu zijn ze echte zielenpoten, onherkenbaar geworden schepsels, grauw van ellende, vel over been, vól rimpels de te ruim geworden huid (:8).

    Er is een óórzaak voor dat alles: zonde. Anders, maar wél erger dan die van Sodom: dáár ging het om niet wetende dwergen: zij víelen (:6).

    Híer gaat het om wétende reuzen (:7). Zij vállen. Reuzen vallen echter hárd!

    Goud hadden zij in hun bezit… goud waren zij zélf. Wie hoort er nu óóit, dat iemand góud kan bederven. Hún lukte het!

    Over edelstenen konden zij beschikken. Edelstenen waren zij zélf. Maar achteloos lieten zij die kostbaarheden vallen, gaven zij zichzelf prijs.

    Tegen zó’n spilzucht is niets bestand.

     

    Het gaat hier over een volk –de Israëlieten- dat in de tijd vóór Christus’ eerste komst in Gods plannen een grote rol speelde. Zij hadden veel meer kansen dan alle andere volken. God sponsorde hen (Ex. 19:6), omdat Hij van plan was om Jezus, de grote Bevrijder, uit hun rijen te laten voortkomen. Goed; dat ís uiteindelijk gelukt. Maar om deze mensen in die gebruiksperiode ’op peil te houden’! Nou nou! Het ging niet altijd van een leien dakje. Zij moesten zelf meewerken om op hoog niveau te blijven. Daar haperde het nog wel eens aan. En, als er zo’n hapering optrad, maakten zij –juist zij- een reuzesmak.

    Over zo’n downperiode bericht dit gedeelte.

     

    En nu ú, wedergeborene…

     

    Hé, vóór ik nog kan beginnen, brandt er al één los.

    “Daar gáán we weer. Wat is deze jongen voorspelbaar hè. Wij, blijde kinderen van een Levende Heer, moeten weer eens bang gemaakt worden. Weet je, wat het is?!: óns goud wil hij bederven; ónze edelstenen wil hij afpakken. Dreigen met theoretische bezwaren. Dadelijk ons weer wat opvijzelen. Hoelang moet die treurnis nu nog duren? Je snapt zo’n uitgever ook niet hè. Alles wordt toch maar gedrukt ook.”

     

    Nou, nou, nou… goed, ik bén voorspelbaar, maar ik ben geen bangmaker. De door mij gesignaleerde en te signaleren gevaren zijn niet helemáál theoretisch. De mogelijkheid, dat u in zo’n valstrik van satan loopt, is klein, maar tóch… in een zwak moment zou u een verkeerde stap kunnen doen. Voor dat gerínge risico wil ik toch éven waarschuwen.

    Kijk, wanneer u naast uw tent uw lege portemonnee vindt, bent u toch blij met die clausule in uw reisverzekering. Vergelijk het dáár maar mee…

    En al stáát u absoluut vast, misschien kunt u toch mijn opmerkingen gebruiken. Bijvoorbeeld voor een u bekende medegelovige, die wat minder stevig is gefundeerd. En, hoe lang het nog moet duren?! Ja hoor eens; ik baal zelf ook wel eens van 4.3. Maar ík ga door. Ga nu nog even mee. Met deze erbij nog drie ‘mineurs’ en ook nog drie ‘majeurs’. Dat moet toch te doen zijn. En de uitgever?! Zeg dat, wat u net zei, maar tegen hém.

     

    Nog eens: en nu ú, wedergeborene…

     

    … o ja zeg; de niet-wedergeborenen zitten er niet voor spek en bonen bij; de niet-bekeerden ook niet. Zelfs niet de niet-Christenen.

    Er is een kleine kerndoelgroep: de wedergeborenen. Als drie procent van mijn lezers dáártoe behoort, valt het mij mee. Daarom: zevenennegentig procent: jullie zijn mijn ruimere en ruimste doelgroep. Schuif aan; prik een vorkje mee. Kijk eens, hoevér je meewilt. Hoe dan ook: welkom!

     

    En nóg eens: en nu ú, wedergeborenen…

    U hebt het nieuwe leven ín u. Het groeit, vervult u, bewéégt zich, tekent zich in u af. Wat een káns: goud ín u, waardoor u zelf goud wórdt. Een edelsteen ín u, waardoor u zelf een edelsteen wórdt.

    Zoiets verknóei je toch niet. Zoiets laat je toch niet lós! Dat zou gewoon een belediging zijn voor God.

    U bent een volk, dat in de tijd voor Christus’tweede komst in Gods plannen een grote rol speelt. U hebt zó veel voor op alle andere mensen. God is uw Coach (Op. 1:6). Hij wil Jezus als de grote, nieuwe en blijvende (Luc. 1:33) President naar deze planeet sturen. Jezus wil als aanvoerder voor jullie zegevierende linies uitrijden (Op. 19:14). Het gebéurt een keer; er zullen van die overwinnaars zijn. Zorg echter wel, dat u erbij bent: houd het peil hoog. Nu u zulk een kans hebt, kunt u het zich niet veroorloven, er niets mee te doen. Erger zonde dan het grote geschenk te verknoeien, kan ik mij eigenlijk niet voorstellen.

    -          U bent bezig om een heel bijzonder iemand te worden, waarop heel de schepping wacht (Rom. 8:19). U dóet al levend werk. Ik kán mij voorstellen, dat u bij een teleúrstelling even verslapt. Maar toch niet blíjvend?!  De inzet is immers: goud! Het hemelse ‘vuurwerk’ mág niet verdonkeren tot aardse sintels. De glans van uw amethist, robijn of diamant, mág niet ineenschrompelen, tot u niet meer bent dan een grauwe kiezelsteen. U mág niet naar een toekomst wegzinken van heen-en-weer-geslingerd-worden als een golf van de zee (Jac. 1:6). Het behoort niet zover te komen, dat niemand u meer nodig heeft.

    -          U hébt al die liefde in u, waardoor u medegelovigen, die u een maand geleden nog op de tenen stonden, nu al weer ongeveinsd kunt liefhebben. Het was een paar weken slikken, maar nu is alle weer in orde. Laat de duisternis van de sleúr niet toe. Waarom zou u worden tot iemand, die gniffelend de laatste nieuwtjes weet: wie er nu weer kwaad weggelopen is uit de gemeente. Waarom zou u de heilige stenen wegwerpen en zelf opaal áf worden?!

    -          U wás al zo fijn op weg. Mensen voelden zich veilig bij u. Nóóit begon u te preken. Maar ze wisten, dat u iets hád. Zélf vroegen zij om geestelijke impulsen (Zach. 8:23). En dan stond u kláár! Laat de hóógmoed uw levende werk niet blussen tot levensloze as. Stel je toch de ramp voor: u deelt nog wel uit, maar het vóedt niet meer, het lést de dorst niet meer. Wat een ontluistering van het goede, fijne goud dat u hád!

    -          U hád al zo’n gevoel van welbehagen. Het geregelde overdenken van Gods woord was zulk een gezond voedsel. De levensstijl, waartoe Hij u leidde, maakte u tot een ster tussen allerlei vreemde, gefrustreerde medemensen (Phil. 2:15). Pas op, dat de kille wind van het-behoedzaam-wat-afstand-nemen niet gaat waaien.

          Die kan zó blazen, dat Gods zon verduisterd wordt door wolken:

    o       ja, ja; het zal wel zó zijn of ánders

    o       van mij hoeft het allemaal niet meer zo erg

    o       ach kom, dat weten wij nu toch wel.

    Die wind blaast uw schatten van u weg. Ergens in een dode hoek liggen ze temidden van het straatvuil. U bent toch niet tot deze hoogte gekomen om nu allerlei mode-ideeën te onderzoeken of dáár soms wat voeding of beschutting in zit (Gal. 3:3):

    o       wij eten tegenwoordig zó verantwoord, onbespoten hè… en onbemest, ook zemelen en zo… en honing, voorál veel honing!

    o       Er is een nieuwe theorie over de tien verdwenen stammen van Israël.

    o       Zeg, die nieuwste trend in de Amerikaanse pinksterbeweging: dáár verdiep ik mij in.

    o       Ik maak een studie van bepaalde voorbeelden en getallen in de bijbel. Die zijn een boodschap op zichzelf.

    -          U wás al íemand, waar níemand omheen kon (Mark. 7:24). De zouteloze pratertjes en klagertjes wisten, dat ú zout ín zich had (Mark. 9:50). Zij speurden iets van uw heling en voltooiing. Het kwam naar buiten door uw stralende blik en uw gezicht met o zo weinig zorgenrimpels.

          Houd de verwachtinglóósheid buiten de deur. Blijf niet alleen zingen:

                “Iets gebeurde met mij… iets gebeurde met mij”,

    maar ook:

          “Iets gebeurt nú met mij… iets gebeurt nú met mij.”

    Als uw oog verdoft, niet meer met verwachting is bezield, mist u de boot. U laat uw kans glippen. Die verwordt tot níets.

    U zingt dán ook niet meer:

          “We shall overcome”,

    maar:

          “Wat zal ons nú weer overkomen.”

    Innerlijk verschraalt u. En de zórgenrimpels?!: ja hoor, daar zíjn ze.

     

    Dus:

    -          teleurstelling

    -          sleur

    -          hoogmoed

    -          er niet meer helemaal bij betrokken willen zijn

    -          verwachtingloosheid…

    Vijf kuilen. De opsomming is niet volledig. Er zijn nog wel meer struikelmogelijkheden.

     

    Vraag aan God om u er langs te leiden (Ps. 139:25). Er is een eeuwige weg, waarop niet meer gestruikeld wórdt, maar steeds meer gejubeld (Jes. 35:8-10).

    Hij wil u erheen leiden (Joh. 16:13).

     

    15-06-2009, 20:58 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.5.2., tweede deel

    Het tweede:deel.

    Ik bén Christen… én bekeerd… én wedergeboren.

    En tóch:

    -         Ik heb een enkele maal overspelige gedachten.

    -         Ik leen het oor wel eens aan de slechte adviezen van de duivel.

    -         Ik héb streekjes, ik bén hebberig, ik máák wel eens dubieuze opmerkingen.

    -         Ik houd mijzelf voor de gek. Wanneer ik vóór mijzelf een beeld oproep ván mijzelf, moffel ik de tekortkomingen weg.

    -         Ik ben zo dikwijls onverdraagzaam voor de anderen.

    -         Ik bén geen zonnetje voor de klanten aan het loket, ik voel soms minachting voor hun onhandigheden, doe wel eens giftig tegen hen.

    -         Ik ben gauw geïrriteerd, gun een ander niet veel.

    -         Ik bén niet kalm en niet hulpvaardig en niet positief ingesteld.

    …

    Och, ’t is allemaal niet zo prima, ik wéét het; maar, láát me toch.

    Je maakt mij onrustig met dat opheuerige gepraat van ‘vol zijn’ en ‘een nieuw begin maken’ en zo. Zoals ik ben, zo bén ik nu eenmaal.

     

    Mijn antwoord:

    Zoals u bent, blijft u nooit. U kunt alleen maar vóór- of achteruit. U zit in een goed spoor door uw bekering en –naar u zegt- uw wedergeboorte. Maar: in dat spoor dan ook vérder (Phil. 3:16).

     

    07-06-2009, 20:31 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.5.2., eerste deel

    4.3.5.2.

    Word een feestelijk hoogoplaaiende, ríjke vuurgloed

    Eerste deel.

     

    Paulus stelt zich heel wat van zijn medegelovigen voor. Het ís me even een scala van verwachtingen omtrent hun mogelijkheden! Vroeger zaten zij met zoveel banden vast aan naar beneden zuigende omstandigheden (:7). Zij hadden God daarmee zó bedroefd gemaakt (:6). Maar nú: zouden zij ál die banden gaan doorkappen (Ps. 107:14).

    -         “Nee” tegen alles, wat in het seksuele leven viel buiten de norm van God: één man en één vrouw en één huwelijksband (Matt. 19:8).

    -         “Neen” ook –geestelijk gezien- tegen alle knipoogjes naar de duivel.

    -         “Neen”, tegen elk onzindelijk denken en elke niet door liefde geregeerde passie.

    -         “Neen” tegen de begeerte naar steeds meer statussymbolen om jezelf een gevoel van zekerheid te geven (Col. 3:5).

    -         “Neen” tegen alle kwaad worden, woedend geschreeuw, gifkikkerigheid, roddel en smerige verhaaltjes (:9).

    -         “Neen” tegen alle gelieg; dat hoorde bij de oude –steeds oudere- plunje (:9). Zéker hoorde het niet bij de nieuwe –steeds nieuwere- plunje (:10). Wie immers dat nieuwe kostuum aandeed, ging deel uitmaken van een heerlijk leger van integere strijders. Allerlei soort mensen werden in dat leger op een nieuwe manier gelijk gemaakt (:11).

     

    Daarentegen, (want dat hoorde nú bij je):

    -         “Ja” tegen een warme, positieve, bereidwillige, hulpvaardige opstelling jegens alle mensen.

    -         “Ja” tegen vriendelijke bescheidenheid, milde aanpak en tijd hebben en goed zijn voor iedereen (:12).

    -         “Ja” tegen ‘wat van elkaar kunnen hebben’ en elkaar naar Goddelijk voorbeeld kunnen vergeven (:13).

    -         “Ja” tegen de van God afkomstige liefde jegens alle medemensen (:14).

    -         “Ja” tegen innerlijke vrede en harmonie (:15).

    -         “Ja” tegen het elkaar volgens Gods richtlijnen vooruit brengen en terecht helpen.

    -         “Ja” tegen een leven, dat steeds meer een loflied op de Alomvattende zou worden (:16).

     

    Onze tekst geeft dan vervolgens een sleutel voor dat “Nee” en voor dat “Ja”.

    Iedereen –zelfs een kind-  (Spr. 20:11) maakt zich naar buiten kenbaar via wat hij zegt of doet. Aan dat zeggen of doen gaat denken vooraf. Het is goed, als iemand er toe kan komen, om elke gedachte, elk woord en elke daad  met positieve kracht te laden. De keuzen “Neen” en “Ja” komen dan vanzelf. De enige werkelijke positieve kracht is de naam van Jezus, die ín zichzelf een loflied is aan God. Doe uw mond maar wijd open (Ps. 81:11). Vraag de Heer maar luid en duidelijk om u bij dat opladen te helpen. Ik heb nog nooit anders géhoord, dan dat Hij metterdaad vérhoort (Luc. 11:13).

