In het witte ledikant rust zijn lichaam mager, bleek als de dood Zijn handen plukken aan de lakens Ze hebben hun schoonheid hun scheppende kracht verloren...
Zielloos is zijn starend oog Als zij er in kijkt ziet zij de verlaten wereld waarin hij nu woont Een desolate leegte waar zij hem niet terugvindt ondanks wanhopig zoeken...
Zij beseft dat hij niet meer weet wie zij is,
zij, zijn vrouw, zijn geliefde van weleer...
In tranen wendt zij zich af, bang om ook te vergaan, onmenselijk te sterven in dat peilloos niets...
|