Iemand had twee zonen. Toen hij stierf kreeg ieder één helft van zijn land. Nu was de ene rijk, maar had geen kinderen, de ander had zeven zonen en was arm. De nacht, na de verdeling, kon de rijke zoon niet slapen. Mijn vader heeft zich vergist, dacht hij, want ik ben al rijk, maar mijn broer is arm en heeft geen land voor al zijn zeven zonen. En hij stond op en ging op weg om de grensstenen te verleggen, nog voor de dageraad. Ook de arme zoon lag wakker die nacht. Mijn vader heeft zich vergist, dacht hij, want ik heb wel zeven zonen, maar mijn broer is kinderloos en eenzaam-en hij stond op en ging op weg, om de grensstenen te verleggen. Toen de dag aanbrak, ontmoetten zij elkaar.