Ik ging naar het tehuis waar moeder leefde.
Het was een mooi gebouw, dat zeker
En in de sierlijke tuinen geurde de lente
Het licht van jeugd en leven
*
Binnen rook ik het verval
van verschrompelde lichamen
van aftakelende geheugens
die vergeefs zochten naar begrip
in een eindeloze, eenzame leegte
*
Toen zag ik haar, onherkenbaar verdord
Haar bloedloze, magere handen
plukten aan de lakens van het ledikant
de laatste tijd haar enige verblijf
*
Het was de vrouw die mijn baarde
Ooit een schitterende pianiste
Schepper van rotstuinen, bloemenpracht
De alomtegenwoordigheid in ons huis
*
Zij leek mij zo verloren nu
In haar ogen was het vuur gedoofd
haar blik dwaalde weg zonder mij te zien
als ontwaarde zij reeds de stille zee des doods...
*
Bijlagen: http://youtu.be/AiuC_CaObbI
|