     

    U, wedergeborene, doet, zegt en denkt zoveel, de hele dag door…

    Allereerst dít: ik wil er niet de oorzaak van zijn, dat u nu schichtig gaat worden. U moet vooral niet gaan denken:

    “O, nu moet ik zeker al die honderdduizenden gedachteflitsen, opmerkingen en verrichtingen per dag positief gaan laden. Mijn gúnst!”

    Welnee. Als u het aan Hem vraagt, zal God u zeker helpen. Hij zal u het vermogen geven om de belangrijke punten uit te pikken uit de brede stroom van uw activiteiten.

    -         U bent toch wédergeboren!

    -         Een van de kenmerken daarvan is toch, dat u de Heer niet meer ‘in de gang laat staan’.

    -         Door uw gebed nodigt u Hem toch bínnen.

    -         Daardoor kan Hij toch ook déze goede gingen geven (Op. 3:20).

     

    Zomaar wat voorbeelden van omstandigheden, die op een bepaald moment nét van centraal belang kunnen zijn:

    -         U zit –mét de schat van de wedergeboorte ín u- op een zonovergoten, mudvol strand. Uw vrouw zit naast u. Gedachten aan al het aanwezige vrouwelijk schoon willen van start gaan. Op het moment echter, dat zij uw bewustzijn binnenvaren, zijn ze al ontladen van hun negatieve vracht en béladen met ‘de naam’ en ‘het loflied’. U legt uw arm om de schouder van uw echtgenote. Welgemeend zegt u, dat zij er voortreffelijk uitziet. De gedachte, die een dood- ja een dodend werk had kúnnen worden, krijgt iets gelukkigmakends.

    -         U bent in een gesprek gewikkeld. Door een u bekende omstandigheid te verzwijgen, kunt u de overleggingen in een u welgevallige richting buigen. Maar dat is eigenlijk niet mógelijk voor een opnieuw geborene. Gedachten aan Jezus en God maken uw woorden eerlijk. Een blij gevoel van ‘voltooid en volwassen worden’ gaat door u heen.

    -         Een bijbaan op drie avonden in de week…: op uw vrije dagen eindelijk de tent úit en de caravan ín. Echter: waar het één zit, kan het ánder níet zitten. Avondwerk voor Jezus krijgt minder tijd. Gods Geest fluistert u in:

    “Niet het pad op van schnabbeltje dit en schnabbeltje dat (Jes. 30:21).”

    Jeugdig duikt u ook het volgende seizoen uw tentje in. U hebt uw daden laten verlichten door de raad van uw Vrienden (Ps. 119:105).

    Feestelijke vuurgloed is er in uw overleggingen, wanneer u bedenkt, hoeveel u voor de Heer hebt kunnen doen door luxe tot wat later uit te stellen. O, dat nieuwe leven; wat bewaart het u voor veel domheden.

    -         U overdenkt uw weg door het leven tot dusver. Daarbij komt u ook uw tegenslagen tegen. Even is er de verleiding van een leugengeest, die uw denkwereld wil beïnvloeden (Jac. 1:14). Hij wil u influisteren, dat álle schuld van álle wanbegrip altijd bij de u dwarsbomende medegelovigen lag en nóóit bij u. Maar: u denkt aan de náám! De leugen wijkt. Een gedachtewerk vlamt hóóg op tot léven. Niet langer bergt het de dood in zich. Hoe kán het ook anders, als de wedergeboorte vorm in u krijgt.

    -         Het weekendjournaal is een gelegenheid bij uitstek om je kwaad te maken over de demonstraties van de dag. Sommigen zeggen heftig:

    “ ’t Is weer zaterdag, ze moeten weer zo nodig.”

    Anderen sneren:    

    “Daar lopen ze weer van onze centen.”

    31-05-2009, 21:28 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.5.1.,tweede deel

    4.3. 5.1; tweede deel

    En u, wedergeborenen; ú doet volwaardig, levend werk (ik kijk nu even alleen naar de kern). Wáárom doet u dat?

    Wel: God heeft tegen u gezegd, dat het voor u en al die andere, gelukkige vereerders van Hem altijd feest is (Spr. 15:15). Elke dag mag u op elk moment eventjes héél intens blij aan Hem denken om daarna weer vrolijk voort te gaan. Wat dát betreft is elke dag gelijk (Rom. 14:5).

    U beziet nu alles in dít licht:

    -         De Alwetende heeft een tijd van werken … ik ook.

    -         De Almachtige heeft een tijd van rusten… ik ook

    -         Onvoorstelbaar groot zijn de werken van de Alwijze.

    -         Op mijn rustdag denk ik aan de grootsheid van zijn gedachten.

    -         Ik overpeins de verbeeldingskracht van zijn ontwerpen.

    -         Ik verlustig mij in de rijke verscheidenheid van zijn scheppingen.

    -         Een zévende dag is voor mij niet eens zozeer nodig. Die rángorde is niet eens zo belangrijk meer. De éérste dag van de week (1 Cor. 16:2) is óók goed. Elk ógenblik immers kan ik mij verheugen over die hoogverheven Persoon, die míjn Váder wil zijn.

     

    Prima zeg, als het zó met u gesteld is. Wat een wijngaard vól vrucht. Maar let op de kleine vossen, die de wijngaard willen bederven (Hoogl. 2:15).

    Even attentie:

    -         Er is zo’n kléin boekje, uw agenda. Dat boekje kan zó vol lopen met afspraken.

    -         Er is zo’n gróót herinneringsvermogen. Het kan zo vól lopen met onvergetelijke, vooral nare gebeurtenissen.

    -         Er is zo’n uitgebreid denkleven. Het kan zo vól lopen met zorgen.

    -         Er is zo’n krachtig wilsleven. Het kan zo vól lopen met begeren om overal een vinger in de pap te hebben.

    -         Er is zo’n fantasierijk zielenleven. Het kan zo vól raken met gedachtespinsels.

    O la la…:

    -         Als u vliegt van afspraak naar afspraak.

    -         Als u zo precies weet: tien jaar geleden zei hij zus-of-zo tegen mij.

    -         Als u ná die diefstal –zó lang geleden al weer- mensvijandig bent gebleven (zéér vaag: Hebr. 10:34).

    -         Als u elke morgen wakker wordt met de gedachte:

    “O, daar ligt mijn onopgeloste probleem weer.” (Ps. 73:14).

    -         Als u van alle bestuursorganen lid wilt zijn.

    -         Als u Gods wet gaat aanvullen met úw wetjes.

    Dán!!:…

    -         Dan raakt u het vermogen om u opgewekt en opgetogen te bezinnen op de In-het-Licht-Tronende (Ps. 80:2) gaandeweg kwijt.

    -         Dan is de vreugde van de Heer niet langer uw toevlucht (Neh. 8:11).

    -         Dan verzandt de stroom van uw volle werk tot een stroompje van half werk. Geen genezende dóórspoeling meer, maar verzurende bijna-stilstand (Ez. 47:11).

    -         Dan laaien niet meer de koninklijke vlammen van vurig, levend werk. Er ligt alleen nog iets stinkend te smeulen.

     

    En hoe gaat het dan verder? Hoe vertaalt dit zich in de praktijk van het leven?:

    -         U doet uw werk voor God werktuigelijk, denkt:

    “Al die soesa. Ik lijk wel gek. Zou ik eigenlijk niet tegen al die anderen zeggen:

          ‘Bekijk het maar. Geef mijn portie maar aan fikkie.’

    Zou ik dan niet veel beter af zijn?”

    Maar dan neemt u toch maar weer uw bediening –welke dan ook- op. Of u het zonder feest-in-uw-hart lang volhoudt?! Ik denk het niet.

    -         U overlegt:

    “Mijn stille tijd maar wat inkorten. Dat liederenblad moet nog gefotokopieerd worden.”

    U bent weggeraakt van het weten, dat na de hemelse lofprijzing de aardse machine veel voorspoediger draait (Matt. 6:33).

    -         U bedient zich in discussies van vooraf overlegde, uit het zielenleven voortkomende handigheidjes. U laat zich niet meer ter plekke inspireren door de altijd verrassende Geest van God.

    -         U weet precies uit te leggen, waarom campingbezoek en t.v.-gekijk zondig zijn. Verfrissende, wervende woorden echter, komen er niet meer bij u uit.

     

    Wel, is het zó met u gesteld:

    -         Overwerkt door agendaterreur.

    -         Argwanend gemaakt door dat olifantengeheugen van u.

    -         Verstikt door zorgen.

    -         In disharmonie met uw gezin door uw elke avond op pad zijn.

    -         Helemaal het spoor bijster door uw eigen theorietjes (2 Tim. 2:18).

    Weet dan, dat anderen diezelfde fouten gemaakt hebben. Zíj zijn er uitgekomen:

    -         Zíj heersten over hun agenda, in plaats van dat het omgekeerd was.

    -         Zíj konden allerlei dingen achter zich werpen, evenals God dat kan (Jes. 38:17).

    -         Zíj vertelden alles aan de Heer. Zó verloren zij hun bezorgdheid (Phil. 4:6).

    -         Zíj onderkenden hun overal-bij-betrokken-willen-zijn als verkapte geldingsdrang.

    -         Zíj dronken verder alleen nog maar de pure melk van de echte waarheid (1 Petr. 2:2).

    Wat hun gelukte, gaat u gelukken. Bent u in de fout gegáán? Was God niet meer het feestelijke middelpunt van uw blijde bezinning. Bezon u zich alleen nog maar op zorgjes en gekrenktheden?

    Wel; gebeurd is gebeurd is gebeurd (Luc. 9:62). U wás een treurig smeulend, armelijk vuurtje aan het worden, maar nú zet u daar een punt achter.

     

    Niet langer de halfheid:

                Het met alle-lek-en-gebrek toch nog wel íets gedaan hebben voor de Meester.

    Op: naar de vólheid.

     

    25-05-2009, 20:26 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.5.1., eerste deel

    Gedachte

    4.3.5.

    Onbetrouwbaarheid en betrouwbaarheid

     

    Overwegingen:

    -

    Word geen treurig smeulend armelijk vuurtje

    4.3.5.1.

    -

    Word een feestelijk, hoogoplaaiende rijke vuurgloed

    4.3.5.2.

     

    4.3.5.1. (eerste deel)

    Word geen treurig smeulend armelijk vuurtje

     

    -         Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen. Maar: de zevende dag is de sabbat van de HERE uw God. Dan zult gij géén werk doen:

    o       Gij

    o       Noch uw zoon

    o       Noch uw dochter

    o       Noch uw dienstknecht

    o       Noch uw dienstmaagd

    o       Noch uw vee

    o       Noch de vreemdeling die in uw steden woont.

          Want:        

    o       In zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt

    o       De zee en ál wat daarin is

    o       En Hij rustte op de zevende dag.

          Daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die (Ex. 20:8-10).

     

    God zei tegen de Israëlieten, dat de zevende dag héél anders was dan de voorafgaande zes. Echt een dag om afzonderlijk te zetten.

    Zes dagen werken, één dag rust. Zes dagen werken, één dag rust. Zes dagen werken enz. Beslist niet het gewone werk van alledag in dat aparte, feestelijke etmaal. Zélf niet werken. Het óók niet toestaan aan je gezin en aan je personeel. Ook de buitenlandse gastarbeiders mochten meegenieten van die aan hen zo totaal vreemde zegen.

    Ook zíj hadden deel aan de weldadige levensstijl van dit wonderlijke volk.

    Zelfs de ezel, die zes dagen het graan plette in de tredmolen, had vrij; ook voor hém was het ‘holy day’. Verbouwereerd stond hij te kijken in een wei vol bloemen. Dan opeens sprong hij –balkend van plezier- weg op vier stijve, onwennige poten (Spr. 12:10).

     

    Waarom niet werken, waarom féést?! Zo’n afzonderlijk gestelde dag herinnerde je aan iets heel belangrijks:

    God had óók eens zes dagen gewerkt. Natuurlijk is God altijd de Volkomen Actieve (Joh. 5:17) maar wat er in die zes-dagen-van-Hem (2 Petr. 3:8) gebeurd was… dat was zó geweldig.

    -         Hij had de aarde omgevormd van een wilde baaierd tot een lusthof.

    -         Hij had die planeet gestoffeerd met honderden bewoners ín de zee en óp het land.

    -         Zon, maan en sterren waren niet langer onzichtbaar door dikke wolken. Ze verkwikten en vermooiden al dat prachtigs nog meer.

    -         En tóen… had Hij Adam en Eva op die aarde geplaatst als koning en koningin om al dat heerlijks te beheren (zie in deel één 1.4.5. t/m 1.5.1.).

    Een onvoorstelbare prestatie: erfelijke eigenschappen waren in ál wat leeft, gelegd, naar de aard van juist díe levensvorm. Elk boomblad, elk insect, elke vis, elke vogel, elk zoogdier… elk mens: volkomen uniek en… de eerste in een lange rééks van unica.

    Daarná –op zijn zevende dag- rustte God en verkwikte zich met het verrukkelijke, dat Hij geschapen had.

    Wel, de bederver kwam, gooide modder en vuil op al dat fraais. Dat is echter een andere geschiedenis.

    God wilde, dat de mensen elke zevende dag tot een periode van blijde bezinning zouden maken. Geregeld aan hem denken was goed voor hen. Ze leerden daardoor beseffen, wat hun wezenlijke bestemming was:

    -

    God maakte van wanorde: orde;

    zo ook zíj

    -

    Hij was uitermate creatief;

    zo ook zij

    -

    Hij was onuitputtelijk in het bedenken van wat goed en mooi , afwisselend en verrassend was

    zo ook zij

     

    Ik meen, dat er veel Israëlieten waren, die de juiste bedoeling dóór hadden. Zij konden héél blij zijn met de sabbat en alle andere feesten, die God gaf.

    Zijn wet, zijn plan maakte hen vol van vreugde (Ps. 119:70).

    Geleidelijk aan echter, maakten vele mensen hun manier van sabbat vieren tot een persiflage van het gegeven model. Hoe kwam dat?!

    -         Gejacht en gejakker;

    -         Wrok;

    -         Zorg en teleurstelling;

    -         Zelfhandhaving en het verzinnen van allerlei eigen ideetjes

    deden hun verwoestend werk.

    -         Zij kregen het te druk om hun harten tot God op te heffen.

