Lyriek en Volks-poëzie.
Egypte was niet zonder lyriek en volks-poëzie; de romantiek was echter niet het fort der Egyptenaren.
Het is echter opmerkelijk, dat de meeste Oostersche volkeren onder hun werk zingen en het zou vreemd zijn, indien de werkman, aan de oevers van den Nijl, dit niet eveneens gedaan zou hebben.
De fellah, van onze dagen, zingt op eentonige wijze en zonder ophouden, terwijl hij zwaren arbeid verricht, en dezelfde woorden en muziek telkens en telkens herhaalt; de schrijvers van het oude Egypte echter, beschouwden den volkszang als ongeschikt, aan het nageslacht over te leveren.
Soms kan men een gezang op de inscriptie van een muur terugvinden. De schaapherder, die door de half ondergeloopen velden waadt en zijn kudde voor zich uitdrijft, zingt: In het water wandelt de schaapherder, temidden der visschen. Hij spreekt met de katvisch; met de visschen wisselt hij een groet.
Wij bezitten tevens een dorschlied, dat aldus luidt: Dorsch, o os; dorsch voor u zelf. Dorsch stroo voor uw voer en graan voor uw meester. Rust niet, want de lucht is vandaag koel.
Ook eenige minneliederen zijn over. Dezen waren waarschijnlijk zeer talrijk. Voor het meerendeel zijn zij heftig en hartstochtelijk. Drie collecties minneliederen, ongeveer uit 1200 v.C., zijn opgegraven; een van dezen wordt door een papyrus, welke zich thans in het Britsch Museum bevindt, ingenomen.
Op een zuil, in het Louvre, wordt de lof van de vrouw van een koning, plm. uit t jaar 700 v.C., aldus bezongen:
Zij is bevallig en lieflijk in tegenwoordigheid van den koning, bevallig en lieflijk voor alle menschen; de beminde boven alle vrouwen, de dochter van den koning, die bevallig en lieflijk is. De schoonste onder de vrouwen, een meisje, wiens gelijke men nooit zag. Heur haar is donkerder dan de duistere nacht, donkerder dan de bes van de zwarte aalbessenstruik. Haar tanden zijn harder dan de vuursteen aan den sikkel, elk van haar borsten is een krans van bloemen, zich strak aan haar arm zich aansluitend.
|