Woordenboek Westends Dialect
Inhoud blog
  • Dit is mijn laatste artikel op mijn blog ‘Westends Dialect’
  • Guklit up zu Westeëns
  • Pluzantstu dieëruguluudn
  • Een drietal moppen om 2021 in te zetten
  • Wata dandru meënsjhun vieng - Wat de andere mensen vinden

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    Laten we dat niet verloren gaan
    14-01-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Woordenlijst Nr 7: Eetwaren Maaltijden

    Aavunteetn: avondeten 
    Agtursmaksju: nasmaakje
    Andjoeënsoepu: ajuinsoep
    Artgukokt: hard gekookt (ei bijvoorbeeld)
    Asperzjusoepu: aspergesoep
    Azien: azijn
    Bangket: banket
    Bestu butur: hoeveboter
    Binspeeln: binnenspelen
    Blomu: bloem
    Boeërubrooöt: boerenbrood
    Boeërubutur: boter gekarnd in de boerderij
    Boeërukost: boerenkost
    Boögvuliengu: alle mogelijke eetwaren
    Booön in tomatusowsu: bonen in tomatensaus

    Booönusoepu: bonensoep

    Botram: boterham
    Boerukoolu: boerenkool

    Broön: braden
    Brooön: broden
    Brooöt: brood
    Brooötpudienk: broodpudding
    Bruunbrooöt: bruinbrood
    Bureidiengu: bereiding
    Busjhuutu: beschuit
    Butur: boter
    Buturkoeku: boterkoe
    Buturstuutu: boterham gesmeerd met boter
    Buvooöroödiengu: bevoorrading
    Buzienkn: bezinken
    Dagsjhutul: dagschotel
    Deeëgwoörn: deegwaren
    Deurbakn: doorbakken
    Dikudeëvur: die veel eet           
    Disiïr: dessert
    Ditn en datn: dadels
    Dopn: nat maken (boterham of suikerklontje in koffie)
    Doru van u neij: eierdooier
    Eetboör: eetbaar
    Eetn lik u dikudeëvur: (te) goed kunnen eten

    Eetn voe ju naavunt: het avondeten tot zich nemen
    Eetn voe ju noeënu: het middagmaal tot zich nemen
    Eetn voe ju nugtunt: het morgenmaal tot zich nemen

    Eetnstiet: etenstijd
    Eetnseuru: etensuur
    Eetuluku woöru: eetwaar
    Eetwoöru: eetwaar
    Erwitsoepu: erwtensoep
    Freetn: vreten

    Fretn: vreten 
    Frietn: frieten
    Gaptjus: hapjes
    Geeëtukoös: geitenkaas
    Gloözn putatn: glazen, slechte aardappelen
    Goelasjsoepu: goulashsoep

    Gukokt of gurokt: gekookt of gerookt
    Groeënsulsoepu: groentesoep
    Gubakn putatn: gebakken aardappelen
    Gukoktu putatn: natuuraardappelen
    Gustamtu putatn = puree
    Gukokt ij: gekookt ei
    Guroktu noörienk: gerookte haring
    Gusmuisdu putatn: puree, gestampte aardappelen
    Iïnsjhienkun: inschenken
    Iju botn sloön: binnenspelen
    Joegoert: youghourt
    Ju boög vuln: zeer veel en gulzig eten
    Kasju: korstje
    Kastu van u brooöt: korst van een brood   => van kastn groejn dur gastn: men moet ook de korsten van het brood opeten,  
    Kerumeëk: karnemelk
    Kerupap: pap van karnemelk

    Kieëkusoepu: kiekensoep
    Klak: goeie schep    
    Kmeugunt: ik lust het
    Koös: kaas        
    Koedu plaa: koude schotel
    Koekustuutn: rozijnenbrood
    Koekustuutu: boterham van krentenbrood
    Koeviîr: eetgerief, vork, lepel en mes
    Kompot: zoete moes van gekookt fruit en suiker            Fr compote
    Krebu bietn: armoedig eten
    Kriftusoepu: kreeftensoep 

    Kruumul: kruimel
    Kriïm frisj: slagroom
    Kroetong: dobbelsteentje broodkruimel gebakken in boter          Fr croûton
    Legtur ju kop bie: eet dan niet als je niet wil
    Loötn anbran: laten aanbranden
    Maaltiet: maaltijd
    Maseedwan: mengeling van klein gesneden groenten of fruit        Fr macédoine
    Mostoört: mosterd
    Mu beër grolt: ik heb honger
    Neutu van sjhoödu: muskaatnoot
    Noëenuteetn: middagmaal
    Nugtunteetn: morgenmaal 
    Nutjus: noten
    Oetbakn: oudbakken
    Oengur: honger
    Oengur en lik u peërd: grote honger hebben
    Oengur lieën: honger lijden
    Omuletu: omelet
    Omuroeërn: omroeren
    Oörmumensjhunkost: goedkope, te sobere maaltijd
    Orduüvru: voorgerecht   Fr hors d’oeuvre
    Panukoekn: pannenkoeken
    Patatn ofpeurn: aardappelen afgieten
    Pateetju: gebakje
    Peën fraänsi: Frans brood  Fr pain français
    Peërdoogu: spiegelei
    Piestolee: klein broodje          Fr pistolet
    Plaa: schotel
    Platu koös: platte kaas
    Pompoeënsoepu: pompoensoep
    Potsuukur: bloemsuiker, poedersuiker, cassonade
    Poteetn: warme maaltijd, middagmaal
    Pretsoepu: poreisoep
    Putatn: aardappelen
    Putatn met du peelu: pelaardappelen
    Puudubiln: kikvorsbillen
    Reegiemn: diëten
    Ries: rijst
    Ristorang: restaurant
    Rooökools me sosiesn: rode kolen met worst
    Roomsoepu: roomsoep
    Santwiesju: sandwiche
    Savoojkoolu: savooikool
    Sieroopu: siroop
    Sjapuluuru: paneelmeel       Fr chapelure
    Sjhelu (espu of koös): schijf hesp of kaas
    Sjheln: schillen (aardappel, appel, …)
    Sjhuum van sjheetu: opgeklopt eiwit
    Sjokoo: chocoladepasta
    Sjoklakafju: chocolademelk
    Smaksju: smaakje
    Smeëkn: smelten
    Smeërkoös: smeerkaas
    Smeërn: smeren
    Smekn: geluid maken bij het eten
    Smeuzun: pletten (aardappelen bvb)
    Smoefloöru: die graag eet
    Smoet: reuzel, smout
    Smoetstuutu: boterham gesmeerd met smout
    Soepu: soep    => erwitsoepu,  
    Soepukieëkn: soepkieken
    Soepuvleeës: soepvlees
    Soetasu: ondertas    Fr sous-tasse
    Sowsu: saus
    Spagitie: spaghetti
    Stoemp: hutsepot
    Stoofkarbonaadn: stoofkarbonaden
    Sturtn: morsen
    Stuutu: boterham
    Stuutudoozu: doos voor/met boterhammen
    Stuutu brein: boterham smeren
    Stuutu me koanfuteuru: boterham met konfituur
    Stuutun smeërn: boterhammen smeren
    Suukur: suiker
    Teetn is greeët: het eten is klaar
    Tis van lekmuliptju: het is lekker
    Toespiezu: beleg op brood
    Toet an du rebn: het is degelijke kost
    Tomatusoepu: tomatensoep
    U klak majoneizu: een grote lepel of vork mayonnaise 
    U sjhelutju koös: schijfje kaas
    U stiksju koös: een stukje kaas
    Up du goözu: op het gasvuur
    Up u kleeën viertju: op een klein vuurtje
    Upwarmn: opwarmen
    Utsupot: hutspot
    Uutoengurn: uithongeren
    Ves: vers
    Vesjgeit: versheid
    Vetu dermus: vettu darmen

    Veuguls zoendur kop: vogels zonder kop, blinde vinken
    Vissoepu: vissoep
    Vissowsu: vissaus
    Voeëdiengu: voeding
    Voetsul: voedsel
    Voetsulbureidiengu: voedeselbereiding
    Voetsulvurgiftugiengu: voedselvergiftiging
    Voetsulvurwerkiengu: voedselverwerking
    Vooörguregt: voorgerecht
    Vooörroöt: voorraad
    Vooörroötkasu: voorraadkast
    Vooörsmaksju: voorsmaakje
    Vooörvurwarmiengu:voorverwarming
    Vuliengu: (op)vulsel
    Vuroengurn: verhongeren
    Vurteërn: verteren
    Vurzeurn: verzuren
    Witloofsoepu: witloofsoep
    Workulsoepu: wortelsoep
    Zatu: tas, kom (koffie)
    Zeeëm: honing
    Zerpu: zure (smaak)
    Zeur: zuur
    Zogtugukokt: zachtgekookt
    Zoeëtu: zoet
    Zoet: zout
    Zoetmienu: zoutmijn

    14-01-2019, 00:00 geschreven door stammer

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-01-2019
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Woordenlijst Nr 6 Lichaam – Uiterlijke kenmerken Onderdelen Uitwerpselen Toestand

    Andn: handen
    Ant: hand
    Baarmoeëdru: baarmoeder
    Bakuboördn: bakkebaarden
    Beeën: been, benen
    Bekof: zeer moe
    Bekoör: licht krullend haar
    Biburn: bibberen
    Bieërbuuksju: bierbuikje, dik buikje door alcoholgebruik
    Biezieëndu: bijziendu
    Bilu: bil
    Blindudermu: blindedarm
    Bloeët: bloed
    Bloentoör: blond haar
    Bloent(u): blond(e)
    Blooöt: bloot
    Blooötu pekuls: blote voeten
    Bloözu: blaas
    Boeëzum: boezem
    Boksursneuzu: boksersneus
    Boluwoördu: bewusteloos
    Boög: lichaam
    Boört: baard
    Boörtgroej: baardgroei
    Bost: borst
    Bostn: borsten
    Braakn: braken
    Braksul: braaksel
    Briln: een bril dragen
    Bubul: bobbel
    Bultu: bult
    Buuk: buik
    Buuksju: buikje
    Buukspieërn: buikspieren
    Buukunaful: navel(ju)
    Buukupit(ju): navel
    Buukvlieës: buikvlies
    Buzwit: bezweet
    Dermu(s): darm(en)
    Duum: duim
    Duumunaagl: duimennagel
    Eësuns: hersenen
    Elupuupu: elleboog
    Elutuutju: elleboog

    Ertu: hart
    Ertuklepu: hartklep
    Fabriezun: bakkebaarden
    Fasn: bakkebaarden
    Fientug: tenger, mager
    Flapooörn: grote wijdstaande oren
    Fokutan: tanden die fel naar voor staan
    Galubloözu: galblaas

    Gat: achterste
    Gildug: stevig, dik
    Goeët vorzieën van pooötn en ooörn: met volle boezem
    Griesdu: grijze (van haar)
    Griesdoör: grijs haar
    Gusjheetn en guspoogn: gelijken op elkaar als twee druppels water
    Guspoogn en gubrakt: goed gelijken op
    Ieëlu: hiel