    -         Zij raakten te verbitterd om nog eerbiedig over zijn grote werken te kunnen mediteren.

    -         Zij werden zó overwoekerd door zorgen en ontmoedigd door teleurstellingen, dat elke lust hun verging om geestelijk ook maar íets te ondernemen.

    -         Ze waren zó opgeblazen door eigendunk, dat ze geen interesse meer hadden om te denken over ‘de Andere’.

    Op die manier:

    -         Sneden zij zichzelf de weg af, waarlangs zij hun overleggingen hadden kunnen optillen tot fijn, hoger denken.

    -         Kon de vreugd in de Heer niet langer hun kracht en hun toevlucht blijven (Neh. 8:11).

    -         Werden althans zíj niet ‘het geheel andere volk’, zoals de Heer dat had bedoeld.

    -         Werden zíj mensen, die net zo wilden zijn als alle andere aardbewoners (1 Sam. 8:5).

    Hoe werd het leven van alledag tóen?

    -         Op de sabbatdag tobden zij gewoon door over hun dagelijks werk. Hun handen jeukten om op de akker aan de slag te gaan. Er lagen immers nog zoveel karweien te wachten!

    -         Als men hun vroeg, mee te doen aan de blijde reidans ter eer van God (Ps. 150:4), wimpelen zij de uitnodiging af. Zij zeiden:

    “Laat me maar. Eenmaal zal jij net zo bezeerd en geslagen en onder de zorgen begraven zijn als ik. Dán praten wij nóg wel eens.”

          Zo verbreidden zij een geest van défaitisme.

    Er kwam een éindeloze discussie op gang over wat nu wél arbeid was op sabbat en wat níet:

    -         hoe lang mocht een wandeling duren.

    -         Natuurlijk mocht je wél je vee verzorgen (Luc. 13:15).

    -         Maar, korrels uit rijpe aren halen, kijk, dat mocht nu net weer níet (Matt. 12:2).

    Zo ontnamen die mensen de zin en de aardigheid aan hun gewone werk van de zés dagen. Het werd zo dóóds. De cyclus van het gewone liep niet telkens uit op het óngewone van het zevende-dags-feest. Die zevende dag wás geen climax meer.

    De bedoeling was, dat je blij zou denken:

    -         Wij werkten zes dagen… de Onvoorstelbare ook.

    -         Wíj bedachten van alles… de Onuitsprekelijke óók.

    -         Wíj gaven vorm aan vele ideeën… de Onzegbare óók.

    En ná die zes dagen:

    -         Kijken wij blij terug… de Geprezene óók.

     

    En nú … je dacht:

    -         Hé… ik kreeg die akker net niet meer geploegd. Wat een sof, die sabbat; dadelijk slaat het wéér om.

    -         Ik wéét iets voor mijn sabbatsreis; de Farizeeën zeggen, dat je maar een paar honderd meter mag wandelen; neem ik toch een stoeltje mee! Rust ik telkens zogenaamd wat uit. Daarna mag ik weer verder.

    Kíjk, zó bleven de meeste Israëlieten steken in de halfheid. Ze deden veel, ze hielden Gods waarheid toch wel min-of-meer vast. Net genoeg om tóch het volk te blijven, waaruit Jezus, de Bevrijder kon worden geboren. Maar –dit is geen verwijt hoor- het had zoveel vóller kunnen zijn.

     

    -         Al wat gij doet, met woord of werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus, God de Vader dankende door Hem (Col. 3:17).

     

     

    18-05-2009, 19:00 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    09-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.4.2., tweede deel

    4.3.4.2; tweede deel

     

    Wij hebben nu twaalf omschrijvingen van onbetrouwbaar handelen gehad. Elke omschrijving is tweemaal verwoord. Raak niet in paniek, als u ergens in die vierentwintig zinsneden iets van uzelf hebt ontdekt. Schrik heilzaam en vertel het vertrouwend aan de Alwetende. U zult zien, hoe Hij u gaat helpen bij het uitwissen…

    … wíj gaan echter dóór: Nu krijgen wij dus, zoals beloofd, twaalfmaal het tegendeel: hoe hándelen en hoe zíjn betrouwbare mensen.

    -         Zíj geven –alleen waar nodig- duidelijke richtlijnen, waaraan zij zichzelf méde gehouden achten.

    -         Zij bidden intens, maar onopvallend (Matt. 6:6). Hun stralende vóórkomen is hun eerste getuigenis.

    -         Zij vallen te midden van de massa op, niet door iets zogenáámd bijzonders, wat zij dóen… Nee; zij trekken de aandacht, door iets werkelijk bijzonders, wat ze zíjn (Mark. 7:24).

    -         Zij begeren voor zichzelf geen aards ereteken. Zij wijzen altijd van zichzelf wég en naar Jezus en God tóe. Zij komen op een voor ieder waarneembaar hoger plan, omdat zij het nederig dienen van hun medegelovigen niet schuwen.

    -         Zij kennen de weg naar de vrede en de rust van Gods wonderbare wereld. Een tastende hand grijpen zij vastbesloten en liefdevol. Zij léiden de zoeker naar het land van het júichen.

    -         Zij bidden welgemeend en oprecht bewogen voor allen, die in nood zijn. Als gevraagd wordt, ‘wat het kost’, zeggen zij lachend:

    “Ik heb er zelf toch ook niet voor behoeven te betalen.”(Matth. 10:8).

    -         Hun hart brandt om de vlam van de liefde voor ‘de Liefdevólle’ ín te dragen in de harten van anderen. Zij brengen dat vuur zó bij die anderen naar binnen, dat die anderen nét zo gelouterd kunnen worden, als zijzelf gelouterd zíjn.

    -         Zij hebben een natuurlijk gezag temidden van hun medegelovigen. Er is een vertrouwensrelatie tussen hen én die medekinderen van God. Die relatie leidt tot ongedwongen raadvragen en raadgeven.

    -         Vol liefde voor hun medemensen en vol eerbied voor God komen zij tot een goed afgewogen beoordeling van omstandigheden. Hun dagelijkse leven vertoont kloeke lijnen van ruimdenkendheid. Het opgaande pad van hun sprankelende levensstijl wordt door humor met bloemen bestrooid.

    -         Hun innerlijke eerlijkheid straalt naar buiten uit als reinheid.

    -         Hun gaafheid van kern geeft aan hun uiterlijk voorkomen de aantrekkingskracht van een magneet.

    -         Het binnenste van hun wezen straalt van licht. Alle doorleden en overwonnen verbitteringen maken deel uit ván dat licht.

     

    Wat een verschil hè, tussen de onbetrouwbaren en de betrouwbaren. Zo-even zagen wij, dat de ónbetrouwbaren de beslissende stappen naar de definitieve doorbraak niet hadden gedaan. Dan moeten de bétrouwbaren die stap wél hebben gedaan.

     

    Weet u, welk bijbels voorbeeld een en ander misschien iets duidelijker kan maken: de geschiedenis van Ruth.

    Er wérd een bladzij in haar levensboek omgeslagen, toen zij koos voor Naomi en Naomi’s God (Ruth 1:16). Zij begon toen van de oogst in het land van belofte te genieten (Ruth 2:17). Als het nu daarbij gebleven was, zou zij toch onbekend zijn gebleven. Echter, op zeker ogenblik werd tegen haar gezegd:

    -         Ga in bad, was je, zorg, dat je schóón bent.

    -         Zalf je, verzorg je, maak je mooi.

    -         Kleed je goed, versier je, zie er bekoorlijk uit.

    -         Geef je over aan hem, die je tot man wilt, wijd je aan hem toe, schuil bij hem weg (Ruth. 3:3, 9).

    Dat dééd Ruth, in haar levensboek werd de beslissende bladzijde omgeslagen; zij kreeg toen niet alleen deel aan de oogst, maar: aan de héér van de oogst (Ruth 3:13). En daarna… ‘droeg zij vrucht’(zelfde vers).

     

    O, die eerst onverstandige (Gal. 3:1) en later ook onbetrouwbare Farizeeën. Zij hadden wat gesnoept van de oogst. Toen het echter áánkwam op:

    -         reiniging

    -         intenser contact met Gods Geest

    -         het dragen van sieraden ván die God

    -         afscheid nemen van allerlei ideetjes om zich toe te wijden aan ‘het andere’

    … gaven zij ‘niet thuis’. Die laatste bladzijde werd nooit omgeslagen. Stilstand leidde tot achteruitgang. Het bederf van het beste resulteerde in het slechtste. O, die eerst verstandige en later ook betrouwbare kinderen van God, zoals wij ze gelukkig zo vele om ons heen zien. Ze zeiden “Ja” tegen:

    -         levensheiliging

    -         vervulling met Gods Geest

    -         versiering met de gaven ván de Geest

    -         overgave aan Jezus Christus als hun Man.

    Zíj sloegen de bladzijde óm. Zij deden een ‘mensenschrede’ naar God toe. En Híj naderde hen met de schreden van een Reus (Jac. 4:8). Het beste werd het begin van een nooit eindigende climax (Spr. 4:18).

     

    En u, opnieuw geborene?

    -         U bent in het bad van de wedergeboorte gegaan, u hebt de diepe kern gezien van het ‘God liefhebben boven alles’ (Matth. 22:37). Vroeger… in de tijd van uw dode werk… hebt u anderen wel eens bedild. Maar nú hebt u ze lief gekregen als uzelf (zelfde vers). Nú behandelt u andere mensen, zoals u zou willen, dat ze ú behandelden (Matth. 7:12).

    -         U hebt zich gewassen in het offer van Jezus (Op. 7:14); u hebt “Ja” gezegd tegen de Weg, de Waarheid en het Leven (Joh. 14:6). Zo’n krachtbron is dat geworden, dat uw ogen er van strálen (Spr. 15:13).

    -         U bent schoon en heel en rein geworden door Gods innerlijke genezing (1 Joh. 1:7). Door uw blijdschap over de nederige taak, die u hébt, wordt u waardig voor de grote taak, die u krijgt (Matth. 25:21).

    -         U hebt u gezalfd met Gods vreugdeolie (Ps. 23:5), zíjn Geest. Wanneer u van uw blijdschap vertelt, hángen de mensen aan uw lippen.

    -         U hebt alle zorg besteed aan uw ‘inner person’. Vroeger –in de tijd van uw vruchteloos werk- ging u voort van nederlaag naar nederlaag en van klacht tot klacht. Nú draagt uw werk vrucht. Innerlijk gaat u voort van overwinning tot overwinning en van kracht tot kracht. Van alle kanten pakt men u beet:

    “Neem ons mee… neem ons mee!!! God is immers met je (Zach. 8:23).”

    -         U hébt zich mooi gemaakt. Er is maar één begeerte in u: anderen mooi maken.

    -         U hébt zich goed gekleed met Gods gaven. Anderen zeggen:

    “Waar haal je die vindingrijkheid, die dartelheid, dat vrólijke vandaan?! Wij willen ook zo worden. Jij bent vast dicht bij God. Dat willen wíj ook.”

    En even denk je aan de tijden van je vroegere werk: zo dodelijk eenderand, met altijd datzelfde saaie patroon. Zo helemaal zonder fleur. Prijs Jezus… voorbij!!!

    -         U hébt zich versierd met kennis en wijsheid, zachtmoedigheid en vriendelijkheid. Anderen zeggen, dat zij zich daardoor diep met ú verbonden voelen. Vriendelijk, maar beslist wijst u hen op de Brón van alles.

    -         Wat zíet u er bekoorlijk uit, ondanks uw rimpels en uw kalende schedel. De Gaven en de Vrucht van de Geest beginnen zich af te tekenen. Die innerlijke bekoorlijkheid leidt tot een levensstijl, zó groots, dat velen zeggen:

    “Eindelijk iemand, die werkelijk weet te léven.”

    -         U hébt zich overgegeven aan Jezus. Zijn oprechtheid en zondeloosheid draagt hij ín u naar binnen (Op. 3:20), naarmate Hij meer woning bíj u maakt (Joh. 14:23).

    -         U hebt zich tóegewijd aan Jezus. Hij omringt u van voren en van achteren met blijde beloften van verdere bevrijding (Ps. 32:7). Als een vast en zeker onderpand van eeuwig geluk is Hij reinigend ín u (Titus 2:14).

    -         U schúilt bij Jezus. Zijn liefde gaat bij de wederzijdse omarming in u over. Uw masker van doods, levenloos werk verdwíjnt. U gaat zijn beeld dragen (Rom. 8:29). Al het nutteloze vlamt óp tot nút. Alle misverstanden ontspannen zich tot recht begrip…

     

    Zo ís het toch. Nu ja, misschien nog niet helemaal. Misschien bent u nog niet volúit een terebint der gerechtigheid (Jes. 61:3). Maar, hoe dan ook, uw koren, gekoesterd door Gods zon, wordt tot een óógst! (Ps. 65:14).

     

     

    09-05-2009, 19:14 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3..4.2., eerste deel

    4.3.4.2.(eerste deel)

    Wees koren, rijpend onder Gods zon

     

    -         (Jezus zei tot zijn discipelen):

    “Alles dan, wat de schriftgeleerden en de Farizeeën u ook zeggen, doet dat en onderhoudt dat. Maar: doet níet naar hun werken, want zij zéggen het wel, maar dóen het niet.” (Matth. 23:3).

     

    Het onderwijs, da Jezus aan zijn volgelingen gaf, kan vanuit allerlei gezichtspunten worden bezien. Vandaag wil ik dit eens doen vanuit déze invalshoek:

     

    Werkers voor God moeten betrouwbaar zijn. Hoe zou men die betrouwbaarheid nu kunnen omschrijven? Alweer: op vele manieren.

    Ik heb er ditmaal voor gekozen om in Jezus’ schildering van onbetrouwbare mensen steeds naar het tegenovergestelde te zoeken.

    Wel; in dit schriftgedeelte (Matth. 23:1-32) zijn genoeg gegevens om enig inzicht te krijgen in wat het begrip ‘betrouwbaarheid’ dan wel inhoudt.

     

    Jezus begint met te zeggen:

    “De wet is goed; wijk daarvan niet af. Laat je echter niet in de war brengen door de daden van de mensen, die zéggen, heel erg in de bres te staan vóór die wet. Vele van hun woorden hebben gezag, ook voor jullie. Die uitspraken zijn namelijk in overeenstemming met wat de grote leraar, Mozes, onderwees. Hun daden echter… die zijn helemaal in strijd met hun woorden.”

