Kaal staat hij voor de blankheid der gordijnen, verschrompeld in wat kiezel en wat zand en mist zijn ziel: het alverschroeiend schijnen der eeuwge zomers van zijn vaderland.
Maar aan het einde van zijn lijdzaam dulden, spruit op een lichten morgen, als een vlam van 't heet verlangen dat hem gans vervulde, een bloem van heimwee uit zijn dorren stam.
Hij bloeit; en in dien onverwachten droom laat hij een stond zijn heimlijk wezen blinken in 't graf van broze bloemblad en aroom,
zoals de dichter die, na harden strijd, zijn innigst voelen in een lied doet klinken en weerkeert tot zijn oude eenzelvigheid. © Jan van Nijlen (1923)
28-09-2008 om 09:22
geschreven door gerdaYD
|