    Ienkul: enkel
    Iïn ju viengur gusneen en: een wind gelaten hebben
    Iïn zu blooötu flikur: in zijn blootje
    Jukstu: jeuk
    Ju patatun ofgieëtn: wateren
    Junertu: je hart
    Kaaku: kaak

    Kaksju: uitwerpsel bij stoelgang
    Kakn: stoelgang maken
    Katulam: zeer moe
    Keelugat: keelgat
    Kegu: grote neus
    Keunubloözu: konijnenblaas, kleine blaas
    Kietu: kuit
    Kinu: kin
    Klepu: mond
    Kletsukop: kaalkop
    Klooötn: kloten, teelballen
    Kmoeëtn no bagtn: ik moet naar het toilet
    Knoeëzul: enkel
    Koentu: achterwerk

    Koturn: peuteren (in de neus bvb)
    Krabul: kwetsuur door gekrab
    Krootn: neuskreutn
    Krulu: haarkrul
    Kruloör: krulhaar
    Kruln: haarkrullen
    Kutul: keutel
    Kwieëln: kwijlen, speeksel uit de mond lopen
    Leen: lenden
    Leënzu: lens
    Lieësjhu: lies

    Lief: lijf
    Lienksandug: linkshandug
    Lik uut u doosju komn: er goed en verzorgd uitzien
    Lipu: lip
    Loengn: longen
    Loengu: long
    Maagduvlieës: maagdenvlies
    Maagu: maag

    Makiejoözju: maquillage
    Meëktant: melktand
    Miezaampli: soort haartooi        Fr mise en plies
    Mimoorju; geheugen
    Mismakt: mismaakt
    Misvormiengu: misvorming
    Mochul: fluim
    Moeëdurvleku: moedervlek
    Moendoek: mondhoek
    Moent: mond
    Moentwoötur: mondwater
    Moestasj: snor
    Muulu: muil
    Naful: navel
    Neku: nek
    Netvlieës: netvlies
    Neupu (u): een heup
    Neuzu: neus
    Neuzugoötn: neusgaten
    Nieëru: nier
    No bagtn goön: naar toilet gaan

    Nu komt toetan mu sjhoeëru: hij is zo groot als mijn schouderhoogte
    Oendurrik: onderrug
    Ofgank: afgang, diarree
    Ofgoön: afgaan
    Ofsjheërn: afscheren
    Ofslankn: afslanken

    Ofslankiengu: afslanking
    Oödurs: aders
    Oogbloent: hoogblond, ros

    Oönzigtu: aangezicht

    Ooörklepn: oorkleppen
    Ooörn en lik talooörn: oren zo groot als teljoren
    Oörsprij: haarspray
    Oöru: oor
    Oösum: adem
    Oözulipu: hazenlip
    Orgoön: orgaan

    Oör: haar
    Oör volt uut: haar valt uit
    Oörmu: arm
    Otuntot: ottentot, klein ventje

    Peënsu: pens, buik

    Peezu: pees
    Pienksju: pinkje
    Piesoogsjus: kleine oogjes (vb bij een drankkater of na te weinig slaap)
    Piestukietn: magere bleke kuiten
    Pisu: urine
    Poeptju boovn deërdu: klein van gestalte
    Poepu: achterste
    Poepunolutju: achterste van een klein kind
    Puustu: puist
    Puustju: puistje

    Puustumuulu: met puisten en/of zweren in het gezicht
    Rebu: rib
    Rebukasu: ribbenkast
    Regtsandug: rechtshandig
    Rik: rug

    Rompuls: rimpels
    Rostu: ros van haar
    Rostu teevu (u): een roodharige vrouw
    Rostun: roodharige man
    Rostoör: ros haar
    Rutuln van du koedu: rillen van de kou
    Ruuzul: zeer doof
    Sjhartn: krabben (wo dat jukt: waar het jeukt)
    Sjhartuln: krabben
    Sjheeln: schele
    Sjheetu: scheet, wind
    Sjhermienkul: lelijk mens
    Sjhoeërs: schouders
    Sjhoeëru: schouder
    Sjhooönu: schoon
    Sjhooönugeit: schoonheid
    Sjmienkn: schminken

    Slagoödur: slagader
    Sliekuvet: zeer dik
    Slokdermu: slokdarm
    Smiekul: aangezicht
    Snotukeësu: lopende neus
    Spieëru: spier
    Spletu: spleet, haarscheiding

    Spuug(sul): speeksel

    Staakustief: zo stijf als een staak
    Steeënmoeë: zeer moe
    Stokudoof: stokdoof
    Streusjhu vint: een struise vent
    Stroent: stront
    Tendunoösum: buiten adem
    Tetn: borsten
    Tgatof: uitgeput
    Tis lik u noedu petu: hij ziet er uit als een oud mannetje

    Toengu: tong
    Tootu: gezicht
    Trutu: vagina
    Trutulap: maandverband

    Tu leeëlik om/voe teëpn dundurn: zeer lelijk
    U grooötu lanteërn met u kleeën lugtju: alleen uiterlijk groot maar innerlijk  klein
    U nant: een hand
    U sjhoöonu moku: een mooi meisje
    U snelu poeëzu: een mooie vrouw
    Uuturluk: uiterlijk
    Va ju zeëvn voln: bewusteloos worden
    Variezn: spataders      Fr varice
    Vel: huid

    Viengur: vinger
    Voeëtzeulu: voetzeul
    Vooörkomn: voorkomen
    Vooörooft: voorhoofd
    Vooörtant: voortand
    Vratu: wrat
    Vrowubost: vrouwenborst

    Vrugtboör: vruchtbaar
    Vurdikt: verdikt
    Vurmaagurn: vermageren
    Vurmaagurt: vermagerd
    Vurmienkt: verminkt
    Vuroedurn: verouderen
    Vuroedurt: verouderd
    Vurvet: verdikt
    Vurwoendiengu: verwonding
    Vuust(u): vuist
    Weerbustul: weerborstel, wild opstaand haar
    Weezn: aangezicht
    Wienkbrown: wenkbrauwen

    Wiesijtstant: wijsheidstand
    Wiesviengur: wijsvinger
    Wimpurs: wimpers

    Witgriesdu: wit-grijs (haar)
    Zeeër iju nooft/buuk: koppijn/buikpijn
    Zilmu: zenuw
    Zilmus: zenuwen
    Zoöt: zaad, sperma

    Zu noör iïn zu tan: zijn haar in zijn tanden, onverzorgd en te lang haar
    Zweeëtdrupul: zweetdruppel
    Zweeëtn: zweten
    Zwoörlievug: zwaarlijvig

     

    07-01-2019, 00:00 geschreven door stammer

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Woordenlijst Nr 5: Persoon – eigenschappen/gebreken