     

    En wat wáren dat dan wel voor daden? Dat gaan wij nú onderzoeken:

    -         De leraars, die aan het volk geestelijke leiding moesten geven, bedachten allerlei moeilijke voorschriften. De mensen sloofden zich uit om die opdrachten te vervullen. Wanneer zij dan eens terloops keken naar hun raadgevers, moesten zij wél even een schok verwerken. Die adviseurs namelijk hadden voor zichzélf allerlei uitvluchten bedacht om onder die richtlijnen uit te komen.

    -         De schriftgeleerden liepen graag op een eervolle wijze in het oog. Vrome Joden hadden de gewoonte om bij hun morgengebed lintjes om hun voorhoofd en hun rechterarm te dragen. Aan zulke lintjes hing dan een kokertje met daarin –op een stukje perkament- wat teksten. Ook droegen de mensen kwastjes aan de vier hoeken van hun mantel. Bij de Farizeeën waren die linten, die gebedsriemen, heel, heel breed en die kwastjes heel, heel lang.

    -         Iedereen zat in de synagoge met zijn gezicht naar de wetsrol toe. De oudsten echter zaten vooraan, met hun rug ernaar toe, dus recht tegenover ieder ander. Dat viel even lekker op.

    -         Wanneer het publiek de wetskenners aansprak met:

    o       Rabbi (mijn meester)

    o       vader (mijn gróte meester)

    o       leraar,

    hè… daar konden zij maar niet genoeg van krijgen. Wat ws dat lekker eten. Tjonge, wat hapte dát héérlijk weg. Baas spelen, hoog te paard zitten: zij lustten er wel páp van. In hun hooghartigheid maten zij zich een éér aan, die alleen aan Gód toekwam. Hun val zou diep zijn.

    -         Met al hun poeha konden ze overigens de weg naar Gods vreugderijk niet vinden. Velen in hun omgeving waren naar dat rijk o zo verlangend. Vertrouwend legden zij hún hand in die van zo’n quasi deskundige. Maar och arm… dán kwamen zij zéker niet in het land van het geluk.

    -         Heel lang baden zij –zogenaamd- juist voor sociaal zwakkeren. Dat kostte dan echter wel een lieve duit. Berooid en zonder ook maar iets geholpen te zijn, bleven die tobbers achter.

    -         Ze waren er wát tuk op om niet-Joden bij het Joodse geloof te betrekken. Ze plantten evenwel hun eigen fanatisme op die bekeerlingen over. Die werden dan dikwijls nog drammeriger dan hun leermeesters.

    -         Ze hadden allerlei wetjes gemaakt, zo in deze trant: dít was wél belangrijk en dát niet. Het waren bedenkseltjes, die met Góds logica in strijd waren. Wetjes ook, waar meestal geen touw aan was vat te knopen. Juist daardoor echter vergrootten zij hun macht. De mensen kwamen immers telkens voor de vraag te staan:

    “Mag dit nu of mag dit nu níet? Zal ik het maar weer aan de wetgeleerden vragen?” en dat deden zij dan.

    -         Zij waren zó over-precies in het geven van hun bijdragen –hun tienden- voor de eredienst… tienden van héél onbelangrijk tuinkruiden…! Gód had er nooit over gesproken… zíj wel. Maar:

    o       Zij deden geen recht

    o       Zij waren niet oprecht liefdevol jegens hun medemensen

    o       Zij waren niet oprecht aanhankelijk jegens God.

    -         Zó werd dat geven van tienden van alle inkomsten tot een aanfluiting. Als ze rechtvaardig en barmhartig en gelóvig waren gewéést… wat had dán gewone offervaardigheid –niet dat overdrevene van hén- er mooi bij gepast. Maar nu was het net een vlag op een modderschuit:

    o       in kleine dingen zó benepen, zó pietje precies, zó dodelijk ernstig… er kon gewoon geen lachje af.

    o       In grote dingen: zó slap, zó voos, zo houdingloos… om van te huilen.

    Ach… ach… wat een néérgang eigenlijk.

    -         Ze stalen wat af, die Farizeeën. Wanneer het gestolene dan op hun bordjes lag, dan begon het gefezik:

    “Alles is toch wel cultisch rein hè?!”

    -         Ze deden er van alles aan om er van buiten prima uit te zien en zo de mensen te verlokken… heel, héél vroom. Van binnen echter zaten ze vól met de naarste zonden.

    -         Ze zeiden, dat ze van de haat van hun voorvaderen tegen Gods afgezanten níets begrepen. Zíj zouden dat wel ánders gedaan hebben. In feite droegen zij echter –onder al hun godsdienstigheid- diezelfde haat in hun eigen innerlijk. Haat… uiteindelijk tegen God zélf.

     

    Denk nu niet, dat ik over die schriftgeleerden en Farizeeën hoogmoedig zit te gniffelen. Zij waren verder gegaan dan vele anderen. Je hóefde toch niet per se wetsleraar te worden .Er moet bij diversen van hen aanvankelijk een begeerte zijn geweest om dieper in de geheimen van God in te dalen. Zij hadden door die aanvankelijke keus tot op zekere hoogte ook moreel gezag. Op een bepaald moment was er echter de beslíssende keus. De edele aspecten van het leven met de Onpeilbare waren in strijd gekomen met hun eigen ideeën. En : tóen hadden zij “Nee” gezegd tegen dat, wat hen wérkelijk kon veranderen.

     

    En zó is het gekomen:

    -         Om hun missen van de diepere kern te verdoezelen, waren zij maar zélf wat regels gaan maken. Aan ánderen presenteerden zij die regels als maatgevend. Voor zichzélf echter wisten zij, dat zij het écht belangrijke niet hadden en dat die regeltjes toch maar lariekoek waren.

    -         Zij wisten óók, dat ze de boot gemist hadden, toen zij op de cruciale momenten waren teruggedeinsd. Dat was gebeurd in de periode, dat wérkelijke innerlijke verandering van hen werd gevraagd. Brede riemen en lange kwasten moesten helpen om dat gevoel van misluktheid te bedekken.

    -         Zij hadden goed in de gaten, dat ze eigenlijk onbelangrijk waren geworden, toen ze weggehold waren van hun taak. Vooráán zitten –andersom óók nog!- als ‘de jongens, die het dan toch maar gemaakt hadden’: dat vergoedde althans íets.

    -         Zij beseften héél wel, dat zij geen meester waren over hun zonden. Zij zagen heus wel in, dat ze in wezen níets hadden áán te bieden als onderwijs. Als je dan tóch allerlei titels kon krijgen en geven, was dat tenminste een doekje voor het bloeden.

    -         Zij wilden zich groot houden en hun innerlijke nederlaag niet erkennen. Daarom bleven zij leidsmannetje spelen, maar het werd: blindemannetje (Matth. 15:14).

    -         Hun zonde van hebzucht fluisterde hun in, dat er geld zat bij de mensen. Met vroom gefemel kon je vooral bij de sufferdjes heel wat vangen.

    -         Hun prestatiezucht eiste van hen om zich te bewijzen, door anderen te overtuigen. Maar het was:

    o       Zo heer, zo knecht

    o       Zo vader, zo zoon

    En

    o       De appel valt niet ver van de boom.

    Die bóóm stond al ver van God, de áppel viel nog verder.

    -         Hun machtsstreven leidde hen er toe, anderen aan zich te binden. Zij maakten een doolhof met zichzelf als gids. Gids en gegidsten doolden daar tezamen.

    -         Ze waren er eigenlijk van overtuigd, dat ze op kritieke ogenblikken innerlijk niet precies genóeg waren geweest. Daarom wilden zij dat compenseren door uiterlijk óverprecies te zijn. Maar de inwendige verrotting barstte door de zielige bedekking heen.

    -         Hun oneerlijkheid maakte hen kien op vuig gewin. Dat overschreeuwden zij echter met allerlei soort van braafheidvertoon.

    -         Hun zonden kwamen al niet meer achteraan méégeschuifeld. Nee, die braken welhaast door élk omhulsel heen (1 Tim. 5:24). …Jongens!:… nóg maar eens de witkwast er over… dáár… ja, dáár vooral: een díkke klodder.

    -         Dóódsbang waren zij ervoor, dat hun masker zou worden áfgerukt. Hun voorouders waren óók fout gegaan. Wat hadden die in hun hémd gestaan na hun démasqué… die voorzaten waren toen moordenaars geworden…

    Zíj riepen: “Dat zal ons niet overkomen.”

    Er was echter de voortdurende angst om zélf te kijk te komen staan. Wat zouden zij zich rampzalig voelen na dat uitgekleed worden voor ieders oog. Dán… zouden ook zíj… móórden!

     

    03-05-2009, 18:58 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.4.1., tweede deel

    4.3.4.1. (tweede deel)

     

    Er zijn ook tegenwoordig ‘Abrahams’ bij de vleet.

     

    Eerste voorbeeld: een milieufanaat:

    “Stel je vóór; vandaag een buurtgenoot ontmoet. Hij riep mij op om Jezus te gaan volgen. Nu ken ik die buurman toevallig vrij goed:

    -         glas in de bak

    -         papier naar de ophaaldienst

    -         compostkuil…

    Maar: daar houdt het mee op! Geen doordouwer. Geen milieuverdédiger. Wat kan ik, die volop in de grote strijd voor ‘het grote doel’ sta, nu áánnemen van ‘één van buiten’.

    Ik ben eerlijk en heerlijk kwaad geworden. Scherp en duidelijk heb ik hem gezegd, dat ik geen boodschap had aan de mening van een milieuconformist.”

     

    Tweede voorbeeld:

    “Ik kén de kosmische samenhang van de voedselketen. Ik ben diep in de achtergronden doorgedrongen. Vandaag probeerde een dame bij ons uit de straat mij tot Jezus te bekeren. Ik kén die vrouw. Laatst zag ik haar een krokét trekken!! Wat heeft iemand-als-ik nu nog te leren van een uit-de-muur-eetster!? Ik heb ook goed gezegd, dat er voor horizontaaldenkers geen plaats was in mijn ideeënwereld.”

     

    Steeds weer hetzelfde beeld:

    -         Echt wel iets meer willen dan de doorsneemens.

    -         Het menen gevonden te hebben in een overtuiging, welke dan ook.

    -         Gevoel van saamhorigheid met degenen, die deze overtuiging delen.

    -         Vastgebakken raken áán zo’n idee.

    -         Als enige ‘vrucht’ een ongegrond gevoel van meerwaarde eraan overhouden.

    -         Door dat gevoel er niet toe komen om eigen onvolkomenheden aan te pakken.

    -         Gehinderd reageren, als iemand ook maar op die onvolkomenheden wíjst.

    -         Zo’n verontrustend iemand ‘onschadelijk’ maken, door hem een nitwit - etiket op te plakken.

    Begrijp me goed, ik héb niets tegen de hier genoemde bestrevingen:

    -         geen blikje bij ons, of het gaat in de container

    -         niemand bakt ze zo bruin, als de bakker ze bakt voor ons.

    Ik had uiteraard net zo goed andere voorbeelden kunnen kiezen. In ieder geval, wanneer u een ‘privé-Abraham’ hebt, iets, dat u naar úw idee een aureool geeft:…

    … zwem niet rond en rond in dat viskommetje van u. U bent een rivíer vól mogelijkheden wáárd.

    Die rivier

    -         met volop plaats

    -         met volop ontplooiingsmogelijkheden

    -         met ‘voor elck wat wils’,

    wácht op u (Ezech. 47:9).

     

    Even een tussenopmerking: in deze hoofdgedachte zijn er acht gedachten, die ergens tegen waarschuwen. De bedóeling is om u waakzaam te maken (1 Petr. 5:8) ten aanzien van uw vijand. De duivel is immers zélf ook op zijn qui vive. Brullend als een leeuw op zoek naar prooi, gaat hij rond (zelfde vers).

                Merkwaardig hè, dat zoveel mensen hem laten ‘briesen’ (maar dit terzijde).

    Als u krampachtig – achterdochtig zou worden, heb ik mijn doel voorbijgeschoten.

    Stel je voor:

    -         dat u elke kamer met een onbekend gezelschap argwanend binnen zou lopen;

    -         dat u in iedere niet-geheel-te-doorziene situatie zou prevelen:

    “Ik dek mij onder het bloed van Jezus”,

    (overigens is dat ook nog eens een onschriftuurlijk handelen);

    -         dat u voortdurend benauwd zou denken:

    “Zie ik daar niet één van de acht mineurtoestanden.”

    Kom nu, wees blij in de Heer en verheugd (Ps. 126:3). Ik streef naar enige volledigheid en som zowat valstrikken op. De kans, dat u ook metterdaad in één van die valstrikken zou trappen, is écht niet zó groot. Kijk onder het blijde voortgaan van kracht tot kracht (Ps. 84:8) alleen een beetje uit, dat u niets in de weg komt (Gal. 5:7).

    Ja? … Ja?... of halleluja?!

     

    En nu ú, wedergeborene:

    Zit er nu werkelijk in het zojuist weergegeven gesprek een waarschuwing? Ja!

    U kúnt een levend geloof hebben en geloofswerken, die branden als een vlam. Zulke vlammen hebben echter geen vaste vorm. O wee, als die van ú zo’n vaste vorm wél krijgt.

     

    Hiervóór heb ik eerst getekend, hoe de Joden van hun voorvader Abraham een soort ‘idee’ hadden gemaakt. Aan die ‘Abraham-idee’ ontleenden zij een ondeugdelijke zekerheid.

    Daarna heb ik niet-christenen getekend, óók met hun ‘Abrahams’, die een zekerheid van niets bieden.

    Nu wil ik een Christen schetsen met een begin van wedergeboorte:

    -         hij is echter te zeer gehecht geraakt aan een voorgaande broeder, die hij óóit heeft gekend;

    -         hij is té vast verbonden met een vorm van geestelijk onderwijs, die hij óóit eens heeft genoten;

    -         hij ontleent in beperkte kring zeker gezag aan deze omstandigheden.

    Al die gegevenheden bij elkaar zijn voor hem tot een ‘Abraham’ geworden. U meent, dat zo’n constellatie weinig voorkomt. Toch méér dan u denkt, al zal het dan in wat gevarieerde vorm zijn.

    Laten wij het eens héél dichtbij brengen. Stelt u zich eens voor, dat ú de Christen uit dit voorbeeld bent.

