Een loflied op wellust
Sandra Kooke
Vagijnen en pikken: zij staan centraal in de drie bundels klassieke Arabische poëzie die de schrijver Hafid Bouazza heeft vertaald. In tegenstelling tot wat we zouden denken op grond van de hedendaagse islam, waren de islamitische dichters uit het verleden verre van preuts.
Hafid Bouazza houdt van klassieken. Tussen zijn vele boeken, die overal in zijn woonkamer in kasten, dozen of op losse stapels te vinden zijn, vind je geen werken van bedenkelijke kwaliteit.
Alleen de groten der aarde - Shakespeare, William Blake, Nabokov, Torquato Tasso, Ovidius - tref je er aan. En dan liefst in complete edities: de complete Casanova, de complete geschiedenis van Amsterdam, de complete werken van Proust, alles van Komrij, enzovoorts. Daartussen glimt de goudopdruk van series Arabische banden, die met elkaar sierlijke letters vormen.
De Arabische bibliotheek, het project waar Bouazza al sinds 2002 aan werkt, past in zijn voorkeur voor een encyclopedische aanpak. Tien delen met vertaalde klassieke Arabische geschriften wil Bouazza uiteindelijk uitbrengen. De eerste drie zijn nu gezamenlijk uitgebracht met een cd, waarop Katja Schuurman voorleest.
Straks volgen delen met epische poëzie en schelmenverhalen. Maar de eerste delen, die nu uit zijn, bestaan uit liefdespoëzie uit de zesde tot de dertiende eeuw.
Het gaat om de liefde van álle organen, benadrukt Bouazza. Ik weet niet waarom het hart, het oog en de mond de voorkeur zouden moeten hebben boven andere organen. Moedjoen heet het genre ook wel: liederlijkheid. Erotica, zou je het ook kunnen noemen.
De vrijmoedige gedichten vormen een groot contrast met het beeld van een op en top kuise Arabische samenleving, waarin mannen al opgepakt worden voor flirten en vrouwen niet zonder begeleiding en allesverhullende kleding over straat mogen.
Eerder doen ze denken aan sultans met harems vol vrouwen, aan Sheherazade en de verhalen uit duizend-en-een-nacht, die de Arabische wereld enkele eeuwen terug van een sensuele en exotische magie voorzagen.
Ik was als een bries in mijn kruipen
s Ochtends naar de heuvels van mijn geliefdes billen
Daarom opende ik de bloem van een roos
Met een roede die sappig is als de winden trillen
(An-Naur Al-AsArdi, 1222-1258)
Bouazza, in 1970 geboren in Marokko, leerde de Arabische poëzie pas kennen toen hij in Nederland Arabisch ging leren. Mijn moeder, die analfabeet is, vertelde ons vroeger sprookjes voor het slapen gaan, maar die heb ik nooit in een boek teruggevonden. Toen ik op mijn zevende in Nederland kwam, moest ik de Koran uit mijn hoofd leren. Mijn moeder was bang dat ik anders het Arabisch zou verleren. Van mijn zevende tot mijn elfde werd ik elke ochtend om half zeven gewekt om de Koran in mijn hoofd te stampen. Fonetisch - ik begreep er dus geen woord van - want dat Arabisch wijkt sterk af van het Arabisch dat in Marokko wordt gesproken.
Op zijn dertiende besloot Bouazza zelf Arabisch te leren, met hulp van zijn oudste zus. Hij vertaalde verhalen uit duizend-en-een-nacht en gedichten. Al gauw raakten de klassieke gedichten hem meer dan de Koran. Bouazza: De gedichten prikkelden mijn verbeelding, religie sloot dat juist af. Dat is het paradoxale van religie: het vraagt nogal wat van je verbeelding om in een god en een duivel te geloven, maar het eist ook dat je je verbeelding inperkt.
Bouazza studeerde Arabische taal- en letterkunde in de hoop na zijn afstuderen te gaan vertalen. Van afstuderen kwam het niet, omdat zijn eigen verhalen tijdens zijn studie werden uitgegeven.
En vertalen bleek ook te kunnen zonder doctorandustitel. Bouazza: Ik wilde deze gedichten vertalen, omdat ze al mijn hele leven door mijn aderen vloeien. Ik heb ze in het Arabisch ingeademd en in het Nederlands uitgeademd. Ze zijn nu van mij geworden.
De scabreuze gedichten die hij tot nu toe heeft vertaald, zijn geschreven door levensgenieters. Ze deden alles wat God verboden had: promiscuïteit, knapenliefde, homoseksualiteit. Die vrijzinnigheid, die doet denken aan de libertijnse Europese 18de-eeuwers, vindt Bouazza aantrekkelijk. Ook dat de gedichten zich rebels gedragen tegenover de islam, geeft ze volgens Bouazza een extra dimensie. De dichters hadden zich volgens mij afgewend van de islam, maar niet van God. Dat merk je bijvoorbeeld in een zin als: Als ik wil bidden, kniel ik naar jou in plaats van naar Mekka.