    Aapujoenk: meisje dat het zotje uithangt
    Aapukalu: iemand die ’t zotje uithangt
    Aapukop: apenkop
    Alkoliekur: alcoholicus
    Aluweetur: allesweter, wijsneus
    Ankurn: bedelen
    Babuletu: babbelaarster
    Babuloöru: babbelaar
    Barong: baron
    Baronesu: barones
    Barzju: gildig vrouwmens
    Bastoört: bastaard
    Bedupisur: iemand die nog in zijn bed plast
    Beedloörieë: bedelarij
    Beedloöru: bedelaar
    Beeduln: bedelen
    Bieërdrienkur: bierdrinker
    Blaguür: stoefer, opschepper                    Fr blageur
    Blagoöjmaakur: blagaaimaker, opschepper
    Bleët(u)koesu: iemand die veel weent
    Bleëtur: die veel klaagt
    Bloeëtzuugur: bloedzuiger
    Bloentju: blondje
    Bloentu: blonde
    Bloözur: opschepper
    Blutsukakur: bloodaard
    Boeërudogtru: boerendochter
    Boeërumeëns: boerenmens
    Boeërunofkomstu: boerenafkomst
    Boeëruvoök: boerenvolk
    Boeëruzeunu: boerenzoon
    Boeëzumvrieënt: boezemvriend
    Boemuloöru: boemelaarBoerinu: boerin
    Boertju: boertje
    Booönustaaku: bonenstaak
    Boturiek: botterik
    Brakuvoök: volk dat in een barak woonde, maar dan met negatieve ondertoon
    Broeksjhietur: bangerd
    Broekvaagur: die zich niets aantrekt
    Broekvintju: broekventje
    Brokuloöru: sukkel, onhandige, knoeier
    Bruutzak: bruute persoon
    Budorvn sjheetu: fel bedorven kind
    Budrieëgur: bedrieger
    Bugunulienk: beginneling
    Bujoört: bejaard
    Buklopt: gek
    Bulubak: bullebak
    Bunowduriek: bangerik
    Buslagmaakur: beslagmaker
    Buukspreekur: buikspreker
    Buutubintju: buitenbeentje
    Buutumeëns: buitenmens
    Buwoenduroöru: bewonderaar
    Deugnieët: deugniet
    Deugnietrieë: bedrog
    Deurubietur: iemand die niet snel of zelfs nooit opgeeft
    Deurudroöjn: niet meer bij zijn verstand zijn
    Deurujaagru: iemand die veel eet en toch niet dik wordt
    Dikudeëvur: iemand die veel kan eten
    Dikuneku: hoovaardig mens
    Dikzak of Vetzak: zeer dikke persoon
    Domuklooöt: dommerik
    Domukoentu: dom meisje
    Domuriek: dommerik
    Domutrienu: domme vrouw
    Dooödeeërluk: doodeerlijk
    Dooödoörmu: doodarm
    Dooöt: dood
    Dopur: stempelaar
    Droengku: zat, bedronken
    Droengku lutu: dronken vrouw
    Droengkuleëtu: vrouw die veel drinkt
    Droengkoört: dronkaard
    Droevoört: stouterik
    Duumuzuugur: duimzuiger
    Duuflinu: duivelin
    Dweësligur: dwarsligger
    Dwoözu kalu: dwaas, dom vrouwmens
    Eeënboög: egoïst
    Eksuvel: onsympathieke vrouw
    Ertufretur: hartenvreter
    Ertulukn (un): een hartelijke, rare
    Fanatiekur: fanaticus
    Fieloe: leperd             Fr filou
    Fientug: smal, slank
    Fiesjow: lepe man
    Flapuut: iemand die er zo maar alles uitsmijt wat hij/zij denkt
    Flowuriek: flauwerik
    Foefuln: prutsen
    Foefuloöru: prutser
    Fortzak: vuilaard
    Frankutootu: brutaal in uitspraken
    Frutsuloöru: die overal graag aan prutst
    Galjaar: durver, deugniet        Fr gaillard
    Gasgeeëtu: vrouw waarvoor men geen sympathie heeft
    Gatlekur: vleier
    Geeëstugoört: komiek
    Geltjoodu: gierigaard
    Gin klooötn weërt zien: niets waard zijn
    Gildugoört: dik iemand
    Gledur: kletskop
    Grapugoört: grappenmaker
    Gustamtu boeër: onbeleefderik
    Guweldugoört: geweldenaar
    Iezurbietur: norse introverte man
    Joengu dogtru: ongehuwde vrouw
    Kakmadam: hooghartige vrouw
    Kakurnest: laatst geboren kind
    Kalu: scheldnaam voor domme, onhandige vrouw
    Karotjee: plantrekker
    Kastaar: durver
    Kazakudroöjur: kazakdraaier, iemand die steeds zijn mening wijzigt voor wat hem of haar het bes uitkomt
    Kepu of kepukientju: lieveling (die je het liefste hebt)
    Kieëkn zoendur kop: iemand die onbesuisd te werk gaat
    Kienukalu: met kinderachtig gedrag
    Kiesak: vuilaard, viezerik
    Kiesakrieë: smeerlapperij
    Kletsukoesu: die veel babbelt
    Kloefu: klomp of domme vrouw
    Kloefukapur: domme man, lomperik
    Kloekuboetn: gespierde man
    Klotzak: klootzak
    Klow: clown
    Klugtugoört: komieke man
    Kluntn: lomp en onhandig persoon
    Kluutubietur: gierig mens
    Knegtubraku: meisje met jongensmanieren
    Koboj: cowboy
    Kodugoört: plezante man
    Koekulul: te braaf, die zich laat doen
    Koerskeemul: domme man
    Komeeru: roddelaarster
    Komeern: roddelen
    Kop oovur klootn: een niemendal
    Krabukookur: idioot
    Krabur: die niet veel kan
    Krapuul: uitschot, tuig               Fr crapule
    Krebubietur: iemand die niet veel heeft of bezit
    Krieëpn: zeuren
    Krieëpu: iemand die altijd zeurt of klaagt
    Kul: zever
    Kurjeuzuneuzu of kurjeusneuzu: nieuwsgierige van aard                 Fr curieux
    Kweenu: vrouw die geen behoefte heeft aan een man
    Kwiestubiebul of kwiestunbiebul, lichtjes op zijn kop gevallen, niet ernstig te nemen persoon
    Langu swiesul: lange slungel
    Leeëpn (u): een lepe, sluwe
    Leegoört: luierik
    Lul: schoelie
    Lutu: karakterloos vrouwmens
    Luuzug: luizig, lui
    Luuzugoört: luierik, smeerlap
    Luuzuvestu: luierik
    Maboel: gek                              Fr maboul
    Masjhur: schijnheiligaard
    Meëkmuulu: melkmuil
    Moeftu: onsympathiek mens
    Moejal: moeial
    Moodupupu: modepop
    Mooösjhur: die dom doet, niet ernstig persoon
    Munoözjuwuuf: huisvrouw
    Muulutrekur: schijnheiligaard
    Naagulbietur: nagelbijter
    Naamu: naam
    Neeëmboög: egoïst
    Neetubuk: eigenzinnig persoon
    Nieëweërt: persoon die niets waard is
    Nu zoet u frang in tweeën bieten: hij is zeer gierig
    Oedn: oude
    Oedu doozu: oude vrouw
    Oedurdom: ouderdom
    Oedujoengudogtur: oude vrijster
    Oeënguluk: ongeluk
    Oeërujoenk: jong en lichtzinnig meisje
    Oeërusjaaänsu: veel geluk
    Oendurkruupur: onderkruiper
    Omukomn: omkomen
    Oördugoört (un): een rare
    Oörmoeëzoöjur: iemand die niets heeft
    Panulatu: lange, dunne man
    Parogjustieër: die in de parochie bekend staat als iemand die zot is van de vrouwen
    Pasjakroet: iemand die lui is en het werk door andere laat doen
    Peezuweevur: die op alles iets aan te merken heeft
    Piekuzot: zot, dwaas, clown
    Pietzak: iemand die veel geluk heeft
    Pluku zot: helemaal niet meer bij zijn/haar verstand
    Potuul: zeer dom mens
    Pregu: gierige vrouw
    Preus: trots
    Preus lik veeërtug: zeer trots
    Profietugoört: iemand die op zijn centen kijkt
    Purluut: onbenullig persoon
    Reeëwol: die niet kan stilzitten
    Rieftjuraftju: gemeen volk
    Rotzak: smeerlap
    Rutuloöru: iemand die graag en veel reclameert
    Rutuln i ju vel: zeer mager zijn
    Seutu: dom vrouwmens
    Sinkurduping: vitter, slechtgezind persoon
    Sinkurpingkun: zijn slecht humeur uiten
    Sjaaänsaar: gelukzak, geluksvogel, bofkont                 Fr chançard
    Sjheeëvu lavabo: niet normale
    Sjhermienkul: lelijke vrouw
    Sjhienilugoört: schijnheiligaard
    Sjhietur: schijter, bangerik
    Sjhooönu moku: mooi meisje
    Sjhurtugoört: iemand die ontstuimig, wild is
    Sjhuuwu burgur: wildebras
    Sjhuuwu tutu: vrouw die graag uitgaat
    Sjieku tiepn: deftige heren
    Sjiesjie en kaka: hoovaardigheid, stoefen
    Slaavutju: slaafje
    Slaavu: slaaf
    Slak: lenig
    Slakn (u): iemand die lenig is

    Slepudraagur: persoon zeer aanhankelijk tegenover baas, meerdere
    Slibudilu: die met vele verschillende mannen optrekt
    Slimsowsu: ‘slimme’ ironisch bedoeld
    Sloöru: meelijdenwekkende vrouw
    Sluünsu: vod of onverzorgde vrouw van lichte zeden
    Smeërlap: smeerlap
    Smeërlaprieë: smeerlapperij
    Smoeëltrekur: die schijnheilig doet
    Smoetzak: vuilaard
    Snelu poeëzu/moku: mooi meisje
    Snetsu: levendig meisje dat graag babbelt
    Sneukulgat: snoeper
    Sneukuloöru: die graag snoept
    Snotneuzu: verwijt naar jonge man of kind
    Soepukieëkn: iemand die graag zwanst, flauwerik
    Spekujoodu: gierigaard
    Stiengkoört: stinkerd
    Stoet: stout
    Stoetugeit: stoutheid
    Stokoet: stokoud
    Stopuzot: compleet gek
    Stroentraapur agtur du tring: nietsnut, laagste van alle beroepen
    Stroötudrendul: die graag uithuizig is, niet graag thuis blijft
    Stuutusjhooöjur: boterhammenbedelaar, arme
    Subututu: seut
    Sukuloöru: sukkelaar
    Teëtuweëtu: babbelkous
    Teevu: teef, scheldnaam voor een vrouw
    Tetulokur: zwakkeling, die nog teveel afhangt van zijn moeder
    Tis asan u ditju of u datju: die weet altijd iets aan te merken
    Tis gin tu rapn. het is geen te slimme
    Tjieputjow: rare, komisch
    Tjoeëtn: rare
    Tjootuloöru: sukkelaar
    Toörtuklooj: onnozelaar, idioot, kwibus
    Tootutrekur: schijnheiligaard, huichelaar
    Torudroöjur: iemand die gemakkelijk van gedachte verandert 
    Truntu of truntukoesu: die met alles inzit
    Tu
    dom voer ooi teetn: zeer dom
    Tutu: vrouwmens
    U dwoözu gasgeeëtu: een domme grasgeit
    U maaguru tetienk: zeer mager persoon
    U noedu joenkijt: vrijgezel op zekere leeftijd
    U tangu van u wuuf: een zeer onvriendelijke vrouw
    U viezu napostul: onberekenbaar persoon
    Uutbliengkur: uitblinker
    Uutooörn: uithoren
    U
    uturstu bestu doeën (zun): zijn uiterste best doen
    Utwieën aaln met du witu perutjus: iemand naar het gekkenhuis brengen
    Vaaguboent: vagebond
    Veugullieëfebur: vogelliefhebber of iemand die graag de liefde bedrijft
    Vislutu: vrouw die werkt in de visnijverheid
    Visjhursvrowu: vissersvrouw
    Viswuuf: viswijf
    Voeëtgangur: voetganger
    Voeëtspooör: voetspoor
    Voeëtstik: voetstuk
    Voeëtvoök: voetvolk
    Volsjhoört: valsaard
    Voöksjoeng: volksjongen
    Vooörgangur: voorganger
    Vooörguslagt: voorgeslacht
    Vooörnaamu: voornaam
    Vraagsteeërt: die veel vragen stelt
    Vriemetsuloöru: vrijmetselaar
    Vroetzak: gierigaard
    Vrowuluk: vrouwelijk
    Vurjoeng: verjongen
    Vuroödur: verrader
    Vuulumuulu: iemand die graag vuile praat vertelt
    Vuuluwulu: iemand die niet zorgzaam is op zichzelf
    Vuuloört: onverzorgde mens
    Weegoördu: gelijkgestemde
    Winoöru: winnaar
    Wuuvuzot: die graag de vrouwtjes ziet
    Zaagu: zaag
    Zakzeeëkur: flauw, raar persoon, zeveraar
    Zeeëvroöru: zeveraar
    Zet u muulu va lintjus: ze babbelt zeer veel
    Zeuroöru: bedrieger in ’t spel
    Zurkultrutu: onsympathiek mens
    Zuupsjheutu: die veel drinkt
    Zuupteeëlu: die veel drinkt
    Zwiekzwak: lang, mager persoon
    Zwienusjhoeë: nietdeug
    Zwoöpei: persoon die de reputatie heeft zich vaak doelloos en/of in beschonken toestand van hier naar daar te begeven (of van café naar
                  café)
    Zwoötuloöru: zonder werk of toekomst

     

    31-12-2018, 00:00 geschreven door stammer

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    24-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Woordenlijst Nr 4: Beroepen Werklust Handigheden Handelszaken

    Aaänsteliengu: aanstelling
    Aalmoezunieër: aalmoezenier
    Aavunmeeëstur: havenmeester
    Aavunwerkur: havenwerker