    Laten wij ‘ú’ eens beluisteren.

     

    “Hoor eens hier:

    -         zo heb ik het toen-en-toen van die-en-die geleerd en ga mij nu níet vertellen, dat hij geen grote Godsman was;

    -         er zijn negen Geestesgaven in drie groepen van drie; er zijn er níet meer;

    -         opzienbarende genezingen horen er altijd bij, anders is de prediking vals (Mark. 16:20);

    -         alles draait om het volk Israël;

    -         een kind van God kan niet gebonden zijn.”

    Mérkt u de verenging:

    “Ik ben in een groep, die de dierbare herinnering trouw blijft. Ik blíjf ook in die groep. Wij hebben nog álle cassettes van tóen.”

    Wat een ongegrond gevoel van meerwaarde:

    -         daar stáát u dan met uw stralenkrans van ‘de grote evangelist nog persoonlijk meegemaakt te hebben’. Dat prestige omringt u als een alles overdekkende, smetteloos witte jas. Net zo’n lange, witte jas, als de planters in het toenmalige ‘Indië’ die voor 1930 droegen…

    nadien krom p die lengte in tot colbertafmetingen.

    Onder die jas kon bij hen best een vuil overhemd zitten. Geen nood; niemand zag het: je was altijd ‘meneer’. Maar hoe is het met úw geestelijke plunje onder úw ‘djaz tjoe tjoep’. Is dié vuil” Daar hélpt geen jas tegen. Hoor, daar gáát ie weer:

     “Broeder placht in zo’n geval altijd te zeggen…”

    Maar: uw gevoel van ‘het heertje zijn’ is bedrieglijk.

     

    Bespeurt u ook iets van onmacht om uw tekorten werkelijk áán te pakken/ Misschien wéét u het allang:

    -         Ik kláp wel hard en ik zing me schor, maar ik ben niet bevrijd, ik ben geen koningskind. Ik ben het gewéést, maar ik had –net als Icarus-  een vleugelaanhechting, die niet safe was. Zó duikelde ik terug. Ik kán er gewoon niet toe komen om weer op te stijgen.

    -         Ik kán mijn gedachten van woede, hoogmoed en neerslachtigheid niet de baas.

    Ziet u misschien zelfs al, dat u onjuist reageert?

    -         Ik word boos op die man, die mij er op wijst, dat ik stil ben blijven staan.

    -         Ik roep tegen iedereen, dat die waarschuwer een vrome, occulte geest heeft, maar hoe harder ik roep, hoe radelozer ik word.

     

    Ik denk, dat in die gevallen een goede slotsom is om tot deze gedachtegang te komen:

    Ik zie het; zó heeft de door mij vereerde voorganger-van-vroeger het niet bedoeld. Toen hij laatst nog eens in het land was, merkte ik het al; híj is verder gegaan. Ik hóór niet meer bij de karavaan, ik hoor bij de hónden. Ik schímp op de gelovigen, die hogerop zijn gekomen. Ik bijt naar ze als een onbetrouwbaar, wild beest.

    O, mijn levende werken van vróeger, wat zijn ze nú dood. Ik ben niet meer van nut. Verdergevorderde Christenen onderzoeken mij, of ik hen geestelijk kan steunen. Maar dat kán ik niet meer. Ik ga kapót, als zij ook maar iets vermanends en ontdekkends zeggen. En: ik voel zó'n naijver, dat ik hen wel zou willen wónden. Hóór mij nu toch bézig:

    “- Jullie zijn valse profeten

    -         jullie dragen het teken van het beest (Op. 13:18)

    -         jullie zijn wolven in schaapsvacht

    -         jullie trekken je niets aan van het verleden, zoals ík dat heb gekend.”

    ………

    Ik moet hieruit… ik moet hierúit!

     

    Veel van die schreeuwende Joden, waarover ik het eerder had, zullen zich later uit hun broeierige, stinkende, bezwete jas hebben laten helpen. De rafels daaronder, de ontstoken huid, de wonden, builen en kwetsuren konden daarna worden behandeld (Ps. 147:3, Luk. 10:34).

    Ook nú moet elke mening voortdurend worden bijgesteld met behulp van de talrijke, nieuwe geloofswaarheden, die ontdekt worden. Doet u dat níet, dan gaat het léven uit uw activiteiten. Voor Jezus wordt u dan een onbetrouwbaar werktuig. U blijkt dan een gebroken rietstaf te zijn, die de hand doorboort van wie er op leunt (Jes. 36:6).

     

    Laat u helpen om de knopen door de nauwe, stijve knoopsgaten te wurmen, zodat u de oude jas van u áf kunt werpen.

    Hola… hee… dar stáát u… úit die lorren, onder de douche… een nieuwe ‘jaz toetoep’.

    Deze is echter heel anders. Zó luchtig, zo licht… daaronder kan niets gaan broeien en stinken en verstikken.

     

    Het kán zijn, dat u één van de –toch niet zo heel- weinigen bent, die in deze kuil zijn gevallen. Voor ú nog déze slotopmerking:

    Als u zich inderdaad niet helemaal ‘senang’ (gezond) voelt… de ‘obat’, (het geneesmiddel) is vlakbij. Schuif de gevoelige antenne van uw gebed vér uit. Houd hem voortdurend op de Zender gericht. Zo vangt u de aanwijzingen van God op, hoe klein en nauwelijks speurbaar die ook zijn (Zach. 4:10).

     

    Goed raad komt soms van onverwachte kant. Zij hoeft niet duur te zijn. Eens was er een belegerde stad in gróót gevaar. In die stad: een man vól goede ideeën… maar… zónder faam. Niemand luisterde naar hem, ze zagen hem niet eens stáán. De stad profiteerde niet van zijn reddingsplan, dat zeker zou zijn geslaagd (Pred. 9:15). Zij wérd veroverd.

     

    God geeft u zíjn reddingsplan via onopvallende artikeltjes van onbekende schrijvers. Wanneer ú denkt:

    “Mijn vreugd is verzuurd, mijn geloof is verschimmeld, mijn goede werken zijn verstikt”,

     kijk dan niet hoogmoedig voorbij aan geringe aanwijzingen in eenvoudige preken van voorgangers-zonder-veel-naam. Als u op de zó tot u komende signalen acht slaat, kan úw stad er zó door gered worden, dat de vijand moet afdruipen.

     

    Stáp uit uw onbetrouwbaarheid.

    Láát uw vlam niet doven.

    Doe uw ‘Abrahams’ uit.

    Doe Jezus áán (Rom. 13:14).

    25-04-2009, 19:21 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.4.1., eerste deel

    Gedachte

    4.3.4.

    Onbetrouwbaarheid en betrouwbaarheid

     

    Overwegingen:

    -

    Wees geen broos riet, dat bij de minste druk breekt en verwondt

    4.3.4.1.

    -

    Wees koren, rijpend onder Gods zon

    4.3.4.2.

     

    4.3.4.1.(eerste deel)

    Wees geen broos riet, dat bij de minste druk breekt en verwondt

     

    -         Jezus zei tot hen:

    “Indien gij kinderen van Abraham zijt, doe dan de werken van Abraham (Joh. 8:39, ged.).”

     

    In dit schriftgedeelte (Joh. 8:30-59) wordt verslag gedaan van een gesprek tussen Jezus en mensen, die ‘ietsjes’ in Hem geloven met hun ziel, maar in ieder geval níet met hun geest. Het is een naar gesprek vól onbegrip van de kant van die mensen.

    De voor ons onderwerp van belang zijnde zinsnede is hierboven uitgelicht. Eerst echter geef ik een korte, onvolledige, maar –naar ik meen- niet onjuiste sfeertekening.

     

    De mensen:

    “Wij geloven dat U best eens de Heilbrenger zou kúnnen zijn. Spreek maar op, wij zijn een en al oor”.

    Jezus:

                “Ik heb een boodschap vól waarheid. Dat woord kan jullie vrij en koninklijk maken.”

    De mensen:

    “We zíjn toch al vrij!... we zíjn toch al koninklijk!!... wij stammen immers af van Abraham.”

    Jezus:

    “Jullie zijn níet vrij en koninklijk. Jullie zondigen. Zoals jullie nú zijn, kúnnen jullie het niet bij Mij uithouden. Laat je nu toch zó maken, dat je dat wél kunt. Natuurlijk… ik wéét, dat jullie van Abraham afstammen. Toch is er iets vréémds. Jullie willen Mij –nu nog onbewust- kwáád doen, omdat Ik dingen zeg, die wáár zijn en die jullie niet kunnen verdrágen. Zo vader, zo zoon: júllie vader kan de waarheid van míjn Vader óók niet verdragen.”

    De mensen:

    “Jullie vader… jullie vader… wat zéur je nu toch. Aan onze afstamming van Abraham hapert niets… niets!”

    Jezus:

    “Abraham deed werken van geloof (Hebr. 11:8-10); júllie van ongeloof; gedachten van moord komen nú bij jullie naar boven. Moordlust ten opzichte van Mij, omdat Ik Gods waarheid vertel. Abraham was juist verrúkt over die waarheid. Echt: jullie hebben een aardje naar jullie vâartje.”

    De mensen:

    “Aan onze afkomst van Abraham zít geen luchtje. Sara wás geen overspeelster, zoals jij suggereert. Wij stammen af van Abraham en dús van God.”

    Jezus:

    “Dat kán niet. Dan zouden jullie Mij liefhebben. Begríjp Mij dan toch eens…!

    Ach, je kúnt Mij niet begrijpen…

    Laat Ik het nu héél duidelijk zeggen: de dúivel is jullie geestelijke vader; daarom dóen jullie zó en zíjn jullie zó.”

    De mensen:

    “Wij zijn van Abraham… maar jíj… jij bent een jaloerse bastaard. Wij zíjn niet verbonden met de duivel. Jíj… jíj bent door de duivel bezéten!”

    Jezus:

    “Luister nu toch naar Mij! Ik heb iets zo geweldigs te zeggen! Dat geeft overwinning, zelfs over de dood!”

    De mensen:

    “Man, je bent gek. Je doet gewoonweg nét, of je meer bent dan Abraham. Die hád geen boodschap dienaangaande… jij zegt van wél… wie denk jij, dat je bént!”

    Jezus:

    “Toen Izaäk geboren werd, zag Abraham geestelijk al iets van Mij, van mijn komst… wat wás die man blij!”

    De mensen:

                “Jij… jij bent nog geen vijftig… en jij hebt Abraham gezien!... hem gekénd?!”

    Jezus:

                “Híj wérd… Ik ben ‘ongeworden’.”

    De mensen:

                “Stenen… stenen… een Godslasteraar. Die man moet dóód!”

     

    Ellendige sfeer hè. Goedbedoelend en tóch… door die superioriteitswaan doof en blind. Herrenvolk… Übermensch… afstammend van Abraham.

    Wat hébben zij die slogan dikwijls herhaald om hun twijfels te overschreeuwen. Uiteindelijk lúkte het nog ook!

    En dán komt er iemand, die door die bla bla heen prikt. Jezus zegt eenvoudig:

    “Als je niet afstamt van Abraham, zoals die ínnerlijk was, heb je niets. En de duivel zorgt wel, dat het ‘minder dan niets’ wordt.”

    En zelf kan je dat nog wel aanvullen:

    “Geen positieve schat meer voor het eeuwige leven (Luc. 12:34), maar een negatieve schat voor het verderf (Judas : 10).”

    Je kunt dan alleen maar kwaad worden. Die Jezus zegt, wat jíj denkt. Het is je gelukt om die gedachte onder vijf meter beton te begraven. Deze man echter heeft explosíeven! O, die schrik; diep verborgen wéét je, dat je helemaal fout zit. Opeens wordt dat wéten tussen het in brokken gescheurde beton dóór overstraald door ontdekkend licht. Dan móet je –schreeuwend van angst en woede- wel stenen grijpen.

     

    Jezus had hun beginwelwillendheid gezien. Hij probeerde te onderzoeken, wat zij waard waren. Zouden zij te vertrouwen zijn. Even wat flinke druk: pats… daar spleet het riet, het dreigde Hem nog te verwonden ook (Ez. 29:6, 7).

     

    Verregaande onbetrouwbaarheid. In een gesprekje van een kwartier van sympathisant tot potentiële moordenaar. Ze waren kinderen van Abraham langs de natuurlijke weg. Ze waren misschien ook wel eens geestelijk aan hem verwant geweest. Immers: nú waren ze even fel-positief in Jezus geïnteresseerd geraakt. Maar wat wáren zij bitter ver weggeraakt van het wérkelijk verbonden zijn met hun grote voorzaat.

     

    Mijn lezeressen- en lezerskring bestaat slechts voor een klein percentage uit wedergeboren christenen, de directe doelgroep. Voor enkele van die vele anderen hierna twee goedmoedig-plagerige duwtjes:

    18-04-2009, 18:57 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.3.2.

    4.3.3.2.

    Maak van ‘centendaden’…: gouden-tientjes-daden’.

     

    -         De HERE zei tot de satan:

    “Hebt gij acht geslagen op mijn knecht Job!! Want níemand is als hij: zó vroom.. én oprecht… godvrezende… en wijkende van het kwaad.”

    En de satan antwoordde de HERE:

    “Is het om níet, dat Job God vreest!? Hebt Gij zélf niet hém en zijn huis en ál wat hij bezit, aan álle kanten beschut. Het werk zijner handen hebt Gij gezegend en zijn bezit is zéér toegenomen in het land (Job. 1:8-10).”

     

    Eens…in de dagen van Olim… mogelijk in Abrahams tijd, leefde er –misschien in wat nú Irak heet- een man…:

    … een kerel, zo geweldig, als er maar heel enkelen in vele eeuwen opstaan. U weet, hoe ik ú –en mijzelf- aanmoedig om ná de bekering en de wedergeboorte straks de doop in de Heilige Geest te grijpen.

    Maar déze gigant van vierduizend jaar geleden, had –met het weinige, dat hij wist- alles al, waarnaar wij jagen. Goed, in een aan die tijd aangepaste vorm, maar tóch: iemand, waar niemand omheen kon (Job 29:7-11, 21-25).

     

    De duivel trachtte hem bij God verdacht te maken:

                “U legt die jongen wel zó in de watjes.”

    Haast tróts, zegt God:

                “Probeer dan maar eens, hem óm te gooien!”

