Rijden op mijn rode fiets
Door de stationsstraat langs de kerkstraat en de peperstraat hield hij mijn zadel vast en liet mij rijden op twee wielen
Aan het begin van de kasteeldreef hing zijn tong uit zijn mond stonden er zweetparels op zijn voorhoofd begon hij te puffen en te hijgen
Plots een harde stoot mijn voetjes vlogen van de pedalen het enige wat ik deed was sturen
Voorbij een boom, een grote struik, recht in een bos van brandnetels durfde niet te wenen, hij keek zo boos
De dag daarna heb ik geoefend, alleen in de tuin tussen de bloemperken want nooit of te nimmer in mijn leven wou ik nog zo'n duw krijgen
|