Wieliczka, of een geschiedenis over zout
Rudi Schrever
Tegenwoordig is zout uit ons dagelijks leven bijna niet meer weg te denken. Zout, de alledaagse benaming voor natriumchloride, is immers goedkoop, overal verkrijgbaar en speelt ongetwijfeld nog steeds een belangrijke rol als smaakversterker bij de bereiding van onze gerechten. Zout was echter door de eeuwen heen veel meer dan dat. Een plaats waar tot voor kort aan intensieve zoutwinning werd gedaan is het Poolse Wieliczka, een stadje op amper tien kilometer van Krakau. De zoutmijn aldaar maakt al sinds 1978 deel uit van de allereerste Werelderfgoedlijst van Unesco. Een overzicht:
Ontstaansgeschiedenis van de zoutmijn
Gedurende de verschillende opeenvolgende geologische tijdperken wisselden periodes van transgressies en regressies van zeeën en oceanen elkaar af. Tijdens één van deze periodes, het Mioceen, was dit niet anders . Toen, zon veertien miljoen jaar geleden, deed zich alweer één van deze regressies voor en veroorzaakte samen met een plotse stijging van de temperatuur een snelle verdamping van het zeewater waardoor zich al spoedig op meren en overblijvende plassen een residu van zoutkristallen vormde dat vlug zou uitgroeien tot een dikke verharde zoutlaag. Deze zoutlaag of zogenaamd steenzout werd nadien onder invloed van de werking van de tektonische platen samengeperst, geplooid en tot op honderden meters diep onder het aardoppervlak naar beneden geduwd.
Zout, het 'witte goud'
De eerste sporen van zoutwinning zijn gevonden in China en dateren van ongeveer 5500 jaar voor onze jaartelling. Ook in het Oude Egypte kende men reeds het gebruik van zout, niet alleen als smaakstof bij het eten, maar voornamelijk als conserveringsmiddel voor voedsel en als cruciaal component bij het mummificeren. In Europa waren het de Kelten die al vroeg zout als betaal- en ruilmiddel gebruikten. Later namen de Romeinen het gebruik van zout als betaalmiddel over. Het woordje salaris gaat trouwens etymologisch terug op het Latijnse salarium of loon dat op zijn beurt verwant is met sal of zout.
Het witte goedje was dus reeds van oudsher een begeerd product. Ook in de daarop volgende eeuwen bleef zout een uiterst kostbaar artikel en was het voorbehouden voor de meer gegoede burgers. Het economisch belang van zout ontsnapte dan ook niet aan de aandacht van heel wat vorsten en werd spoedig de basis voor een belastingheffing. Zo stelde de Franse koning Filips IV (1268-1314) een zouttaks in, de zogenaamde gabelle, om op die wijze zijn schatkist te stijven. Ook Nederland en België kenden trouwens tot in de negentiende eeuw een speciale accijns op zout.
|