     

    Na al vele eeuwen aantasting van de mensheid is Job een rots, een voortdurende vingerwijzing voor satan:

    “Zó kúnnen mensen zijn… en één keer komt de gróte Rots. Daarvan is déze Job als het ware een profetie.”

    Daarom is de duivel ongelooflijk gebeten op deze ‘nagel aan zijn doodskist’.

    Hij valt Job aan, ontneemt hem ál zijn bezit:

    … Job blíjft God aanbidden (1:21).

    Drie diepe denkers komen hem daarna aan boord met de valse stelling:

                “Als iemand tegenspoeden heeft, blijkt daaruit zijn zonde.”

    … Job blíjft God aanbidden (13:15, 19:25, 39:36/38, 42:5/6).

    (Ik maak een uitzondering voor Elihu, die als vierde het woord nam, hoofdstuk 32.. Met hem lag het ánders. Job maakte tijdens de beproeving lelijke uitglijders. Later werd hij daarvoor door de Heer berispt. En Elihu deed  het ‘voorwerk ‘voor de Heer).

     

    Daarna wordt hij opnieuw gezegend in hersteld bezit.

     

    Deed die Job nu zoveel bijzonders?! Hij had een gemengd agrarisch én een fokbedrijf met veehandel annex (1:3) en deed zijn werk goed. Hij was een zorgzaam vader (1:5), een sociaal bewogen mens (29:12-16) en een maatschappelijk geëngageerd mens (29:7-11, 21-25)…

    Maar toch… was dat alles nu reden genoeg voor God om zo haast ‘uitgelaten ingenomen’ met hem te zijn en hem zó te zegenen.

    Ja, blijkbaar wel. Wanneer zijn zekerheden hem allemaal tijdelijk ontvallen, blijkt, uit welk hout hij gesneden is. Dan wordt duidelijk, waaróm satan gewoon de zenuwen van hem krijgt.

    Deze man ís niet te verwrikken. In zijn standvastigheid is hij een afbeelding vooraf van de gróte Standvastige. En wanneer hij door zijn beproeving héén is, komt de zegen terug.

    Maar hoe was voor die grote overwinning de grondslag gelegd?

    Job hief zijn bezigheden-van-alle-dag, zijn aardse werk, zó op, dat het hemels werd. Het werd toen voorwerp van tijdelijke beproeving en daarna lévenslange zegen (Job 42:10, 16, 17).

     

    En ú, wedergeborene…

    U bent misschien verzekeringsagent, receptioniste, huishoudassistente of winkelier. Gewoon aards werk. Bekijk eens, hoe u dat werk zó kunt doen, dat God ook van u kan zeggen:

    “Vol geloof, onberispelijk, helemaal op God gericht, vér blijvend van de donkere diepten.”

    Ja… natúúrlijk: u mág op zieken de handen leggen en God in wonderbare talen loven en prijzen. U mág de ‘duivel verjagen in de naam van Jezus. U mag heersen óver en onaantastbaar zijn vóór gevaren (Mark. 16:17, 18).

    Uw mogelijkheden zijn echter veel meer úitgebreid. U kunt uw medegevoel met mensen verdiepen door liefde van God erin te verwerken. U kunt uw maatschappelijke betrokkenheid vruchtbaarder maken door deze van bínnen uit met licht van Gód te illumineren.

    Dan komt er een vuur..! Het verbrandt uw aardse werk niet, maar doet het ópvlammen tot hemels werk.

    Ik bedoel dít:

    Uw soms wat saaie, gewone, dagelijkse handelen kan heerlijk spannende, ‘ongewone’, óndagelijkse actie worden.

    Actie, die niet alleen uw betrekking of vrijetijdsbesteding opfleurt, maar ook uw meest persoonlijke contacten.

    Uw liefkozende woorden voor uw echtgenote knappen zó op, als u er de geestelijke van God afkomstige liefde in legt. Dan zegt uw vrouw:

    “Ik heb een heel nieuwe vent van de Heer gekregen. Zo levendig, zó hoffelijk, zo… zo écht líef!”

    Geen wonder, ook op dit gebied handelt u hemels. En elke foutieve vervreemding wijkt voor een herontdekken (Spr. 5:19).

     

    In de vorige overweging zagen wij, dat het een vloekwaardig iets is, als edele, door God geïnspireerde daden hun innerlijk licht kwijtraken en aards worden. In feite hebt u dan niets wezenlijks meer in uw bestaan om blij over te zijn. De vloek werkt verder zó uit, dat u kwijt raakt, wat u nog denkt te hebben (Matth. 13:12). Maar: dát was de ‘mineur’-overweging.

    Nu is het de tijd voor ‘majeur’.

    Gezegend bent u, wanneer u het goede avontuur brengt in uw leven. Dat doet u, door Gods liefde en licht in ál uw handelen ín te dragen (Col. 3:17). Die zegen werkt zó uit, dat God u in alles beschut.

     

    Die zegen kán –en zál ook wel- tijdelijk worden onderbroken –soms meermalen- voor een proef of proeven.

    God gaat echter daarmee nooit boven uw kracht uit (1 Cor. 10:13).

    Job –de reus- kreeg een reusachtige beproeving. “Te bar” vond hij. God wist echter precies, hoe ver hij te ver kon gaan.

    U zult ook wel klagen:

                “Heer, dit kán niet. Ik ga helemaal kopje onder.” (Ps. 42:8).

    Maar: God redt u uit (Ps. 91:15).

    Hoewel Job op het volstrekte kernpunt o.k. bleef, liet hij op toch wel essentiële gebieden een paar heel lelijke steken vallen (Job 3:1, 20, 23). Dat werd echter rechtgezet (Job 42:6). Daarna stond God als vanouds achter hem (Job 42:7).

    Wanhoop niet, wanneer u in uw diepste beproeving een onberaden uitspraak doet.

    Blijf de Glorieuze toegewijd en Hij blijft ú toegewijd. Uitglijders wil Hij ook ú vergeven.

     

    Ik stel u achtereenvolgens voor, (heel vluchtig):

    -         Een zakenman met een prachtige stijl, ondersteund door een prima administratie. En een gave sféér op dat kantoor.

    -         Een stewardess; wanneer zij weer een groep bejaarden “in Malaga aanlevert, zeggen deze:

                “Onze vakantie begon al bij die zorgzame engel in het vliegtuig.”

    -         Een huisvrouw; haar bloemen en planten beginnen al te láchen, wanneer zij de kamer nog maar bínnenkomt.

    -         Een beambte van een sociale dienst. Laatst zei iemand tegen hem:

                “Dank u… dank u… niet alleen voor die vlotte regeling, maar vooral voor dat begrip.”

     

    Het zijn allemaal wedergeboren gelovigen. Van banen, zoals hier omschreven, maken vele anderen baantjes, vaal en vuil, als veelbevingerde centen.

    Zíj niet, zij doen als Job: van centendaden maken zij gouden-tientjes-daden. Zij voegen meerwaarde toe. Zij zullen daarover belasting moeten betalen in de vorm van beproeving. Maar uiteindelijk legt Gód op die meerwaarde de bonus van zijn zegen.

    Wat zúllen die geestelijke kapitalisten dan nog eens overvloedig erbij krijgen (Matt. 13:12)!

    Dit alles geldt ook voor ú!

     

     

    11-04-2009, 19:24 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.3......4.3.3.1.

    Gedachte

    4.3.3.

    Vloek en zegen.

     

    Overwegingen:

    -

    Devalueer uw gouden tientje niet tot een cent

    4.3.3.1.

    -

    Maak van ‘centendaden’ ‘gouden tientjesdaden’

    4.3.3.2.

     

    4.3.3.1.

    Devalueer uw gouden tientje niet tot een cent.

     

    -         Wat toch hééft een mens voor al zijn zwoegen en voor het streven van zijn hart, warmee hij zich áftobt onder de zon… wanneer hij gedurende al zijn levensdagen zijn werk doet in smart en verdriet en zelfs des náchts zijn hart geen rust vindt. Ook dát is… ijdelheid  Pred. 2:22,23.

     

    De man, die deze woorden opschreef, was iemand, die oog had gekregen voor vele teleurstellende bezigheden in het leven. Hij ziet al dat gezwoeg om zich heen –hij had er zelf braaf aan meegedaan (:19)- en zijn voorlopige indruk is: het stelt allemaal niets voor (:17). Als je er al aan het eind van je leven iets overhoudt -geld of goed- dan gaat een ander er mee strijken. Wat heb je er dan zélf voor nut van (: 19 en 21). Je zou gewoon wanhopig worden over de zinloosheid (:20).

     

    Stel je voor… al die kopzorg… ’s nachts lig je nóg te rekenen. Je leven is zó voorbij en dan moet je zeggen:

                “Was dát nu álles?!”

     

    Maar dan komt er –ook bij Prediker- toch een andere slotsom uit.

    -         Als je bij God de juiste snaar níet weet te treffen, is het je táák om vermogen te vormen. Uiteindelijk is het genot daarvan voor Gods beminden (Jozua. 24:13).

    -         Pas wanneer je in de goede verhouding tot God komt, krijg je toegang tot de tuin van wijsheid, kennis en vreugd (Pred. 2:26).

    Werken wordt een vloek, wanneer je niet kunt genieten tijdens je werk, wanneer je je hele leven door maar zwoegt en slooft (:24, 25). Als een trekhond loop je te happen naar de worst. Maar die hangt aan een stang op de kar. Hoe hard je ook loopt… hij blijft altijd even ver weg. Je wordt maar rijker en rijker, omdat je het niet óp kunt maken. Wanneer dan de tijd van opmaken dáár is ga je dood en zeggen de neefjes:

                “Hé, zoveel nog?!”

     

    Even iets bijsturen hoor; het is je plicht om iets over te houden. De mensen, die na je komen, zijn ook naasten, die je lief moet hebben. Via je sparen voor je kinderen (2 Cor. 12:14), spaar je voor hén. Onze voorouders lieten ons een bepaalde infrastructuur na, die óns hielp om een zekere welvaart te verkrijgen. Wíj behoren óók zo te handelen ten dienste van hen, die nóg weer later komen.

    Dáár gaat het Prediker ook niet om… hij bedoelt, dat wij niet moeten denken, iets te hebben bereikt, wanneer wij bijvoorbeeld wat centen bij elkaar geharkt hebben. Wij behoren ons leven niet af te sluiten met een maximum aan múnteenheden, maar met een maximum aan gelukseenheden, geluk dan niet in de oppervlakkige vorm van genot in de een of andere vorm, maar meer dieper: het ware geluk wordt men alleen deelachtig, door blijdschap en vrede enz. te spreiden.

     

    En nu ú, wedergeborene. U zegt:

    “Heb ik allemaal niets mee aan de pet. Ik werk in Gods wijngaard en win zielen voor Hém. Zij zijn als druiventrossen, die voor eeuwig mijn dorst zullen lessen. Zij zijn als parels aan mijn kroon, die voor eeuwig zullen schitteren (Phil. 4:1). Fijn voor hen, fijn voor mij.”

    Goed, houden zo… toch: opletten, dat de duivel op dat goede werk geen schaduw gaat werpen, zodat de stralen doven. Dan zou u op de duur een uitzichtloze zwoeger worden.

     

    Eer de voorbeelden komen, de woorden van Prediker nog even in wat andere vorm hérzeggen:

    Werk zonder hemelse achtergrond is beneden de maat van onze mogelijkheden. Het geeft geen werkelijke bevrediging, het heeft geen wezenlijk nut. Misschien bént u bezig –náár Gods wil en ín zijn gunst- met hemels werk. Pas er voor op, dat het niet ondermaans en ondermaats wordt.

     

     

    Eerste voorbeeld:

    U brengt een ziekenbezoek. De patiënt montert op. Toch voelt u zich ontevreden. U hebt geen ‘goed woord’ kunnen spreken. O zeker, u hebt wel in stilte voor de zieke gebeden, maar dat heeft u niet voldaan. U wilt méér… méér dan er op dit ogenblik in zit.

    Dat gesloof om per se een godvruchtige opmerking te willen maken, neemt uw vreugd over de dankbare handdruk weg. Wanneer u dan –omdat het zo nodig moet- tóch iets ‘stichtelijks’ zegt, is het nog een flop ook.

    De hemelse achtergrond van uw op zichzelf goede werk (Matth. 25:36) is weg. U bent vergeten, dat u –of u nu kunt getuigen of niet- altijd heil en goedertierenheid kunt achterlaten (Ps. 23:6).

    Een verdrietige schaduw valt. Dor blad ritselt in een plotselinge kille wind.

     

    Tweede voorbeeld:

    U bent oudste in een samenkomst; u hebt die samenkomst zelf mee helpen oprichten. Het groeit. Daarin zit ook een verleiding. U wordt een ‘koppenteller’:

                “We hadden er weer meer dan vorige week”,

    stelt u tevreden vast.

    Als echter in uw gedachteleven de geméénte naar het middelpunt schuift, waar Jézus hoort, wijkt het rustgevend licht van de hemelse achtergrond. Dan vált er weer zo’n schaduw, waarover ik het al eerder had. Er wás eerlijke blijdschap om de groeiende kwáliteit. Daarvoor in de plaats schuift een ónzuiver, vreugdeloos jagen naar groeiende kwantiteit.

    Dan piekert u zich suf:

                “het bezoek loopt iets terug, wat moeten we dóen.”

    En midden in de nacht weet u het opeens:

    “Die nieuwe close harmony zanggroep ‘raindrops of heaven’… dat is een publiekstrekker; dáármee gaan we het maken.”

    En ook dit ‘sound’ is weer een kluif, waarin toch niet zó gehapt wordt, als u zich wel had voorgesteld.

     

    Dat wít u toch niet. Heel uw verdere leven opgewektheid of smart en verdriet, al naar het aantal gemeenteleden schommelt. Laat de ‘aantallenjacht’ geen vloek worden, die uw levende werk denatureert.

    Terug naar de wijsheid en het inzicht, die u weer plezier geven in de ínnerlijke groei van uw medegelovigen.

