De juffrouw in de klas zegt: "Kinderen, aangezien dat dit de tweede les Duits is, beginnen we nu met de Duitse lidwoorden. Eerst hebben we het mannelijke "DER", dan het vrouwelijke "DIE" en tenslotte het onzijdige "DAS" ". Ze wendt zich tot Marieke en zegt: "Marieke, zeg maar eens een Duits zinnetje met DER"? Marieke peinst en peinst en zegt dan" Der zug ist am Bahnhof gekommen". "Uitstekend Marieke", zegt de juf. "Jos, nu jij, zeg me een zin met het woord DIE erin." Jos denkt even en zegt dan: "Die Tante ist krank." "Bravo, Jos, je hebt het begrepen", zegt juf waarderend. Komt Jantje en zegt: "Juf, ik ken een zin met alledrie die lidwoorden tegelijk erin!" De juf kijkt ongelovig en zegt dan:" O, ja? Dat wil ik wel eens horen. Vertel het maar eens, Jantje." Jantje: "Meine Schwester hatte eines kind bekommen." "Maar daar zit geen lidwoord in", zegt de juf verwonderd. "Ho, ho", zegt Jantje vlug, "ik ben nog niet klaar." En hij vervolgt: "DER DIE DAS gemacht hatte, ist pleite gegangen!!"
|