Hopeloos dwaal ik door bittere droomlanden, liefste, Ze weerspiegelen slechts naakte leegte, de smart van een radeloze ziel.
Want jouw ster licht niet meer en jouw liefde, die me in haar zoete armen meedroeg, naar het magische dal van de vlinders, naar de blanke bloem in het zilver maanzand, naar de zomerwind die zong van een ontvlamd hart, een verrukte ziel, naar de schoonheid van het wintermeisje met een sneeuwvlaag in haar lokken, naar de bloeiende kracht van het volle leven, naar de poort zonder sleutel, het verborgen paradijs...
Die liefde, stralend als een wonderbare dageraad, is thans verloren voor mij, voor immer vergaan...
|