     

    Derde voorbeeld:

    U hebt een werk gestart voor de Heer… laten wij zeggen een nieuw tijdschrift. U was daarmee in zijn wil. U groeide echter niet mee, toen dat geestelijke werk zich naar Gods plan ging ontplooien. Het ontgroeide u. Hoe sneu het ook is en hoe lang God ook geduld met u heeft… eens moet u vervangen worden. U had er zoveel tijd aan besteed. Nu staat u teleurgesteld langs de kant. Het tijdschrift wordt met de naam van ‘anderen’ verbonden. Niemand herinnert zich meer uw aanvangsinbreng. Het is niet zo, dat na uw dood ‘anderen’ goede sier gaan maken met het werk van uw handen. Neen, hier ligt het nóg scherper.

    -         ú groeide geestelijk niet voldoende

    -         ú zag Gods voortgaande bedoeling met het door u gestarte werk niet

    -         ánderen zagen die bedoeling wél

    -         zíj namen het vaandel van u over nog tijdens uw léven.

    Een gewaarwording:

    -         om onverschillig en wanhopig van te worden

    -         om bitter te zeggen: “Wat heb ík het gehád.”

    Ten onrechte overigens, het hóeft niet te blijven bij de wat magere voldoening:

    “Ik heb in ieder geval voor het beginidee gezorgd; ik heb het ‘aanvangsvermogen’ bijeengebracht. Laten zij er dan maar de vruchten van plukken.”

    Vaandels genoeg, ook voor u, wanneer u weer begint geestelijk te groeien.

     

    In de ‘majeur’ overwegingen jubelen wij genoeg over de opengaande deur naar de tuin van de ‘geestelijke lusten’.

    Nú zijn wij echter bezig met een ‘mineur’ overweging. Het is nu niet de tijd voor optimistische beschouwingen. Toch kán ik het niet laten, even een lichtstraaltje te doen passeren:

     

    Prediker heeft mogelijk gedacht:

    “Het wel of niet treffen van de juiste snaar in Gods hart is een kwestie van domweg geluk of pech hebben.”

    Hij heeft wellicht met de idee gespeeld:

                “Als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje.”

    Wij –zoveel later in de geschiedenis- behoren dít te weten:

    “Eenmaal heeft de duivel alle vuile, vieze centen –niet eens dubbeltjes- losgelaten om het gouden tientje –geen kwartje dus- te pakken (Matth. 13:46). Hij kón evenwel het gouden tientje niet blíjvend vasthouden (Hand. 2:24). De centen echter was hij aan God kwijtgeraakt (Op. 5:9). God is nú bezig, van al die centen gouden tientjes te maken (Col. 1:28).”

     

    Daarom: niet terug van tientje naar cent. Uw ‘centenleven’ was voorheen: door de ramen van uw levenshuis naar andere mensen kijken en in de spiegel naar uzelf. Dat zielige, alleen maar ‘zielse’ leven was u –als wedergeborene- bezig kwijt te raken.

    U wílde dat ook en… het lúkte al aardig. Het gordijn tussen u en God wás al een beetje omhoog gegaan.

    U zág al iets van het geestelijk leven, van het gouden-tientjes-leven, dat bij u hóórt (Matth. 10:39).

    Maar dan laat u dat gordijn toch niet weer zákken!?

     

    05-04-2009, 18:13 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.2.2.

    4.3.2.2.

    De motor slaat aan, vermaalt het wier. Wég flitst de boot!

     

    -         Ik, Jezus, weet uw werken én liefde én geloof én dienstbetoon én uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste (Op. 2:19).

    -         Wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal ik macht geven over de heidenen en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf… als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van mijn Vader heb ontvangen én… Ik zal hem de Morgenster geven! (Op. 2:26-28).

     

    In Thyatira is het ánders dan in Efeze (4.3.1.2.). Zij hebben óók volharding, maar daarnaast hebben zij liefde, die men in Efeze in de meest púre vorm mist. Zij hebben ook geloof en dat staat in het voor Efeze bestemde memo niet zo uitdrukkelijk vermeld. Er is dienstbetoon… dát zal in Efeze ook wel in orde zijn geweest. Maar in één ding zijn ze volstrekt tegengesteld aan de Christenen in die ‘aardse’ gemeente. Dáár gaat het van méér naar mínder. Híer gaat het van mínder naar méér. En dat, terwijl zij toch op één punt niet zo bij de pinken waren als die van Efeze. Dáár waren ze heel fel in de bestrijding van een bepaald soort dwaling, die leidde tot onheilig, overspelig leven (Op. 2:6, 14,15).

    Hier, in Thyatira, hadden zij een vrouw in de gemeente die:

    -         een heel grote mond

    -         een heel bijzondere overtuigingskracht

    en

    -         een heel lage morele standaard

    had…

    En de gemeente deed maar niets. God moest zélf waarschuwen… hielp niets (:21) en straffen – misschien wel met resultaat – In die harde correctie deelden allen, die zich door deze vrouw hadden laten meeslepen (:22). God kent ieder mens door-en-door (:23). Een herder treft met een steen uit zijn slinger feilloos een wegdwalend schaap om het – zo mogelijk – in de kudde terug te brengen. Zó kent Gód in ieders persoonlijkheid geschikte plekken om heilzame schrik teweeg te brengen. Zijn stenen zijn soms zwaar en scherp, maar dienen een positief doel.

    Er wás dus gevaarlijke argeloosheid op dít punt. In het algemeen echter hield de gemeente te Thyatira zich toch verre van de volkomen foute ideeën, die werden gepropageerd. Er werd daar bijvoorbeeld gezegd:

                “Je moet eerst héél erg zondigen… dan weet je pas, wat genade is.”(Rom. 6:1).

    Dan zeiden de gelovigen van Thyatira:

    “Van Jezus hoeft dit niet (Op. 2:24). Wij houden ons maar aan wat Híj gezegd heeft.” (:25).

     

    De Efeziërs hadden volharding met een áárdse achtergrond. De gelovigen in Thyatira hadden óók volharding, maar dan met een hémelse achtergrond.

    En dáár zat het verschil tussen beide gemeenten.

    De volharding van Efeze leidde tot niets. Voor Thyatira evenwel gold, dat de volharding hen al tot een begín van overwinning had gebracht. Het was nu nog zaak, dat zij die volharding bleven betonen tot aan het einde van hun taak op aarde. Dán zou voor hen een heerlijke waarheid voluit gaan gelden:

    -         Jezus heeft macht tegen de duivel en al zijn trawanten (Matth. 8:31).

    -         Zíj hadden in beginsel diezelfde macht al in de náám van Jezus (Luk. 10:19).

    -         Eens, bij de grote afrekening, zou de satan onder hún voeten worden vertreden (Rom. 16:20, Joz. 10:24).

    -         Zíj zouden mede satans uiteindelijke ondergang bewerkstelligen (Op. 2:27).

    En: nog een veel fééstelijker waarheid zou volledig blijken:

    -         Nú waren zij al bezig om geestelijk met Jezus samen te groeien.

    -         Eens, bij de grote beloning, zou dat één-zijn helemaal compleet worden.

     

    U, wedergeborene, u zit met uw in aanleg toch al goede, levende werken, nog wél dicht bij het oeverriet. Kleffe modder houdt de kiel van uw boot vast. Allerlei waterplanten zitten in de schroef verward. Dat gééft allemaal niet zo erg. U hebt een begín van liefde en geestelijk inzicht. Wel is het jammer, dat u –net als de mensen van Thyatira- sommige dingen nog niet zo helder ziet. U laat misschien wel toe, dat medegemeenteleden roddelen, zotte of losse praat doen (Ef. 5:4), allerlei vreemde ideeën aan de man proberen te brengen. Natuurlijk, u behóórt die wat bangelijke onverschilligheid af te leggen. U behóórt vriendelijk maar beslist bedervend optreden te bestrijden. Het mag niet ongehinderd doorwoekeren (2 Tim. 2:17). Het mág het gemeenteleven niet gaan aantasten (Pr. 10:1).

    Echter: zo gáát u ook handelen. Geen twíjfel aan. U zult nú liefdevol en –verhoudingsgewijs- zácht corrigeren. U bespaart de onvoorzichtigen zodoende véél leed. Zulk verdriet zou ontstaan, als God later –ook liefdevol, maar: hárd- de zaken moet gaan rechtzetten. U zult de toestand niet laten voortbestaan, dat anderen –met minder geestelijk inzicht dan ú- op sommige kérnpunten nauwkeuriger zijn.

     

    U hebt altijd al van volhouden geweten:

    -         bij uw diploma-jacht

    -         bij uw loopbaanplanning

    -         bij de opbouw van uw zaak.

    Nuttig aards werk, maar zonder bepaalde kernbetekenis voor God. Nu u zich met uw gedachten in zijn sfeer beweegt, slaat er vúur uit die volharding. Die vasthoudendheid is lévend werk geworden en dient een hoger doel.

     

    Wat hebt u nú een kracht in die motor van uw leven. U trekt hem aan… hóór dat geronk .Inktzwart de opkolkende modder, wanneer de kiel er dóór snijdt. De schroef ránselt het wier in mootjes. En ú… u schiet naar het midden van de plas, dáár, waar de anderen zijn.

    Wilt u blijven:

    -         midden op dat wijde water

    -         in de wilde wind en de milde zon

    -         onder Góds hoge hemel.

    Vraag God dan om nog méér kracht. Nóóit meer afdrijven naar die maffe oever. Voorgoed in het middelpunt van zíjn wil aangaande u.

     

    Dan zult u de nu al terugtrekkende vijand definitief verslagen zien. Dan zult u werkelijk de vólle, vólle eenheid met Jezus ervaren.

     

     

    28-03-2009, 15:44 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    22-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.2.1.

    Gedachte

    4.3.2.

    Verslapping en volharding.

     

    Overwegingen:

    -

    Verslapping: stuurloos dobbert de boot in het riet

    4.3.2.1.

    -

    De motor slaat aan, vermaalt het wier… wég flitst de boot

    4.3.2.2.

     

    4.3.2.1.

    Verslapping: stuurloos dobbert de boot in het riet.

     

    -         Schrijf aan de engel der gemeente te Sardes…: dit zegt Hij, die de zeven geesten Gods en de zeven sterren heeft: “Ik weet uw werken, dat gij de náám hebt, dat gij leeft, maar gij zijt… dóód! Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want…: Ik heb géén van uw werken vól bevonden voor mijn God.” (Op. 3:1,2).

     

    Ze waren allemaal zo goed begonnen, die zeven gemeenten, waarover in ‘Openbaring’ wordt bericht. Maar de slijtageslag had hier en daar zijn werk wél gedaan. Neem nu Sardes.

     

    De Geest van God wilde zo gráág in al die zeven gemeenten wonen. Hij wilde zich overal op de daar in het bijzonder nodige manier manifesteren.

    Elke gemeente hád al zijn eigen engel: in de geestelijke wereld een verbindingsofficier met Gods hoofdkwartier. De Heilige Geest wilde alles wel doen. Hij wilde zich om-zo-te-zeggen wel splitsen in zéven Heilige Geesten om elke gemeente maar het méést doelmatig te kunnen dienen. Het blijft natuurlijk een wijze van uitdrukken. Tóch een fijne gedachte: de Heilige Geest wil zich desnoods wel in miljarden Heilige Geesten splitsen om ieder van ons, als wij daarom vragen, persoonlijk te begeleiden.

    Maar dát nu dáárgelaten… de verbindingslijnen vanuit het hoofdkwartier met de troepen te velde lieten niets te wensen over. Maar die contraverbindingslijnen hè… dáár haperde nog wel eens het een en ander aan. De andere fronttroepers zeiden:

                “De Sardes-compagnie! Díe is goed zeg!

    Maar in het hoofdkwartier moest de engel, die met de communicaties belast was, op een gegeven ogenblik zeggen:

    “De Sardes-lijn is wáárdeloos! Er komen wel wat berichten door, maar allemaal nepinformatie. Voor míj is die lijn zo dood als een pier!”

    En dan gaat er een boodschap uit van Generaal Jezus zelf:

    “Wakker worden jongens. Jullie zijn een hol vat geworden. Wat er nog aan geestelijk leven wás, dreigde al dood te gaan. Voor het moment is dat gevaar afgewend. Er zijn er nog enkelen bij jullie met mérg in de knokken (:4). Wees daar nu eens een beetje zuinig op. … Jullie hebt het góed gehoord; dáár kan het niet aan liggen (:3). Ik heb er alles aan gedaan. Ik heb récht op een prima resultaat (Jes. 5:2). Ik moet bij God aankomen met jullie als mijn bruid. Maar dat kán helemaal niet. Jullie zijn zo ondermaats! Jullie weten toch, dat Sardes in de aardse sfeer tweemaal bij verrassing is overrompeld door vijanden!

    In de gééstelijke sfeer kan Ik jullie óók bij verrassing voor onaangename feiten plaatsen (Op. 3:3). Echt; je hebt het dan aan jezelf te wijten: wie dode werken doet, loopt het gevaar, zo dood te wórden, dat hij zelfs niet meer gehandhaafd kan blijven in het register van de door Mij gerédden! (:5)”

     

    De situatie in Sardes is veel erger dan die in Efeze. Dáár was zóveel te roemen, dat men geneigd is om te zeggen:

                “Jezus stelt zijn eisen wel héél hoog.”

    Maar hier! … ze waren toch wel érg verslapt, dat er na zo’n puike voorlichting per saldo niets uitkwam. Die verslapping had er toe geleid, dat levende werken vól gloed verslapt waren tot nog wat násmeulende bezigheidjes. Gééstelijk liepen de Christenen van Sardes met de dood in de schoenen.

    U moet nu niet denken,dat ik op die Sardes-mensen néérkijk.

    Het was zo’n rijke stad… dat Sardes. Welvaart kan zo bedervend werken. De gevaren, waarover zij uitgleden, zijn er nú nóg.

     

    U, wedergeborene, u hebt de overwinnende tijding óók goed gehoord. Zij werd u al duidelijk verteld ná uw bekering. In die periode kon u het echter allemaal nog niet zo vátten. Maar toen de nieuwe mens in u begon te ontstaan, was dat als het ware een tweede bekering. U ging schatten zien, zó groot, dat u stamelde:

    “Bij mijn beginbekering had ik de klok wel horen luiden, maar ik wist bepaald nog niet, waar de klepel hing. De helft -wat zeg ik: de helft van een procent- was mij niet aangezegd (1 Kon. 10:7), was niet bij mij overgekomen.”

    Wat een start hè; maar toen kwam de proef.

     

    Voorbeeldje: ergens in een corrupt land werd een jonge, veelbelovende vent naar het buitenland uitgezonden voor studie. Hij kwam terug met een gráád! En met plannen!! Plannen!!!