Dat is ketterij, maar wel islamitisch. Ook wordt ergens de draak gestoken met de wijn zonder kater, die moslims in het paradijs te wachten staat.
Maar de gedichten spreken hem vooral aan vanwege de sprankelende taal, de poëzie, de wijze waarop ze de vrijheid verwoorden. Hij wijst op een gedicht van Ibn al-Hadjdjadj, dat volgens Bouazza is te zien als een loflied op de vagina. Hij schrijft hoe hij - heel freudiaans - van voetpezen tot voorhoofd naar binnen verdwijnt en na een maand geboren wordt. Bouazza: Ik hou van de combinatie van het verhevene en het platvloerse. Sta mij toe uw linkerhand tien keer te kussen, schrijft een dichter.
Die linkerhand heeft net haar billen gewassen, weet de Arabische lezer. De dichters schreven vrij, maar stonden in een literaire traditie en gebruikten literaire conventies. Daar heb ik in het Nederlands een zelfde soort taal bijgezocht . Ik heb bijvoorbeeld veel Hooft en Vondel gelezen.
In het Arabisch rijmen veel van de gedichten. Als dat in het Nederlands gemakkelijk te handhaven was, heeft Bouazza dat gedaan. maar het ritme van de gedichten heeft de voorrang gekregen.
De schoonheid van de taal is Bouazzas oorspronkelijke reden voor deze bundels. Maar nu de onvrijheid van de islam het beeld van de Arabische cultuur bepaalt, komt het hem goed uit dat hij met deze gedichten kan laten zien dat Arabieren ook deze kant hadden. Bouazza: Ik zou moslims willen zeggen: Gooi die Koran opzij en lees dit eens.
Wellust hoort bij het leven en is van alle tijden. Kijk maar eens op de Griekse vazen die we in musea bewonderen. Of lees Shakespeare en Rabelais. We denken dat wij nu in een permissieve samenleving leven, maar dat is helemaal niet zo. Mensen zijn altijd seksuele wezens geweest. Alleen de regels verschillen, naar gelang het tijdperk.
De gedichten laten volgens Bouazza zien dat ook Arabieren altijd van seks hebben genoten, al lijkt de islam daar een rem op te zetten. Bouazza: Gek genoeg heeft de islam zich altijd verzet tegen de christelijke platonische liefde. Mohammed zou gezegd hebben: Geen monnikendom in de islam. De islam geeft ook talloze aanwijzingen over hoe vaak en op welke wijze een moslim seks moet hebben. Mohammed zou het voorspel hebben aangemoedigd (Stuur een bode, Wat is een bode, o profeet?, Lieve woorden en kussen.), mannen moesten tweemaal per week met hun vrouw seks hebben om haar tevreden te houden. Overigens is ook het Hooglied uit de Bijbel een loflied op de wellust. En toch prent religie ons het idee in dat seks walgelijk is.
Bouazza heeft de afgelopen jaren meermaals tegen de gevaren van de islam gewaarschuwd: tegen de gefrustreerde jongeren, tegen het fundamentalisme en tegen de onvrijheid die er werd gepredikt. Nederlanders zouden zich daar hard tegen op moeten stellen, vond hij.
Nu loopt hij met deze gedichten zelf aan tegen de beperkende invloed die de islam in West-Europa heeft. Tijdens een Arabisch festival in Brussel, waar een Arabische cameraploeg rondliep, verzocht de organisatie hem geen obscene gedichten in het Arabisch voor te dragen. Ze was bang dat daarmee moslims werden geprovoceerd. Een woedende Bouazza briefde deze censuur vanaf het podium door aan het Nederlandstalige publiek.
Ook in zijn inleiding bij de Pornografica, een van de drie vertaalde bundels, waarschuwt hij tegen de nieuwe preutsheid, die volgens hem door het schuimbekken van moslims wordt veroorzaakt. Hij kiest daarvoor een provocerende toon. De instanties die zich niet durfden te wagen aan de financiering van zijn project, onder andere het Productiefonds, wenst hij toe dat ze verkracht worden door vier kameelhengsten.
Bouazza: De Arabische bibliotheek is begonnen met mijn verliefdheid op deze gedichten. Nu heeft het ook een politieke betekenis gekregen.
Hafid Bouazza: Arabische bibliotheek (3 delen en een cd met gedichten voorgedragen door Katja Römer-Schuurman), ISBN 9789044610437, euro 49,95.
|