De kandelabers van het woud staan roerloos, nors als verweerde krijgers van een hels leger Aan hun voeten spreiden donkere varens hun veders
* Als een zucht zweeft een nachtvogel door de vale lucht De bloedrode zon kust de einder boven de grijsgroene zee Zwarte wolkenflarden dreigen als haveloze heksen, breken het tanende licht
* Het amber van de murmelende beek verzacht de kilte, die als een blauwe mist de verten vervaagt Fantomen ontwaken in de snel naderende nacht
*
Ik huiver even en verlang plots naar het warme huis en naar jou...
Ik keer terug op mijn stappen,
prevel zacht je lieve naam...
|