    Agturmaakn: namaken
    Akrobaat: acrobaat
    Akrobaatu: acrobate
    Amtunoöru: ambtenaar
    Anbieëdiengu: aanbieding
    Antiekanduloöru: antiekhandelaar
    Antiekbeuzu: antiekbeurs
    Apoteekur:apotheker
    Arsjievoöries: archivaris
    Anduloöru: handelaar
    Anisteeziest(u): anesthesist(e)
    Antaavu (deug nie): geen handeling hebben van iets (van handhaven)
    Antiekiïr: antiquair
    Arsjietikt: architect
    Arsjietikt voe du nof: tuinarchitect
    Artiest-u: artiest-e
    Astronowt: astronaut
    Avukoöt(u): advokaat/ advokate
    Azjent: agent
    Baarkieëpur: barman
    Baarman: barman
    Baarmijsju: barmeisje
    Baarmijt: barmeid
    Badmeeëstru: badmeester
    Bagurbudrief: baggerbedrijf
    Bagurn: baggeren
    Bakur: bakker
    Bakurieë: bakkerij
    Bakn: bakken
    Baletdaansur: balletdanser
    Baletdaansuresu: balletdanseres
    Bandufabriekant: bandenfabrikant
    Bankbudieëndu: bankbediende
    Bankdieriktuür: bankdirecteur
    Banketbakur: banketbakker
    Bankieër: bankier
    Bareeëlwagtru: bareelwachter
    Bazinu: bazin
    Beeënowur: beenhouwer
    Beeënowrieë: beenhouwerij
    Beeëstudokteur: veearts
    Beeëstukopman: beestenkoopman
    Beeëstumart: beestenmarkt
    Beeltowur: beeldhouwer
    Bergiengsbudrief: bergingsbedrijf
    Bergiengu: berging
    Biebliejoteekoöries: bibliothekaris
    Biedjop: bijjob
    Bieërbrowur: bierbrouwer
    Bieërbrowurieë: bierbrouwerij
    Biejoloog: bioloog
    Biejoloogu: biologe
    Biejuus: bijhuis
    Biekoopn: bijkopen
    Bijoördieër: beiaardier
    Binudieënst: binnendienst
    Binusjhipur: binnenschipper
    Blomanduloöru: bloemenhandelaar
    Blomukweeëkur: bloemenkweker
    Blomukweeëkurieë: bloemenkwekerij
    Blomuwienkul: bloemenwinkel
    Boeër: boer
    Boeërdurieë: boerderij
    Boeëruboent: boerenbond
    Boeërumart: boerenmarkt
    Boefur: beroepsmilitair
    Boekandul: boekhandel
    Boekanduloöru: boekhandelaar
    Boekbiendur: boekbinder
    Boekiengu: boeking
    Boekuwienkul: boekwinkel
    Boekoedur: boekhouder, accountant
    Boekuutgaavu: boekuitgave
    Boekuutgeevur: boekuitgever
    Boekuutgeevurieë: boekuitgeverij
    Boerinu: boerin
    Bojkot: boycot
    Boomkweeëkur: boomkweker
    Boomkweeëkurieë: boomkwekerij
    Booöriengu:boring
    Boös: baas
    Bordeeël: bordeel
    Bordeeëloedstur: bordeelhoudster
    Bordeeëloedur: bordeelhouder
    Bordeurn: borduren
    Boswagtru: boswachter
    Bowbudrief: bouwbedrijf
    Bowkundugeënzjeenijeur: bouwkundig ingenieur
    Bowkundug teeëkunoöru: bouwkundig tekenaar
    Bowvakur: bouwvakker
    Bowvurlof: bouwverlof
    Bradurieë: braderie
    Brankardieër: brankardier
    Brantblusjhun: brandblussen
    Brantweerman: brandweerman
    Briekubakur: arbeider in steenbakkerij
    Briekurieë: steenbakkerij
    Brooötwiniengu: broodwinning
    Budieëndu: bediende
    Budieënoöru: bedienaar
    Budrief: bedrijf
    Budriefsfeeëstu: bedrijfsfeest
    Budriefslijdur: bedrijfsleider
    Budriefsluutiengu: bedrijfssluiting
    Budriefsuutbrijdiengu: bedrijfsuitbreiding
    Budriefsvestugiengu: bedrijfsvestiging
    Budriefszeetul: bedrijfszetel
    Bugangur: behanger
    Bugraaviengsoendurneemur: begrafenisondernemer
    Bujoördunelpstur: bejaardenhelpster
    Bujoördunvurzorgstur: bejaardenverzorgster
    Bulastiengkontroluür: belastingscontroleur
    Bunoemiengu: benoeming
    Bunoemn: benoemen
    Buoefn: beoefenen
    Buooördeeëln: beoordelen
    Burgurbusjhermiengu: burgerbescherming
    Buroepsleevn: beroepsleven
    Busjhilduriengu: beschildering
    Busteldieënst: besteldienst
    Busteliengu: bestelling
    Butlur: butler
    Butrekiengu: betrekking
    Buturmart: botermarkt
    Buuroo: bureau, mensen die er werken
    Buuroosjif: bureauchef
    Buutusmietur: buitenwipper
    Buvoegtijt: bevoegdheid
    Buvorduriengu: bevordering
    Buwaakiengsdieënst: bewakingsdienst
    Buwaakiengu: bewaking
    Daaänsleeëroöru: dansleraar
    Daaänsleeëroresu: danslerares
    Daaänssjhoolu: dansschool
    Dacheuru: dagloon
    Dasjhun: dorsen
    Dasmasjienu: dorsmachine
    Deediktievu : detective
    Deekoratuür: decorateur                             Fr décorateur
    Deekoratriesu : decoratrice
    Deurbooörn: doorboren
    Deuruvurkoopn: doorverkopen
    Deurwoördur: deurwaarder
    Dieën: dienen
    Dieënst: dienst
    Dieënstmijsju: dienstmeisje
    Dieënsttiet: diensttijd
    Diejamantanduloöru: diamanthandelaar
    Diejamantiïr: diamantair
    Diejeetiest-u: diëtist-e
    Dieplomoöt: diplomaat
    Dieskzjoki: diskjockey
    Dikuroösju: eervolle onderscheiding
    Doewanieër: douanier
    Doewoönu: grenswacht                       Fr douane
    Dokteur: arts, dokter
    Dokturesu: vrouwelijke dokter
    Dopn: stempelen, gesteund worden met werklozensteun
    Dopur: diegene die stempelt
    Drogiest: drogist
    Droogurieë: drogerij
    Droöjbank: draaibank
    Droöjur: draaier
    Drukur: drukker
    Drukurieë: drukkerij
    Dur me ju klaku no smietn: er met je pet naar gooien, niet je best doen
    Dur nie veelu an dooötdoeën: niet veel uitrichten
    Dur u potju van maakn: er niet veel van terecht brengen
    Dur weunt gin boeër zolangu up zu nerf of datie werkn deurn: er is geen boer die zo lang op zijn erf woont, als die werken duren
    Eedoflegiengu: eedaflegging
    Eënfiermjee: verpleger                   Fr infirmier
    Eënzjienjuür: ingenieur                   Fr ingénieur
    Eeëruboeër: herenboer
    Eigunandug: eigenhandig
    Eigunoöru: eigenaar
    Eigunoresu: eigenares
    Erbergieër: herbergier
    Ersteëln: herstellen
    Ervoörn: ervaren
    Faktuür: postbode                                                 Fr facteur
    Fasoödukletsur: huisschilder
    Fietrienu: vitrine
    Fikuln: knutselen
    Fielmreezjieseur: filmregisseur
    Foetbaliest: voetballer
    Foetbaltrijnur: voetbaltrainer
    Fototrekur: fotograaf
    Gardu: veldwachter
    Garazjiest: garagehouder
    Garsong: ober, opdiener
    Gazetumarsjang: krantenverkoper
    Gazetuwienkul: dagbladenhandel
    Geejoloog: geoloog
    Geemiekuus: chemicus
    Gieneekoloog: gynecoloog
    Glasbloözur: glasblazer
    Gloözumaakur: glazenmaker
    Gloözuwasjhur: glazenwasser
    Goetsmit: goudsmid
    Goochuloöru: goochelaar
    Graafiekuus: graficus
    Graafies oentwerpur: grafisch ontwerper
    Grafdelvur; grafdelver
    Griefieër: griffier
    Groönanduloöru: graanhandelaar
    Groeënsulmarsjang: groentehandelaar
    Grooöt woörunuus: grootwarenhuis
    Grooötandul: groothandel
    Grooötanduloöru: groothandelaar
    Grooötu boös: grote baas
    Gukuust: gekuist
    Guvangbuwoördur: gevangenisbewaarder
    Iemkur: bijenhouder
    Iestooriekuus: historicus
    Iezurbiendur: ijzerbinder
    Iezurmarsjang: ijzerhandelaar
    Iezurvlegtur: ijzervlechter
    Iezurwienkul: ijzerwinkel
    Iïnstruumentumaakur: instrumentenmaker
    Ijurboeër: eierboer
    Ilutriesjeën: electricien
    Ikspiïr: expert
    Jagtupzigtur: jachtopzichter
    Ju botn ofdroöjn: zeer hard werken
    Ju kietn iïnsmoetn of iïnsmeërn: zich goed voorbereiden op iets
    Ju kl… ofdroöjn voe dun drol: hard werken zonder dat het resultaat oplevert
    Juudooleeëroöru: judoleraar
    Kafee: café
    Kafeebazinu: cafébazin
    Kafeeboös: cafébaas
    Kafeeoedur: caféhouder
    Kalant: cliënt
    Kamiejonuür: vrachtwagenchauffeur
    Kamuraman: cameraman
    Kamuravrowu: cameravrouw
    Kardiejoloog: cardioloog
    Kartjuknipur: kaartjesknipper op tram of trein
    Keunuginu: koningin
    Keunienk: koning
    Keurmeeëstru: keurmeester
    Kieneeziest: kinesist
    Kisjiïru: kasbeheerster                   Fr caissière
    Klandiezu: geheel van cliënten
    Klantukoörtu: klantenkaart
    Kleeërmaakr: kleermaker
    Kleuturlijtstur: kleuterleidster
    Kloefukapur: klompenmaker maar ook iemand die niet echt slim is
    Kloefumaakur: klompenmaker
    Klokumaakur: klokkenmaker
    Klow in du sierk: circusclown
    Koeruür: renner
    Koetsieër: koetsier
    Komersju: handel
    Komersju doeën: handel drijven                     Fr commerce
    Komirsant(u): handelaar(ster)                        Fr commerçant
    Komisju: boodschap     => u komisju doeën: een boodschap doen
    Komputeënsju: competentie                         Fr compétence
    Konduuktuür: begeleider van tram of trein        Fr conducteur
    Koönzjee: verlof                                  Fr congé    
    Koönsjirzju: huisbewaarder                   Fr  concierge
    Koolmarsjang: kolenhandelaar
    Koolmienu: koolmijn
    Kongkuureënsju: concurrentie
    Koösmaakur: kaasmaker
    Koösmarsjang: kaashandelaar
    Koreejoograaf(u): choreograaf/choreografe
    Kroönumazjieniest: kraanmachinist
    Kroepjee: croupier
    Kruudunier(stur): kruidenierster
    Kurwiju: karwei
    Kuumuul: cumul
    Kuünstshildur: kunstschilder
    Kuusjhiengu: opruiming
    Kuusjhun: kuisen
    Kuuswuuf: werkvrouw, kuisvrouw
    Kwafeusu: kapster                                         Fr coiffeuse
    Kwafuür: kapper                                        Fr coiffeur
    Laborant: laborant
    Lantmeetur: landmeter
    Lantwerkur: landarbeider
    Lasur: lasser
    Leeëroöru: leraar
    Leeëroresu: lerares
    Loots: loods
    Loogoopeediest: logopedist
    Looötgieëtru: loodgieter
    Lugtvurkeeërslijdur: luchtverkeersleider
    Maakuloöru: makelaar
    Magazien: magazijn
    Magazienieër: magazijnier
    Manazjur: manager
    Maniekeuru: manicure
    Manukeën: mannequin
    Marsjang: handelaar          Fr marchand
    Marktkraamstur: marktkraamster
    Martkraamur: marktkramer
    Masuür: masseur
    Masjieniest: machinist
    Matrooözu: matroos
    Mazoetmarsjang: mazouthandelaar
    Meëkboeër: melkboer
    Meëkurieë: melkerij
    Meëkroendu: melkronde
    Meekaniesjieën: mecanicien, werktuigkundige
    Meekaniekur: mecanicien
    Meeteereejoloogu: meteoroloog
    Mesusliepur: messenslijper
    Metsnoörsdieëndur: metsersdiender
    Metsnoöru: metser
    Meubulmaakur: meubelmaker
    Meuln: molen
    Meulunoöru: molenaar
    Midunstandur: middenstander
    Mieniestru: minister
    Mieneënzjienjuür: mijningenieur
    Mienuwerkur: mijnwerker
    Mitaalbuwerkur: metaalbewerker
    Model: model
    Modirniezeeriengu: modernisering
    Moodu-oentwerpur: modeontwerper
    Moodu-oentwerpstur: modeontwerpster
    Moörtu: dienstmeid
    Mooshun: prutsen, geen ernstig werk leveren
    Moötsjhapieë: maatschappij
    Moötsjhapuluk werkur: maatschappelijk werker
    Munoöjugulp: huishoudhulp
    Muutoösju: mutatie
    Muuziekant(u): musicus
    Muuziekleeëroöru: muziekleraar
    Muuziekleeëroresu: muzieklerares
    Nagtwaakur: nachtwaker
    Ne nog nooöit gin strooöj van deërdu gurapt: nog nooit gewerkt
    Ne nog nooöit nie veelu gin potn gubrookn: hij heeft nog nooit veel verwezenlijkt
    Neurooloogu: neuroloog
    Noöjeegu: naaister
    Notoöries: notaris
    Oeëtuwienkul: hoedenwinkel
    Oendurneemur: ondernemer
    Oenduroet: onderhoud
    Oendurpastru: onderpastoor
    Oendursjhijdiengu: onderscheiding
    Oendurwiezur: onderwijzer
    Oendurzoekur: onderzoeker
    Oendustiel: ondankbaar beroep
    Oenervoörn: onervaren
    Oentreegliengu: ontregeling
    Oentvangur: ontvanger
    Oeëru: prostituée
    Oet snieën: hout snijden
    Oetmarsjang: houthandelaar
    Oetzaagurieë: houtzagerij
    Oevreuzu: dame die in bioscoop zitplaatsen aanduidt        Fr ouvreuse
    Ofguwerkt: afgewerkt
    Ofvloejn: afvloeien
    Ofweegn: afwegen
    Ofzaagn: afzagen
    Okoözju: occasie       Fr occasion
    Omroepur: omroeper
    Oogarts: oogarts
    Oovurkop goön: bankroet 
    Oovurplatsn: overplaatsen
    Oovurplatsiengu: overplaatsing
    Opkoopur: opkoper
    Optiesjieën: brillenmaker
    Orlosjeur: horlogemaker
    Orloozjumaakur: horlogemaker
    Ostisu: hostess
    Otilijgunoöru: hoteleigenaar
    Otiloedur: hotelhouder
    Otoobuuszjofeur: autobuschauffeur
    Otulieër: hotelier
    Ovunieër: hovenier    => u novunieër
    Papierplakn: behangen
    Papierplakur: behanger
    Parkeerwagtur: parkeerwachter
    Pastru: pastoor
    Paswerkur: paswerker
    Patiesjee: pastiebakker      Fr patissier
    Peedagoog: pedagoog
    Peediekuuru: pedicure
    Penulekur: administratief bediende
    Piejaanoostemur: pianostemmer
    Pisjudraagr: bode bij de post om spoedberichten te bestellen
    Plakur: stukadoor
    Poelier: poelier
    Polietiekur: politicus
    Poliesju: politieagent(e)
    Portieër: portier
    Portretutrekur: fotograaf
    Postmeeëstru: postmeester
    Priïnsesu: prinses
    Programuür: programmeur
    Psiechiejaatur: psychiater
    Psiecholoog: psycholoog
    Reedurieë: rederij
    Reejorganiezoösju: reorganisatie
    Regtur: rechter
    Rentnieër: rentenier
    Rijong: gebied waarin iemand werkzaam is     Fr rayon
    Rijslijdur: reisleider
    Riparoösju: herstelling, reparatie        Fr réparation
    Ristorangoedur: restauranthouder
    Ruumtuvoördur: ruimtevaarder
    Sasmeeëstru: sasmeester
    Sieneejast(u): cineast(e)
    Siepieër: gevangenisbewaarder
    Sierkuusartiest(u): circusartiest(e)
    Siezoeënarbijdur: seizoenarbeider
    Sirveuzu: opdienster                         Fr serveuse
    Sjhamatuür: goochelaar

