nr4 De geest waait waar hij wil, en staat nooit stil. Nu eens bij u, dan bij een ander. Waarom bezien wij zo elkander. Zie, wat bij u is, is bij mij, Komt uit hezelfde klare getij. Gelijk de wateren van de beken, zich voeden aan dezelfde stroom of uit dezelfde bronnen breken. Wij zijn de takken van 1 boom, van 't zelfde huis de gangen. De aders van het eendere bloed, en of de geest met vlam en zangen, bij u nu, dan bij mij verwijlt, of weer vertederend naar een ander ijlt. Hij is in ons..., in ons..., zo is het goed en laat ons zwijgen en verlangen.