    De regeertop zei:

    “Malcolm is terug lui… lastig mannetje. Als hij getemd is, heel goed bruikbaar voor ‘het systeem’.”

    Hij werd verleid, gecompromitteerd, gechanteerd met geld, vrouwen en baantjes. Men haalde de vaart er uit. Na enkele jaren was hij net zo’n knoeier als de rest.

     

    Nu ja, het gaat niet helemaal op. Toen u voor het eerst merkte, dat u zwanger was van nieuw geestelijk leven… het bewoog al… barstte u van dadendrang. Maar: de proef is hard. Met duizenden handjes proberen de omstandigheden de vaart er uit te halen.

     

    Déze overweging is wat negatief, de volgende is weer pósitief. Even geduld dus. Maar; ga eens na: ís de vaart er uit? Hééft ‘de welvaart van Sardes’ u te pakken? U hébt nu die mooie kerk en alle andere gemeenten zeggen:

                “Dáár loopt het als een trein.”

    Maar: is er nog geestelijk léven in die groep van u; liefde, behoedzaamheid met reputaties. De andere gemeenten zeggen:

    “Laatst was er bij hém ook een scheuring. Maar tjonge jonge… wat wíst hij er raad mee… een túcht, dat dáár is!”

    Maar: ís dat wel allemaal zo jofel gegaan toen? Tankt u nog wel bij de Heilige Geest? Wel, verslapping heeft uw scheepje in zijn vaart vertraagd. Zorg, dat het niet stuurloos wordt. Uw werk –ééns toch écht levend- is zo dóóds geworden. Het licht gaat er uit. Het donker trekt er in. Het roer moet óm.

     

    22-03-2009, 21:33 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.3.1.2.

    4.3.1.2.

    Zich toekeren naar Gods normen: de houtwormen dood, hun gangen dicht.

     

    1        Ik, Jezus, heb tegen ú (gelovigen te Efeze), dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekéér u en doe weer uw eerste werken. Maar… zo niét… dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wégnemen, indien gij u niet bekeert (Op. 2:4).

     

    In de vorige overweging heb ik voormalige wedergeborenen geschetst. Zij waren van hemels aards geworden. Daar was het echter niet bij gebléven, zij waren vérder doorgezakt tot in een wel héél diep ravijn.

    Ik heb laten doorschemeren, dat die schildering wel een úiterste toestand toonde. Ik was en ben van mening, dat zulk een barre smak slechts door weinigen gemaakt wordt. Intussen… van hemels denkend naar aards denkend ís al een hele degradatie. Goed: de diepste aardse dalen weten verreweg de meesten te vermijden, maar het is zó al triest genoeg.

    Even terzijde: als een vader in zijn leven een béétje weg dwaalt bij de Heer, dan is er alle kans, dat zijn zóón verder weg dwaalt en zijn kleinzoon nóg weer verder.

    In 4.1.2. had ik het over gelovigen te Efeze, bij wie, volgens God, de fleúr er toch áf was.

    Wat ze overgehouden hadden, was overigens méér dan de meesten van óns hebben. Leest u er gedachte 4.1.2. maar eens op na: die toegewijdheid, dat vólhouden, die kienheid, dat incasseringsvermogen en die onvermoeibaarheid. Menselieve, ben je geneigd om te denken; wat wil Jezus nog méér.

    Er zúllen voorgangers zijn, die zuchten:

                “Ik wou dat ik in mijn gemeente tien van die al-wat-gedevalueerde Efeziërs had.”

    Gód echter zegt:

    “Jullie zijn je eerste liefde kwijt. Ik ben lícht (:1). Ik wil bij jullie licht zíen. Er is maar één plek, waar je dat licht voortdurend bij je kunt hebben, in míjn gebied, in míjn gewesten, in míjn tegenwoordigheid. De grote norm –mijn liefde-  zijn jullie kwijtgeraakt. Wat doet het er dan toe, dat jullie lagere standaarden nog handhaven!”

     

    Inspanning, volharding, afkerigheid van zonde, schranderheid, bereidheid tot lijden, doorzettingsvermogen: het is allemaal prachtig. Het moet echter van-binnen-uit glanzen door licht, dat wij in onszelf hebben. Als een niet-glanzend iemand de weg niet teruggaat naar Gods wereld, verdoft het licht, dát er nog is (Matth. 13:12). Dan verwordt al dat goede tot:

    gezwoeg, koppigheid, wetticisme, geslepenheid, zelfkwelling, drijverigheid.

    Zit er op dat edele metaal van ú zo’n raar aanslagje, dat niet weg te wrijven is? Zijn de ramen van uw levenshuis niet meer zo licht-doorlatend? Bekéér u, keer u óm. Lóóp niet meer zo gemakkelijk de weg áf. Klauter weer tegen de helling naar boven. Dan wordt al dat stervende zo levendig, zo levend.

     

    Elk voortreffelijk bezig zijn wordt aards, doods… als de van God afkomstige liefde niet van binnenuit alle facetten doet oplichten.

    Elk voortreffelijk bezig zijn wordt hemels… levend, als de liefde van God het van binnenuit beschijnt.

     

    Twee voorbeeldjes:

    Het eerste: iemand had de hand weten te leggen op een kostbaar, maar kwetsbaar meubelstuk. Hij zette het in een kamer, die letterlijk lééfde van de houtworm. Hij trof geen enkele voorzorgsmaatregel. Na korte tijd liep dat meubel bijna weg op miljoenen pootjes. Dóm hè; over zulke achteloze mensen ging 4.3.1.1.

    Het tweede: iemand hád een kostbaar, maar kwetsbaar meubelstuk. Er zat houtworm ín. Hij plaatste het voorwerp in een ruimte met blauwzuurgas. De houtwormen gingen dood. Hij prepareerde het stuk zó, dat nieuwe ongenode gasten geen toegang kregen. De gangen, die er wáren, spoot hij vol met vloeibaar hout. Slim hè; over zulke waakzame mensen gaat het nú.

     

    U, wedergeborene, hebt een kostbaar, maar kwetsbaar meubelstuk. U dóet al werk, waar een spoortje van goedheid en gaafheid in zit. Maar de houtwormen spelen nog krijgertje in de gangen.

    U zwoegt wat áf voor God. Het wórdt zinvolle inspanning voor Hem, als het licht van zijn liefde de werkelijke drijfveer van uw handelen wordt.

    Koppig houdt u vol met geloven in uw genezing. Die koppigheid ontspant tot volhardend vertrouwen, dat uw Heelmeester (Ex. 15:26) u gaat aanraken. Echter óók pas weer, als u zó in Gods hemelse sfeer blijft met uw denken, dat zijn liefde vlák bij u is.

    Heel wettisch hebt u de t.v. buiten de deur weten te houden. Dicht bij God zijnde, hebt u die uiterlijke flinkheidjes niet meer nodig. U hebt een ínnerlijke afkeer van aantastingen door de kapotvreter (Joël 1:4).

                Laten nu toch niet alle t.v.-mijders zich persoonlijk beledigd voelen.

    Wat wás u slim om in een debat de ander te overtroeven. Nú bent u wel zo slim om u door de Heilige Geest de woorden te laten geven (Mark. 13:11).

    Vroeger dacht u wel eens: “O, ik lijd voor Christus”, maar in feite leed u als een bemoeial (1 Petr. 4:15) Nú is uw lijden zinvol. Het geeft nu aan het lijden van Jezus Christus nog meer dieptewerking (Col. 1:24). U volgt zijn voorbeeld, treedt in zijn voetsporen (1 Petr. 2:21).

    Vroeger dramde u door vóór de waarheid. Nú staat u ten dienste ván de waarheid: bescheiden en vriendelijk (Gal. 5:22), maar onvermoeid en onverflauwd.

     

    Wat is er namelijk gebéurd?!: u bekeerde zich van datgene, wat doods was in uw goedbedoelde werk. Gods licht begon van binnen uit uw daden te beschijnen.

    Dat licht:

    1        was blauwzuur voor demonen

    2        was een muur, die aan bedervers de toegang ontzegde (Ez. 42:20)

    3        was een voedende pasta, die zwakmakende leegte vulde met versterkende volheid.

     

    Zo vlamde in dat laaiende licht uw werk –vrij van dat vroegere doodsgeklop- óp tot werk met de belofde van leven.

     

    Wat betekent dat voor uw toekomst? Als er al eens een verkenner komt uit het rijk van de kevers… als hij al eens komt kijken, wat er voor hem en zijn medebendeleden te doen is in die schone, lege gangen (Matt. 12:43, 44)… dan krijgt hij de teleurstelling van zijn leven. Die schoongemaakte, uitgebezemde gangen zitten vól liefde (2 Joh. :6). Praat eens met God; zeg gewoon:

    “Heer.. ik kán het niet alleen. Wilt U misschien vennoot worden in mijn zaak.

    U mag er alles van weten (Spr. 3:6).

    O nee, wordt U maar directeur (Matth. 23:10).

    Wilt U in mij uw leven gaan leven (Gal. 2:20).

    Wilt U in mij uw Wézen gaan ontplooien (Gal. 4:19).

    Ik wíl die berg op. U alleen kunt mij helpen om te worden, zoals die Efeziërs eens wáren.

    Wilt U mij helpen om ook op die berg te blíjven, om die liefde van U vást te houden.”

    Ik heb nog nooit gehoord, dat God echte, eerlijke, eenvoudige, vertrouwende bidders voor altijd in de kou liet staan. Soms kwam Hij heel gauw (Jes. 65:24). Soms werd het hart wel eens een beetje ziek (Spr. 13:12), wanneer de Heer leek te talmen (2 Petr. 3:9). Maar voor iedereen, die ik ken, was er toch uiteindelijk die gebedsverhoring, zo vól met zoete vruchten van blijdschap (Spr. 13:12).

     

    Nog één toegiftje:

    Zoals ik u nu eens schriftelijk aanraad om te bidden, raadde ik dat ook eens in een gesprék iemand aan. Maar ik kreeg wél de wind van voren:

    “Jaar in jaar uit bidden: ik dóe het…

    Jaar in jaar uit pijn: ik héb het…

    Veel beloven en weinig geven,

    Doet de gekken in vreugde leven…

    Ik heb met God goede jaren gekend, maar Hij heeft mij niet blíjvend bevrijd, genezen en gelukkig gemaakt. Hij kent mijn weg en mijn recht niet (Jes. 40:27).”

    Er waren bij mij geen woorden. Ik wilde nog zeggen, dat er misschien in haar leven toch lange gangen waren vol houtworm. Ik had echter geen vrijmoedigheid.

    Ik wíst, dat het hier een ongeveinsd, ongecompliceerd, toegewijd kind van God betrof. Het is zo gemakkelijk om te zeggen, wanneer je iets niet snapt:

                “Er zal wel ergens een verborgen zonde zitten.” (Job. 5:2).

    Maar het eerste resultaat is: woedende, wanhopige mensen. En het tweede: de wilde pijn, wanneer je het later zélf bij tegenspoed te horen krijgt.

    Ik zweeg dus. Ik hoop, dat u dat allemaal doet, wanneer u niets weet te zegen. U hoeft toch niet altíjd te kwekken. Sóms is zwijgen, liefdevol zwijgen, met een-hand-op-een-schouder gecombineerd, écht beter dan spreken (Pr. 3:7).

    Hoe het nu verder precies gegaan is, weet ik niet. Zijn er tóch houtwormen uitgeroeid? Ach, wat gaat het mij aan. Maar later vertrouwde ze mij toe:

    “Eens hóópte ik, dat de Heer mij zou verlossen… en… Hij heeft nog verlossing gegeven ook!”(Jes. 25:9).

    15-03-2009, 18:29 geschreven door Gerritse

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 23/03-29/03 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 17/11-23/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 06/10-12/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 22/09-28/09 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 01/09-07/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 21/07-27/07 2008
  • 14/07-20/07 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 30/06-06/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 16/06-22/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 02/06-08/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 19/05-25/05 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 05/05-11/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 21/04-27/04 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 07/04-13/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 25/02-02/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 11/02-17/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 28/01-03/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 14/01-20/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 20/08-26/08 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 16/07-22/07 2007
  • 09/07-15/07 2007
  • 02/07-08/07 2007
  • 25/06-01/07 2007
  • 18/06-24/06 2007
  • 11/06-17/06 2007
  • 04/06-10/06 2007
  • 28/05-03/06 2007
  • 21/05-27/05 2007
  • 14/05-20/05 2007
  • 07/05-13/05 2007
  • 30/04-06/05 2007
  • 23/04-29/04 2007
  • 16/04-22/04 2007
  • 09/04-15/04 2007
  • 02/04-08/04 2007
  • 26/03-01/04 2007
  • 19/03-25/03 2007
  • 12/03-18/03 2007
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 19/02-25/02 2007
  • 12/02-18/02 2007
  • 05/02-11/02 2007
  • 29/01-04/02 2007
  • 22/01-28/01 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 08/01-14/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006
  • 09/10-15/10 2006
  • 02/10-08/10 2006
  • 25/09-01/10 2006
  • 18/09-24/09 2006
  • 11/09-17/09 2006
  • 04/09-10/09 2006
  • 28/08-03/09 2006
  • 21/08-27/08 2006
  • 14/08-20/08 2006
  • 07/08-13/08 2006
  • 31/07-06/08 2006
  • 24/07-30/07 2006
  • 17/07-23/07 2006
  • 10/07-16/07 2006
  • 03/07-09/07 2006
  • 26/06-02/07 2006
  • 19/06-25/06 2006
  • 12/06-18/06 2006
  • 05/06-11/06 2006
  • 29/05-04/06 2006
  • 22/05-28/05 2006
  • 15/05-21/05 2006
  • 08/05-14/05 2006
  • 24/04-30/04 2006
  • 17/04-23/04 2006
  • 10/04-16/04 2006
  • 03/04-09/04 2006
  • 27/03-02/04 2006
  • 20/03-26/03 2006
  • 13/03-19/03 2006
  • 06/03-12/03 2006
  • 27/02-05/03 2006
  • 20/02-26/02 2006
  • 13/02-19/02 2006
  • 06/02-12/02 2006
  • 30/01-05/02 2006
  • 23/01-29/01 2006
  • 16/01-22/01 2006
  • 09/01-15/01 2006
  • 02/01-08/01 2006
  • 26/12-01/01 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!