    Sjhildroöru: schilder
    Sjhipur: schipper
    Sjhoemaakur: schoenmaker
    Sjhoewienkul: schoenwinkel
    Sjhoolmeeëstresu: schoolmeesteres
    Sjhoolmeeëstru: schoolmeester
    Sjhoonijtsspeesjaliestu: schoonheidsspecialiste
    Sjhoörusliep: schaarslijper
    Sjhriewerkur: schrijnwerker
    Sjieruurg(u): chirurg(e)
    Sikrutaresu: secretaresse
    Sikrutoöries: secretaris
    Slagtur: slachter
    Slagturieë: slachterij
    Slameur: iets wat veel en lastig werk vergt
    Sliepn: slijpen
    Sloopursbudrief: slopersbedrijf
    Sluünsumarsjang: voddenkoopman
    Sluuswagtru: sluiswachter
    Sluutiengsdag: sluitingsdag
    Smisu: smidse
    Snieën: snijden
    Soldoöt: soldaat
    Somulier: wijnkelner     Fr sommelier
    Spiong: spion
    Staakiengu: staking
    Steeënbakurieë: steenbakkerij
    Stielman: vakman
    Stjoewart: steward
    Stjoewardesu: stewardes
    Stuukadoor: stukadoor
    Taksiesjofeur: taxichauffeur
    Tantiest(u): tandarts
    Teeëkunoöru: tekenaar
    Teeleefoniest(u): telefonist(e)
    Teeleegrafiest(u): telegrafist(e)
    Tiepiestu: typiste
    Tietuuloöries: titularis
    Tis van wiln en nie kun: wel willen maar niet kunnen
    Tjoektjoek: die deur per deur tapijten aanbiedt
    Toöku: tolk
    Trambustieërdur: trambestuurder
    Tringbustierdur: treinbestuurder
    Triteur: traiteur
    Tujnman: tuinman
    Upasur: oppasser
    Upvolgiengu: opvolging
    Uusbazinu: huisbazin
    Uusdokteur: huisdokter
    Uusoetstur: huishoudster
    Uusvrowu: huisvrouw
    Uutboötur: uitbater
    Uutsjheeën: uitscheiden
    Uutviendur: uitvinder
    Uutviengn: uitvinden
    Vajazjuür: handelsreiziger               Fr voyageur
    Vandiesju: openbare verkoop
    Verusjhopn: ver brengen
    Veugulanduloöru: vogelhandelaar
    Veugulmart: vogelmarkt
    Vieërtoruwagtur: vuurtorenwachter
    Vieloomaakur: fietshersteller
    Visanduloöru: vishandelaar
    Visboeër: visboer
    Visboerinu: visboerin
    Visfabrieku: visfabriek
    Visjhur: visser
    Vismienu: vismijn
    Vleeësgrooötandul: vleesgroothandel
    Vleeësmeuln: vleesmolen
    Vlieëgtuugfabrieku: vliegtuigfabriek
    Vlieëgunieër: piloot
    Vloeërlegur: vloerlegger
    Vlooöjumart: vlooienmarkt
    Voetsulbureidiengu: voedselbereiding
    Voegur: voeger
    Voropzeg: vooropzeg
    Vorsvurkoopn: voortverkopen
    Vroeëtvrowu: vroedvrouw
    Vruuzur: verhuizer
    Vureuvurn: bevorderd worden
    Vurkoop: verkoop
    Vurkoopur: verkoper
    Vurmaakn: herstellen   => ne mu vielo vurmakt
    Vurpleegstur: verpleegster
    Vurpleegur: verpleger
    Vurtaalur: vertaler
    Vurteegunwooördiegur: vertegenwoordiger
    Vurwarmiengsinstalateur: verwarmingsinstallateur
    Vurwerkiengu: verwerking
    Vurzeekuroöru: verzekeringsagent
    Vuufdaagnweeku: vijfdagenweek
    Vuulkaruvint: vuilnisman
    Wasurituoedur: wasserettehouder
    Weerman: weerkundige
    Werkoeënguval: werkongeval
    Wienkul of wienklu: winkel
    Wienkulbudieëndu: winkelbediende
    Wienkulier(stur): winkelier(ster)
    Wienkulstroötu: winkelstraat
    Wienkulwoöru: winkelwaar
    Woörunuus: warenhuis
    Woörzegstur: waarzegster
    Zaagurieë: zagerij
    Zaakunman: zakenman
    Zeeëman: zeeman
    Zilmaakur: zeilmaker
    Zitstaakiengu: zitstaking
    Zjeerant: zaakvoerder           Fr gérant
    Zjoernaliest(u): journalist(e)

     

     



    24-12-2018, 00:00 geschreven door stammer

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    17-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Woordenlijst Nr 3: Auto en andere voertuigen/rijtuigen met of zonder motor

