Confucius en de loop van het water ...
Op een dag maken de wijsgeer Confucius en zijn volgelingen een wandeling bij een waterval die van honderdvijftig meter hoogte naar beneden stort. Het schuim drijft over een afstand van zestig kilometer voort. Geen schildpad, vis of krokodil kan zich in de kolkende massa handhaven.
Dan ziet het gezelschap tot zijn verbijstering een oude man rondzwemmen in het kolkende water. Het kan niet anders of hij verkeert in doodsnood. De wijsgeer stuurt zijn volgelingen erop af om hem te redden. Toen ze dichterbij kwamen, liep de man echter alweer zingend op de kant. Zijn haar hing los en hij genoot van de prachtige omgeving.
Confucius sprak hem aan, en zei: "Ik zag u voor een geest aan, maar nu zie ik dat u een mens bent. Mag ik vragen: hebt u soms een bijzondere truc om door dit woeste water te gaan?"
De man antwoordde: "Nee, een bijzondere kunstgreep heb ik niet. Maar ik begon het te leren op jeugdige leeftijd en toen ik opgroeide, werd het mijn tweede natuur. Nu is de goede afloop zo zeker als het lot. Ik ga erin en met het water omlaag tot aan het middelpunt van de draaikolk. Ik kom weer boven als het de andere kant uitdraait. Ik volg de loop van het water en doe niets uit mijzelf dat daar tegeningaat.
Aldus is de manier waarop ik er doorheen kom."
|