Het leven van de arbeiders.
In tegenstelling tot wat grote Hollywood producties ons wijsmaken werden de piramiden en andere bouwwerken niet door slaven, maar door handwerklieden gebouwd.
Op bevel van de vizier hoofd openbare werken van de Farao, werden handwerklieden aangetrokken uit de boerenbevolking die volgens een systeem van verplichte herendienst op ieder moment kon worden opgeroepen oor de bouw van openbare werken.
Deze arbeiders wilde niets liever dan werken voor hun farao, omdat ze er van overtuigd waren dat het was voor een goddelijke zaak. Voor de indrukwekkende piramide van Cheops zouden twintig jaar lang roulerend bijna 100 000 mensen ingezet zijn om 2,5 miljoen blokken steen van ongeveer 2 ton per stuk te vervoeren, te verplaatsen en op te stapelen. Om deze grote bouwplaatsen te laten doorgaan zonder dat het werk op het land eronder leed, dit was ook net zo belangrijk, werkte de vizier met ploegen van 20 000 man die elkaar om de drie maanden afwisselde. De arbeiders die ingezet werden werkten negen dagen en mochten de tiende dag uitrusten. De mannen die dichtbij woonde gingen terug naar huis. Voor wie dit niet mogelijk was, bakte het brood voor de komende week, of zij ruste uit op een matje op de harde grond met een biertje of gestremde melk.
Rondom het bouwterrein ontstond een groot aantal gelegenheidsdorpen, vlak bij de talloze werkplaatsen en levensmiddelenwinkels.
Elk huis, dat van ongebakken steen gebouwd was, had een keuken en een broodoven en er was plaats voor een tiental mensen. Op de plaats waar de piramide gebouwd werd heerste altijd grote bedrijvigheid.
Er werden manden en korven gemaakt, vrouwen droegen zware waterkruiken op hun hoofd. De steenbakkers werkten met gehakt stro en zachte klei. Boeren die als arbeiders waren ingezet moesten zware steenblokken verslepen voor de steenhouwers of ander materiaal voor de schilders, houtbewerkers, timmerlui, meubelmakers, botenbouwer, leerlooiers, iedereen droeg zijn steentje bij.
De boeren waren in de meerderheid. Drie maanden lang moesten zij de velden en hun kudde achterlaten om mee te bouwen. De meesten werden uit de buurt van de omgeving gehaald, maar als voor een groot project zoals de bouw van een piramide en enkele duizenden krachten nodig waren, aarzelde de vizier niet om de boeren langer dan drie maanden te laten werken, of mensen van verder af te laten komen.
De professionele ambachtslieden kwamen altijd uit de naburige grote steden. Het systeem van verplichte herendienst is nog lang van kracht geweest tot lang na het bestaan van de faraos. Pas in 1889 werd het afgeschaft.
De farao vaardigde regelmatig per wetsvoorstel vrijstelling voor bepaalde beroepsgroepen, zoals priesters en personeelsleden van de koninklijke begrafenisondernemingen. Later in het Midden Rijk werden deze wetsvoorstellen ook op de middenklasse van toepassing, dit had betrekking op bijvoorbeeld schrijvers in overheidsdienst. Deze gunsten leiden tot opstanden van herendienstplichtigen. In de loop van de eeuwen neemt het verzet alleen maar toe. Als een herendienstplichtige vlucht, wordt hij tot levenslange dwangarbeid veroordeeld. De schuldige werd van zijn vrijheid beroofd en liep de kans van het ene gebied naar het andere overgeplaatst of kon aan een ander verkocht worden.
|