    Aaänriediengu: aanrijding
    Aaänsjhoekasju: handschoenenkastje
    Aaänsloön: aanslaan (motor)  
    Agtruutkiekspeegul: achteruitkijkspiegel
    Agtruutrieën: achteruitrijden
    Agturdeuru: achterdeur
    Agturlugtn: achterlichten
    Agturruutu: achterruit
    Aksiedent: ongeval       Fr accident
    Ambrijoözju: versnellingspedaal      Fr embrayage
    Amortiesuür: schokdemper     Fr amortisseur
    Antfring: handrem
    Baar(u)sjok: schokbreker, bumper   Fr pare-chocs
    Batrieë: batterij
    Bietankn: bijtanken
    Binubant: binnenband
    Binubuklidiengu: binnenbekleding
    Binuvurlugtiengu: binnenverlichting
    Binrieën: binnenrijden
    Bloeëtproef: bloedproef
    Blutsu: bluts            
    Boeëtu: boete
    Boezjies: ontstekingskaarsen       Fr bougies
    Boksn: botsen
    Booörtpapieërn: boordpapieren
    Botsiengu: botsing
    Bowjoör: bouwjaar
    Budriefsoto: bedrijfsauto
    Budriefswaagn: bedrijfswagen
    Bumpur: schokbreker
    Busteloto: bestelauto
    Buutubant: buitenband
    Deekapotaabul: met uitschuifbaar dak     Fr décapotable
    Deepanuür: takelwagen                Fr dépanneuse
    Deusjuvootju: 2 PK - tje    Fr deux chevaux
    Diezul: diesel
    Dooötriedur: doodrijder
    Driejoek: driehoek, te plaatsen bij ongeval of panne
    Eesjapment: uitlaatbuis                Fr tuyau d’échappement
    Elmu: helm (voor de motocyclist)
    Ersteliengu: herstelling
    Faars: koplampen                   Fr phares
    Fielu: file, aanschuiven in een rij wagens
    Flisju uutsteekn: pinker aanzetten
    Flitspaalu: flitspaal
    Fringn: remmen
    Futeuru: wagen        Fr voiture
    Garaazju: garage               
    Garduboe: spatbord     Fr garde-boue
    GeePeeIs: GPS
    Goözu geevn : gas geven
    Goözupeedaalu : gaspedaal
    Gordul : gordel (veiligheid)
    Ienkulu rigtiengu : enkele richting
    Iïnsjhrieviengsbuwies : inschrijvingsbewijs
    Iïnspeksju: inspectie
    Iïrkondisjunieng : luchtverversingssysteem       Eng air conditioning
    Ilutrieku noto: elektrische wagen
    Kaarwasj: autowasserij             Eng car wash

    Kamjonitu: bestelwagen                 Fr  camionnette
    Kamujong: vrachtwagen
    Kapoo: motorkap                    Fr capot
    Karbuuratuür: carburator               Fr carburateur
    Karjot (oet): krakkemikkig voertuig
    Karosurieë: koetswerk, chassis       Fr carrosserie
    Keuriengu: keuring
    Kieloomeetriek: kilometerteller
    Kiendurslot: kinderslot
    Kiendurstoeëltju: kinderzitje
    Klaksong: toeter                     Fr claxon                                         
    Klaksoneern: de claxon doen afgaan
    Koeëliengu: koeling
    Koepee: afdeling van een treinrijtuig      Fr  coupé
    Kofur of Kofru: koffer
    Koönduuktuür: treinbegeleider                   Fr conducteur
    Koönvwajuür: begeleider, bijzitter (vooral bij vrachtwagens)         Fr convoyeur
    Koplampn: koplampen
    Kortuwaagun: kruiwagen
    Kriek: krik, autoheffer
    Kruuspunt: kruispunt
    Leeslampu: leeslamp
    Leeslamtju: leeslampje
    Lugtfieltru: luchtfilter
    Lugtn: lichten
    Marsjarjiïru: in achteruit             Fr marche-arrière
    Mistlugt: mistlicht
    Moeëtn bloözn: politiecontrole tegen alcoholgebruik
    Motusieklu of motusiekul: motorrijwiel
    Motuür: motor
    Motuürkapu: motorkap
    Motuüroolie: motorolie
    Naftu: benzine
    Naftubak: brandstoftank
    Naftupompu: benzinepomp
    Nantfring (de): de handrem
    Nooötlandiengu: noodlanding
    Noto (u): een auto
    Notootju (u): een autootje
    Okoöju: occasie                                   Fr occasion
    Omlijdiengu: omleiding
    Ooftsteun: hoofdsteun
    Oolievurvesjhun: olie verversen
    Ooliefieltru: oliefilter
    Ooliepijl: oliepeil
    Ooliewisuliengu: oliewisseling
    Omniejom: omniumverzekering
    Otoo: auto
    Otoobuus: autobus
    Otookaar: autocar
    Otoomatiek: automatische versnellingsdoos
    Parkeermeetur of parkeermeetru: parkeermeter
    Parkieng: parkeerplaats                Eng parking
    Peërdukragt: paardenkracht
    Pirttotal: niet meer te herstellen, wagen voor de schroothoop       Fr perte totale
    Pienkur: pinker
    Piestong: zuiger            Fr piston
    Plak van unoto: nummerplaat van een auto
    Platu bant: platte band
    Platu batrieë: lege batterij
    Portjiïru: deur van een wagen          Fr portière
    Purses: proces-verbaal, bekeuring        Fr procès-verbal
    Pwaanmoör: neutrale versnelling        Fr point-mort
    Ramuln: lawaai maken
    Riebuwies: rijbewijs
    Rieën: rijden
    Rieën lik du zotn: roekeloos rijden
    Riejikzaam: rij-examen
    Rielesu: rijles
    Riesjhoolu: rijschool
    Rietaks: rijtaks
    Rumorku: aanhangwagen        Fr remorque
    Ruutu: ruit
    Ruutuwasjhurs: ruitenwissers
    Sjarzubuuzu: uitlaatpijp
    Sjasie: onderstel    Fr chassis
    Sjhaakuln: schakelen
    Sjetu geevn: rap rijden
    Sjhooliengu: scholing
    Sjhowiengu: keuring
    Sjhrooöt: schroot
    Sjieku futeuru: zeer mooie, dure wagen
    Sjofuür: bestuurder    Fr chauffeur
    Sjook: choke (Eng)
    Sneeëwketieng: sneeuwkettingen
    Sneltring: sneltrein
    Soepapu: klep, ventiel        Fr soupape
    Speegultju: spiegeltje voor de opmaak van de vrouwelijke begeleidster
    Stantlugt: standlicht
    Startkaabul: startkabel
    Stier: stuur
    Stijsjunwaagn: stationwagen
    Stikkaru: een kar om voor u uit te steken
    Stoomtring: stoomtrein
    Stoöntju: bagagedrager op een fiets
    Stoplugt: stoplicht
    Taakulwaagn: takelwagen
    Taksie: taxi
    Tapietjus: tapijtjes
    Toeëruntelur: toerenteller
    Toeturn: claxonneren
    Trieportuür: driewielenwagen       Fr triporteur
    Tring: trein
    Trontienitu: autoped             Fr trottinette
    Ulpmotuür: hulpmotor
    Up zu steërt duwn: volle gas geven
    Upangienu: ophanging
    Upstiegun: opstijgen
    Uutloöt: uitlaat
    Uutloötgoözu: uitlaatgassen
    Uutloötpuupu: uitlaatpijp
    Uutrieën: uitrijden
    Uutstapn: uitstappen
    Uutwiekn: uitwijken
    Vastuloopn: vastlopen (motor)
    Vies platienees: contactpunten
    Vietisu: snelheid, versnelling          Fr vitesse
    Vintieloösju: ventilatie
    Vlugteuvul: vluchtheuvel
    Vlugtlijdiengu: vluchtleiding
    Voeërtuug: voertuig
    Volang: stuur               Fr volant
    Vooördeuru: voordeur
    Vooöroentsteekiengu: voorontsteking
    Vooörruutu: voorruit
    Vooörwieël: voorwiel
    Voruutrieën: vooruitrijden
    Vurzeekriengu: verzekering
    Vragtotoo: vrachtauto
    Vragtwaagn: vrachtwagen
    Vrangu: zwengel
    Vultankn: voltanken
    Vurbierieën: voorbijrijden
    Vurbruuk: verbruik
    Vuroeënglukn: verongelukken
    Vursmietn van vietisu: veranderen van versnelling
    Vursnelieng: versnellingen
    Vursneliengu: versnelling
    Vurzeekriengu: verzekering
    Vuulkaru: vuilniswagen
    Wegwiezur: wegwijzer
    Wieël: wiel
    Wieëln: wielen
    Zantu of Zjantu: velg
    Zeeëru rieën: snel rijden
    Zeetul(s): zetel(s)
    Zjarzjubuuzu: uitlaatbuis
    Zjiriekan: benzinecontainer        Eng jerrycan
    Zjofaazju: verwarming

    17-12-2018, 00:00 geschreven door stammer

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Woordenlijst Nr 2: Gezondheid (artsnamen staan bij beroepen)

    Aaänzjien: keelontsteking
    Aambijun: aambeien
    Aaändoeëniengu: aandoening
    Aaänguboorn: aangeboren
    Aaänsteekuluk: aanstekelijk, besmettelijk
    Ambuulaaänsu: ziekenwagen             Fr  ambulance
    Amanguls: amandelen
    Ampuuteern: amputeren
    Amputoösju: amputatie
    Andiekap: handicap
    Andoeëniengu: hartaanval
    Apandiesiet: blindedarmontsteking      Fr appendicite
    Apses: abces
    Apulflowtu: appelflauwte
    Asjieluspeezu: achillespees

    Asprienu: aspirine
    Asjhun: as (overschot na verassing van een lichaam)
    Asan du riepu of du sjhietu en: altijd iets mankeren
    Ataku: (hart) aanval, trombose
    Ataksju: lichte hartaanval
    Baarmoeëdur: baarmoeder
    Bakteerju: bacterie
    Beeënbreuku: beenbreuk
    Biekomn: bijkomen, ontwaken (na operatie bvb)
    Biezieëndu: bijziende
    Bliïnu: blaar        
    Bloörn: blaren
    Bloözn: blazen
    Bloöru: blaar
    Bloözoentsteekiengu: blaasontsteking
    Bloeblïinu: bloedblaar
    Bloeëdiengu: bloeding
    Bloeëtdruk: bloeddruk
    Bloeëtgroep: bloedgroep
    Bloeëtneuzu: bloedneus
    Bloeëtoörmoeë: bloedarmoede
    Bloeëtproef: bloedproef
    Bloëetsierkuuloösju: bloedsomloop         Fr circulation
    Bloeëtspeegul: bloedspiegel
    Bloeëtsuukurspeegul: bloedsuikerspiegel
    Bloeëttraaänsfuuzju: bloedtransfusie
    Bloeëtvurgiftiegiengu: bloedvergiftiging
    Bloeëtvurlieës: bloedverlies
    Blokjoörn: blokjaren, waarin je uitzet, dikker wordt
    Blowu pleku: blauwe plek
    Bobienu (mu) is up: ik ben doodmoe
    Braakn: braken
    Braankaar: brancard
    Brantwoendn: brandwonden
    Brantwoendu: brandwonde
    Breuku: breuk
    Broönsjiet: bronchite
    Bruunvurbrant: bruinverbrand
    Bugraaviengu: begrafenis
    Buregtn: laatste sacramenten toedienen
    Busmetiengsguvoör: besmettingsgevaar
    Busmetiengu: besmetting
    Busmetuluk: besmettelijk
    Bustraaliengu: bestraling
    Butraapuluk: besmettelijk
    Buukloop: buikloop
    Buukkrempu: buikkramp
    Buukspieërn: buikspieren
    Buukvlieësoentsteekiengu: buikvliesontsteking
    Buulu: buil
    Buwustuloos: bewusteloos
    Buwustzien: bewustzijn
    Buwustziensvurliëes: bewustzijnsverlies
    Buzoektiet: bezoektijd (in hospitaal)
    Dermbloeëdiengu: darmbloeding
    Dermiïnfeksju: darminfectie
    Diejeet: diëet
    Doof zien: doof zijn
    Dooön (u): een dode, overledene
    Dooötgoön: sterven
    Dooötvurkloörn: doodverklaren
    Droöjiengu: draaiing
    Du nuusdokteur: de huisdokter
    Dur deuru komn: genezen   =>   Nis/Zis tur deuru: hij/zij is genezen => nu go tur nog deuru komn: hij gaat er nog doorkomen
    Duuzuliengu: duizeling
    Duuzuln: duizelen
    Duuzulug: duizelig
    Eësunbloeëdiengu: hersenbloeding
    Eësunvlieësoentsteekiengu: hersenvliesontsteking
    Ertaaänvol: hartaanval
    Ertspeesjaliest: hartspecialist, cardioloog
    Eupu: heup
    Fleurusien: reumatisme
    Foetbalknietju: voetbalknietje
    Gabu: wonde  =>Net u grooötu gabu aän zu kop: hij heeft een grote wonde aan zijn hoofd
    Galu: gal
    Galusteeën: galstenen
    Geelzugt: geelzucht
    Gin steeku zieën: geen steek voor ogen zien
    Guzoenteit: gezondheid
    I ju bedu pisn: in je bed wateren
    Ieksustraaln: x-stralen
    Iïnfeksju: infectieIjds: aids
    Iïngent: ingeënt
    Inoösumn: inademen 
    Jis/zis tgoön zegn: hij/zij is gestorven
    Joörluksju kontrolu: jaarlijkse controle
    Ju sjieku uutspuugn: sterven
    Jukstu: jeuk
    Kalorieën: calorieën
    Katulam: doodmoe
    Keunubloözu: vaak moeten plassen
    Kienkoeëstu: kinkhoest
    Klienieku: kliniek
    Kloentur: klonter
    Kmoeëtn spuugn: ik moet overgeven
    Koedu: verkoudheid
    Koönsuultoösju: raadpleging           Fr consultation

