XIV - 18° Linieregiment Wachten repatriëring.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Twee bekommernissen staan op het dagorder :
- het lot van België
- Ons eigen lot
De oud-strijders van 1914-18 zegden, op het IJzerfront : « Als het moet, zullen we ons terugtrekken tot aan de Pyreneeën, maar we zullen niet opgeven ».
Bij klaar weer kan men vanuit Cazaubon (Gers), in de verte de Pyreneeën zien !
Maar de Franse en Belgische legers zijn niet meer bij de oorlog betrokken.
Het Engelse leger heeft zich, overhaast, zonder zijn materieel over het Kanaal teruggetrokken.
Blijft nog : Engeland en zijn vloot.
Zoland dit land de overmacht op zee kan bewaren, zal men, om het te verslaan, het langs de lucht om moeten innemen. Door zweefvliegtuigen vervoerde infanterie kan niet volstaan : men zal moeten beschikken over artillerie, pantserwagens, munitie, voldoende bevoorrading om enkele dagen stand te houden en en keten van transport te kunnen vormen.
Naar wat in 1940 bekend was, was de Duitse luchtvloot niet bij machte, een operatie van zulk een omvang te ondernemen : verschillende divisies zouden ineens aan de overzijde van het Kanaal moeten gebracht worden.
Maar zou Engeland er kunnen toe komen zijn maritime verbindingen te handhaven, ondanks de luchtmacht en de onderzeese bedreiging van de Duitsers, die beschikten over de Altlantische kust van Noorwegen tot de Pyreneeën ?
Moest Engeland daarin slagen, dan zou de oorlog des te langer duren, daar Duitsland, door een akkoord met Rusland, zijn beste krachten kon wijden aan de oorlog in het Westen.
De officieren van de Franse vloot beschouwen de oorlog niet als beëondigd : « Het leger is verslagen, maar onze twee vloten, de Engelse en de Franse, beheersen de zee : het is dus niet gedaan ».
In juni 1940 waren er aldus ernstige redenen te hopen : het meesterschap van de zee betekent : beschikken over de middelen van twee grootmachten.
Zij die hoop bleven koesteren waren klein in aantal, in vergelijking met degenen die, steeds aan de grond gehecht, de bestaande toestand aanvaardden.
Voor de eersten zou het conflikt onvermijdelijk van lange duur zijn en kon er dus geen spraak zijn van krijgsgevangenschap. Indien de overtocht naar Engeland onmogelijk bleek, was het evenmin aangeduid naar België terug te keren, vooraleer te weten of de terugkerende manschappen zouden gevangengenomen worden of niet.
De Frans bladen verklaren dat er geen sprake kan zijn manschappen, die bestemd zijn om de gevangenenkampen te vullen, terug te zenden in de bezette gebieden.
Vandaar de zeer moeilijke en lange onderhandelingen, die ongeduld opwekken in de ranen van hen die een terugkeer naar het land, en onder gelijk welke voorwaarden, boven alles stellen.
De vijand maakt natuurlijk propaganda om de uitgewekenen er toe aan te zetten terug te keren ; geruchten doen de ronde ; ze vermengen tegelijkertijd de bedreiging (verbeurdverklaring van de goederen van de afwezigen) en de vleierij (bijzonder bestuur voor België).
Maar hij is wel op zijn hoede verbintenissen aan te gaan, alhoewel hij niet de gewoonte heeft die te houden ; zodanig dat, moest op dit ogenblik de regering of zelfs Engeland, een welkdanige aanwijzing hebben gegeven, de afreizen naar het Zuiden, zonder twijfel zo talrijk zouden geweest zijn als deze naar het Noorden.
De officiele houding was, helaas, in dit ogenblik tegenovergesteld ; zij had de terugkeer naar het Vaderland in het oog.
Volgens een afvaardiging door de Minister naar Brussel gezonden en dit kon enkel gebeuren met de toestemming van de regering en die terugkwam op 20 juli, zouden de troepen van de 7° I.D. bij hun aankomst in België, niet geïnterneerd worden.
Het nationale feest van 21 juli 1940 wordt te Cazaubon en te Barbotan gevierd in een atmosfeer van diepe droefheid. De groep der optimisten groeit aan. Hij heeft nochtans en tegenstander : Hoeveel jaren zal men nodig hebben om de Duitse macht te ondermijnen ? Zal Engeland niet het eerst bezwijken ?
Een contakt tussen Belgen en Duitsers, op de scheidingslijn bij Mont-de-Marsan (Landes), verbaast beide kampen : de « pantsers » van Mont-de-Marsan zijn dezelfde die de 7° I.D. de 11° mei op het Albertkanaal hebben aangevallen, namelijk deze van de 4 Pz Div. Ze begrijpen noet hoe we hier gekomen zijn. Ze zeggen dat ze vanaf Gembloux, geen enkel schot meer hebben gelost.
Opslagplaatsen met wapens en munitie worden opgericht. Wapens en munitie moeten aan de Franse overheid worden overhandigd, het bewaken van de vervoermiddelen en van de uitrusting wordt toevertrouwd aan de Belgen. Slechts een klein aantal zal op officiële wijze in Frankrijk kunnen blijven. (slechts enkelen zullen erin slagen Engeland te bereiken).
De materiële moeilijkheden zijn groot. Op een bepaald moment schijnt het dat de Regering zich in de onmogelijkheid zal bevinden soldij en keukenvergoeding, bij gebrek aan deviezen, uit te betalen.
De morele moeilijkheden zijn niet minder groot. Onze neutraliteit is de oorzaak dat onze Regering, bij gemis aan overeenkomsten met de naburige grote Staten, verplicht is de Belgische troepen terug te zenden naar het bezet gebied. Kan men een pijnlijker toestand indenken, zo voor wie dit moet toepassen, als wie dit moet ondergaan ? maar de regering zelf zit veilig en wel in London.
Op de trein gebracht, de 23° augustus te Manciet, overschrijdt de 7° Infanteriedivisie de scheidingslijn te Vierzon. Een afgevaardigde van het Belgische Rode Kruis verzekert ons dat we niet zullen geïnterneerd worden.
We komen terug, niet enkel met de hoop, maar ook met vertrouwen.
De oorlog in het Westen is NIET ten einde.
We zijn te Brussel de 26° augustus 1940, te 14 uur, na een reis van drie dagen.
Allen kunnen huiswaarts keren zonder verontrust te worden.
We hebben onze adressen uitgewisseld.
We hebben afspraak genomen voor de hersamenstelling van het regiment.
Kolonel SBH DUEZ
Bevelhebben 18° Linieregiment
|