Het uitvinden van bijbelse verhalen
De archeologie van Palestina kwam pas op het einde van de 19de eeuw en was gekoppeld aan de archeologische interesse voor de grote culturen van Egypte, Mesopotamië, Griekenland en Rome.
Deze culturen, die zeer veel materiële overblijfselen nalieten, waren het eerste doelwit van archeologen.
Die archeologen werkten voor de grote musea in Londen, Parijs en Berlijn. Feit is dat de archeologische projecten in Palestina niet zijn uitgegaan van musea maar vanuit religieuze instanties.
De grote stimulans achter deze opgravingen in Palestina was de link van het land met het Heilige Boek, de bijbel. De eerste archeologen die in Jericho en Shechem opgravingen deden, waren bibliotheekonderzoekers die zochten naar de overblijfselen in steden die in de Bijbel vernoemd werden.
Allbright begon in de jaren '20 van de vorige eeuw met opgravingen in Palestina. Zijn drijfveer was zijn overtuiging dat de archeologie dé wetenschap bij uitstek was om de kritiek op de historische werkelijkheid van de bijbelse verhalen te weerleggen. De bijbelgeleerden, vooral de Duitsers , beweerden dat de geschiedenis van de Hebreeuwen - de chronologische serie van gebeurtenissen te beginnen bij Abraham, Isaak en Jacob en verder tot de slavernij in Egypte, gevolgd door de Exodus om dan te eindigen met het veroveren en koloniseren van Israël - niets meer was dan een latere reconstructie van gebeurtenissen met een theologisch doel.
Meer hierover kan men vinden in volgende literatuur:
J.A. Wilson, in Pritchard, J.B. (ed.) (1973), The Ancient Near East, an Anthology of Texts and Pictures, Vol. I, Princeton University Press. Stiebing, W.H. jr (1989) Out of the Desert? Archeology and the Exodus/Conquest Narratives. Prometheus Books, Buffalo, New York.
Dit artikel is een beperkte samenvatting.
|