    Koönu: wandelstok
    Korsn: koorts
    Korsubloözu: koortsblaas
    Korsupuustu: koortsblaas
    Korsn(s): koorts
    Kozientjus: jicht
    Kraambedu: bed waarin kind geboren wordt
    Krabuln: krabben   
    Krempu: kramp
    Kruveern: kreperen
    Kriku: kruk   
    Liek: lijk
    Liekdieënst: lijkdienst
    Lieksjhowiengu: lijkschouwing
    Liekwaagun: lijkwagen
    Loengoentsteekiengu: longontsteking
    Luumbagoo: lumbago
    Maagbloeëdiengu: maagbloeding
    Maagkangkur: maagkanker
    Maagkrempn: maagkrampen
    Maagliedur: maaglijder
    Maagzeur: maagzuur
    Maagzoet: maagzout
    Maagzweëru: maagzweer
    Maboel: getikt, zot
    Mankn: manken
    Me zu pekuls omoogu lign: overleden zijn
    Meediekamentn: medicamenten
    Meediekoösju: medicatie
    Meediesienu: medicijn
    Meezubeetu: muggenbeet
    Met u kriku goön: stappen met behulp van een kruk (stok)
    Mismeeësturt: verkeerd behandeld door de dokter
    Misvol: miskraam
    Mochul: fluim
    Moeëtn spuugn: moeten overgeven
    Moözuls: mazelen
    Muuluplaagu: mondontsteking
    Net asan du riepu of du sjhietu: er mankeert wel altijd iets aan zijn gezondheid
    Net du sjhoolsjhietu: veinzen ziek te zijn om niet naar school te moeten
    Net u sjheutu gukreegn: hij is fel gegroeid
    Nieëru: nier
    Nieërn: nieren
    Nieërsteeën: niersteen
    Nieëzun: niezen
    Nie goeët ooörn: niet goed horen, doof zijn
    Nis an zu nertu: hij heeft iets aan zijn hart
    Nis in zu blokjoörn: jaren waarin je uitzet en dikker wordt
    Nis slieku vet: hij is zeer dik
    Nis sligt tu pooötu: hij heeft moeite om te stappen
    No du wup goön: kapot gaan
    Nu kent tendu van zu magt nie: hij is ijzersterk maar is zich daar niet altijd van bewust
    Nu rutult in zu vel: hij is mager
    Oendurdiekstraaln goön: radiologisch onderzocht worden
    Oeënguzoent: ongezond
    Oentsmetiengu: ontsmetting
    Oentsteekiengu: ontsteking
    Oeëst: hoest
    Oeëstn: hoesten
    Oeëstsieroopu: hoestsiroo
    Ofgank: diarree
    Ofguvoln: afgevallen, vermagerd
    Ofgustorvn: afgestorven
    Oftaakuln: aftakelen
    Ofzetn: amputeren
    Ofzieën: afzien
    Ofzoenduriengu: afzondering, quarantaine
    Ojmoguzoentziet: als ge maar gezond zijt
    Oödur: ader
    Oödurbreuku: aderbreuk
    Oödurvurkoökiengu: aderverkalking
    Ooftwoendu: hoofdwonde
    Oogmeeëstru: oogarts
    Ooöraparei: hoorapparaat
    Ooöraparoöt: hoorapparaat
    Ooörn loötn uutspuijtun: oren laten uitspuiten
    Oördug zien: zich onwel voelen     => kvoeln mu lik oördug: ik voel me onwel
    Oösum: adem
    Oösumn: ademen
    Oösumnoöt: ademnood
    Opuroösju: operatie, heelkundige bewerking
    Osan du riepu of du sjhietu en: altijd iets mankeren aan de gezondheid
    Ospietaal: hospitaal
    Ospietaalbedu: hospitaalbed
    Ospietaalkaamur: hospitaalkamer
    Ospietaalupnaamu: opname in het hospitaal
    Ospietaliezoösju: hospitalisatie
    Oovur eërdu lign: dood maar nog niet begraven
    Oovurbrugiengu: overbrugging
    Piekeuru: pikuur
    Pijsmijkur: pacemaker                         Eng pacemaker
    Pilu: pil
    Plakiestur: pleister, plakker (op een wonde)
    Ploöstur (in du): in het gips
    Poziesju (in): zwanger
    Potudoof: zeer doof
    Puusju: puistje
    Puustu: puist
    Reeguls: ongesteldheid, maandelijkse menstruatie
    Roötpleegiengu: raadpleging
    Rolstoeël: rolstoel
    Rooötvoenk: roodvonk
    Rutuln i ju vel: mager zijn
    Rutuln uut ju kleeërn: het koud hebben
    Rutuln van du koedu: zeer koud hebben
    Ruuzuldoof: erg doof
    Sjheetu: wind, scheet
    Sjheutu i ju rik: plotse pijnsteek in de rug
    Sjhietu: afloop, buikloop, diarree
    Sjhramu: schram
    Skanur: scanner
    Sliekuvet: zeer dik
    Sligt tu pooötu: die moeilijk gaat
    Sliem i ju keelu: keelslijm
    Snotubelu of Snotukeësu: lopende neus
    Snotukalu: neusvocht
    Snotvoliengu: snotvalling
    Spakn: hinken
    Spaku: iemand die hinkt
    Speen: aambeien
    Spoeëtupnaamu: spoedopname
    Steeg: stijf
    Steeg van ofgoön: moeilijke stoelgang hebben
    Steekublint zien: iets niet zien, zonder dat de ogen daarom slecht zijn
    Stievu neku: stijve nek
    Stroent in zu nooörn/noogun en: niet goed horen/zien
    Sus (vaaän zu): bewusteloos
    Suukurziektu: suikerziekte
    Tantpienu: tandpijn
    Tendu noösum zien: buiten adem zijn
    Tenturdjot: jodiumtinctuur                        Fr   teinture d’iode
    Tinieseluboogu: tenniselleboog
    Tis u veugul voe du katu: er is niets meer aan te doen
    Tis veru va ju gat, ju moetur nie op zitn: reactie op pijn of kwetsuur
    Tjukt: het jeukt
    Trutulap: maandverband
    U kient koopn: bevallen
    U puut in ju keelu: een kikvors in je keel, hees zijn
    Upnaamu: opname
    U sjheutu gukreegn en: fel gegroeid zijn op korte tijd
    Uutlet: uit het lid
    Uutoösumn: uitademen
    Variezu: spatader                    Fr varice
    Variezukoesu: spataderkous
    Veru dooöt: op sterven liggen
    Vieruus: virus
    Vieruusiïnfeksju: virusinfectie
    Vietamien: vitamines
    Vogtvurlieës: vochtverlies
    Voliengu: verkoudheid
    Voöksguzoenteit: volksgezondheid
    Vooörnsjhrievn: voorschrijven (medicijn)
    Vors sukuln: verdersukkelen
    Vul zitn: zwanger zijn
    Vurasjhn: verassen
    Vurbantkisju: verbandkistje
    Vurdikn: verdikken
    Vurdooviengu: verdoving
    Vurdoovn: verdoven
    Vurekiengu: verrekking
    Vurfeln: feller, dikker worden
    Vurkoedn: verkouden
    Vurlamiengu: verlamming
    Vurmaaguriengskeuru: vermageringskuur
    Vurmaaguriengu: vermagering
    Vurmaagurn: vermageren
    Vurmoejteit: vermoeidheid
    Vurslaaviengu: verslaving
    Vursmagtn: versmachten
    Vurstikiengu: verstikking
    Vurstuukingu: verstuiking
    Vurstuukn: verstuiken
    Vurveeln: vervelen
    Vurveln: vervellen
    Vurzorgiengu: verzorging
    Vurzwakiengu: verzwakking
    Vurzweëriengu: verzwering
    Vurzweërn: verzweren
    Wareern: rondlopen (vb de griep)
    Woendu: wonde       
    Wortu: wrat
    Zeeër en: pijn hebben
    Zeeër i ju buuk: buikpijn
    Zeeër i ju nooft: hoofdpijn
    Zeeër i ju rik: rugpijn
    Zeeër i ju tan: tandpijn
    Zieëk voln: ziek vallen
    Zieëk zien: ziek zijn
    Zieëkuboent: ziekenbond
    Zieëkufoeëns: ziekenfonds
    Zieëkukasu: ziekenkas
    Zo zieëk of u noent: zo ziek als een hond
    Zoövu: zalf
    Zotukot: tehuis voor mentaal gehandicapten
    Zu bobienu is of: zijn krachten zijn uitgeput
    Zu sjieku uutspuugn: sterven
    Zweeëtn: zweten
    Zweërn: zweren
    Zweëru: zweer
    Zwienusteeku: oogongemak

     

     

    10-12-2018, 00:00 geschreven door stammer

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-12-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Woordenlijst Nr 1: sport - spel - kermis

    Sport – spel - kermis (en het speelgerief dat ermee gepaard gaat)

