O, mijn God
lang heb ik gedwaald
vergeef mij
In mijn gedachten heb ik mij een beeld van U gevormd, U, Die onvoorstelbaar, Ondenkbaar, Onkenbaar
Mysterie bent
en wilt blijven
In mijn bekrompen visie heb ik U alleen maar als Schepper gezien, U, Die ook Onderhouder en Vernietiger bent
Ik heb U gehouden voor de rechtvaardige rechter die het goede beloont en het kwaad bestraft, U, Die het goede én het kwade, ja iedere eigenschap en elke tegenstelling te boven gaat
In hymnen, in lofzangen heb ik gemeend U te moeten loven en prijzen, U, Die ik daarmee (ongewild) tot menselijk niveau heb neergehaald
In tempels en heilige plaatsen alléén heb ik gemeend U buiten mijzelf te moeten zoeken, U, Die Alomtegenwoordig bent
en in en door alles en ieder, ook door mij ,werkt
In mijn gebed heb ik U Vader genoemd, U, Die ik met evenveel, ja met meer recht Moeder had kunnen noemen... In mijn gebed heb ik U om gunsten gesmeekt, U, Die Zich geen gunsten laat afdwingen
U, Die Zich niet laat ompraten
En door mij zó tot U te richten, heb ik U met Persoonlijkheid bekleed, U, Die niet persoonlijk kán zijn
ook niet Onpersoonlijk
U, Die ik (ongewild) met U moet blijven aanroepen, omdat ik mij niet beter kan uitdrukken
Voorbij de zintuigen en de ratio, in ogenblikken van ontvankelijkheid heb ik Uw Aanwezigheid, Beeldloos, Vormloos en Naamloos, in Stilte mogen ervaren. Ik weet nú dat U alléén zó gekend kan worden, U, mijn diepste Zelf, Grond van mijn bestaan, Atman
U, Onuitputtelijk Verband, Grond van alle bestaan, Brahman
|