    Aaänklampn: aanklampen
    Aaänsluutiengsgol: aansluitingstreffer, als ploeg die 2 treffers achterstaat een tegengoal maakt
    Afsijt: buitenspel bij voetbal, ook ofsijt         Eng off-side
    Agturstoön: achterstaan (in de score)
    Agturwieël: achterwiel
    An du boom sjhudn: harder rijden om tegenstanders te lossen 
    Ankomstu: aankomst
    Antbal: handbal
    Aplowsvurvangiengu: voor einde van een wedstrijd een speler vervangen om zijn uitstekende wedstrijd in de verf te zetten
    Arbietru of arbietur: scheidsrechter
    Arievee: aankomst (van een koers)    Fr arrivée
    Asiest: voorzet waaruit een medespeler scoort     Eng-assist
    Atlutiek: atletiek

    Awoeë roepn: uitschelden van een speler
    Bakaree: afgebakend stuk terrein bij voetbal     Eng back area
    Bantbreuku: bandbreuk
    Bantstooötn: bandstoten (biljart)
    Baskitn: basketball spelen
    Baskitur: basketballspeler
    Batmienton(g): badminton
    Beekur: beker
    Beekurfoetbal: bekervoetbal
    Beekuroedur: bekerhouder
    Beekurwetstriet: bekerwedstrijd
    Beekurwinoöru: bekerwinnaar
    Bergkeunienk: bergkoning (wielrennen)
    Bergwanduliengu: bergwandeling
    Biedong: drinkbus                     Fr bidon
    Bieljoörn: biljarten
    Bieljoört: biljart
    Bieljoörtboln: biljartballen
    Bieljoörtbolu: biljartbal
    Bieljoörtstok: biljartkeu
    Bliseurutiet: blessuretijd, speeltijd na 90 minuten om rekening te houden met kwetsuren, tijdwinst of wissels
    Blintoek: blinddoek
    Blintvlieëgn: blindvliegen
    Bloeëtformu: bloedvorm, zeer goede vorm
    Blok(u)doozu: blokdoos
    Boöjtju: truitje
    Boönkoeruür: baanrenner
    Boöntjustrekn: baantjestrekken (atletiek, zwemmen)
    Boksaaänsjhoeën: bokshandschoenen
    Boks(u)n: boksen
    Boksotoos: boksauto’s op de kermis
    Bokspartieë: bokspartij
    Boksprieng: bokspringen (turnen)
    Bolu: bal
    Boluketu: marbel
    Boloosmietoo: werpen met een bal om zoveel mogelijk op elkaar gestapelde blikjes te treffen en te doen vallen (op de kermis)
    Boogbolu: boogbal
    Boogsjhieëtn: boogschieten                                
    Boogsjhutru: boogschutter
    Boösiesplatsu: basisplaats, vast opgesteld, geen reserve op de bank
    Bowlienk: bowling
    Bowlienkbolu: bowlingbal
    Broeksju: broekje
    Buoefn: beoefenen
    Buutnspeelur: buitenspeler
    Buwoenduroöru: bewonderaar
    Deegradoösju: degradatie
    Deeleegee: ploegafgevaardigde        Fr délégué
    Dieëpu: in zwembad grootste diepte
    Dieskuus: discus
    Dimareern: demarreren                   Fr démarrer
    Dimaroözju: démarrage
    Dirbie: wedstrijd tussen 2 rivalizerende ploegen, meestal uit dezelfde streek           Eng derby
    Djokarie: jokari, tennistrainer

    Doesjn agtur u matsj: een douche nemen na een match
    Doopieng: doping
    Driebuln: dribbelen
    Drienkubusu: drinkbus
    Droöjmeuln: draaimolen
    Du narbietur e gusjhuufult: de scheidsrechter heeft gefloten
    Duukn: duiken
    Duukplanku: duikplank
    Duukr: duiker
    Duuvumeëkur: duivenmelker
    Eeëntwitju: een-twee, bal gaat van A naar B en terug 
    Eeërulit: erelid
    Eeëruliestu: erelijst
    Eeëruplatsu: ereplaats
    Eeëruroendu: ereronde
    Eevunoöriengu: evenaring (van een record)
    Ertuneeëru: harten heer
    Ertunoös: hartenaas
    Ertuns: harten (kaarten)
    Ertutieënu: harten tien
    Ertuvrowu: harten dame
    Ertuzot: harten boer
    Floötur: flater
    Flutsu: maar half de bal raken, bvb in biljart, voetbal
    Foel: overtreding in voetbal              Eng  foul
    Foetbal: voetbal
    Foetbalboent: voetbalbond
    Foetbalkampjoeën: voetbalkampioen
    Foetbalkluup: voetbalclub
    Foetbalkomputiesju: voetbalcompetitie
    Foetbaliest: voetballer
    Foetbaln: voetbal spelen
    Foetbalpling: voetbalplein
    Foetbalploeg: voetbalploeg
    Foetbalsiezoeën: voetbalseizoen
    Foetbalsjhoeën: voetbalschoenen
    Foetbalspeelur: voetbalspeler
    Foetbalstaadjon: voetbalstadion
    Foetbalwetstriet: voetbalwedstrijd
    Fowtu: fout, overtreding
    Frietukot: friture bijvoorbeeld op de kermis
    Gatriek: reeks van drie doelpunten in één helft niet onderbroken door een doelpunt van een medespeler Eng-hattrick
    Geelu koörtu: gele kaart
    Giedong: stuur van een fiets      Fr - guidon
    Gol: rechthoekig raam op voetbalveld voor beide ploegen
    Golu: doelpunt
    Gordun: horden, hindernisspringen in atletiek
    Grooötu meuln: groot verzet, grote versnelling
    Gulost wordn: niet meer kunnen volgen (wielrennen, lopen)
    Indurnisu: hindernis (veldrijden, veldlopen, paardenwedstrijd, ...)
    Iespiestu: ijspiste
    Iïn zu kasu kriegn: goals incasseren
    Iïnsmietn: ingooien
    Ins: handspel in voetbal      Eng  hands
    Juutukakoo: schommel
    Kampjoeën speeln: kampioen spelen
    Kampjoeënsjhap: kampioenschap
    Katju duuk: verstoppertje
    Katju sjeinu: kinderspelletje
    Katju wo daju kriegn kut speeln: om het even waar iemand aantikken
    Katsubolu: tennisbal

    Katsn: kaatsen
    Keeglbolu: kegelbal
    Keeglboönu: kegelbaan
    Keegln: kegelen
    Ketu: marbel om mee te knikkeren
    Kietn iïnsmeërn: je benen masseren
    Klaavurneeëru: klaveren heer
    Klaavurnoös: klaveren aas
    Klaavurs: klaveren (kaarten)
    Klaavurvrowu: klaveren dame
    Klaavurzot: klaveren boer
    Klakubusu: uitgeholde cylindervorm in hout van de vlierstruik waarmee men papierproppen kan wegblazen
    Klemn: klimmen
    Klitkaamur: kleedkamer
    Knieëlapn: knielappen voor doelman
    Knokoet: uitgeteld                 Eng  knockout
    Koekns: ruiten (kaarten)
    Koekudrieë: koekedrie
    Koekuneeëru: ruiten heer
    Koekunoös: ruiten aas
    Koekuvrowu: ruiten dame
    Koekuzot: ruiten boer
    Koeroözju: moed    Fr courage
    Koers: wielerwedstrijd
    Koersboöj: koerstrui
    Koerspeërt: koerspaard
    Koersvielo: koersfiets
    Koeruür: wielrenner      Fr coureur
    Kontur: plotse tegenaanval       Eng counter
    Koönu: wandelstokKoörtie,gu: kaarting
    Koörtn: kaarten
    Kopn: een bal met het hoofd spelen (voetbal)

    Kornu: hoekschop            Eng  corner
    Kornuvlegu: hoekschopvlag
    Krol: crawl (zwemmen)
    Kros: cross
    Krosur: loper of rijder met fiets of motor in het veld
    Kwetseuru: kwetsuur
    Kwies: quiz
    Latu: bovenlat van een goal
    Lieburoo: centrale verdediger die van aanvaller afgenomen bal weer naar voor brengt                         Ital libero
    Lienksjhunoek: linksbuiten bij voetbal
    Lienusman: grensrechter                             Eng linesman
    Lob: boogbal getrapt met bal die van de grond gaat
    Mandekiengu: mandekking
    Manieln: manillen (kaarten)
    Maratong: marathon
    Marbul: knikker
    Marbuln: knikkeren
    Meetu: meet, eindstreep
    Met du duuvn speeln: deelnemen aan wedstrijden voor duiven
    Meur: muur van spelers, bvb in voetbal om de goal af te dekken
    Midulienu: middellijn
    Muul (mettu): zonder troef bij manillen
    Muuluperu: muilpeer
    Obie(s): vrijetijdsbeoefening, bezigheid          Eng hobby
    Oefn: oefenen
    Oefnmatsj: oefenmatch
    Oefnpartieë: oefenpartij
    Oefnwetstriet: oefenwedstrijd
    Oentspaniengu: ontspanning
    Oflosiengu: aflossing
    Ofsijt: buitenspel                 Eng offside
    Okie: hockey
    Okiestiek: hockeystick
    Oöfbak: voetbalspeler tussen achter- en voorlijn      Eng half back
    Ooftpries: hoofdprijs
    Oogsprieng: hoogspringen
    Oovurwiniengu: overwinning
    Otoopiejaanoo: auto-piano
    Paalu: doelpaal
    Paninka: zacht getrapte elfmeter recht door midden goal boven vallende doelman            Tsjec: panenka
    Peërdukoers: wedstrijd voor paarden of de instelling waar het gebeurt
    Peërdumeuln: paardenmolen
    Pekuln: bikkelen
    Pekuls: bikkels
    Peurun: hengelen
    Piekuneeëru: pijkens heer
    Piekunoös: pijkens aas
    Piekuvrowu: pijkens dame
    Piekuzot: pijkens boer
    Piekns: pijkens (kaarten)
    Pienantie: strafschop, elfmeter               Eng penalty
    Pienantiepunt: punt op elfmeter van het doel bij voetbal
    Piestu: renbaan
    Pietju me zu peërt: paardenmolen
    Pietjusbak: teerlingenbak
    Pietjusbakn: spelen met de teerlingen om de hoogste score te realiseren
    Pling: terrein voor voetbal, voor de meeste sporten
    Polstoksprieng: polstokspringen
    Pookurn: pokeren
    Potju (u) koörtn: een spelletje kaart spelen
    Prof: beroepsspeler
    Pulu: drinkbus
    Pulutong: peloton
    Raketu: raket (tennis)
    Rangsjhikiengu: rangschikking
    Regsjhunoek: rechtsbuiten bij voetbal
    Rieën: rijden
    Rooö koörtu: rode kaart
    Rooö lanteërn: rode lantaarn, laatste van een rangschikking
    Rukorttiet: recordtijd
    Runong: dat heb je als je in het kaartspel van één van de vier soorten geen kaarten hebt
    Rupsu: rupsmolen
    Ruutn: ruiten (kaarten)
    Sieklookros: cyclocross, cross per fiets
    Sjhaavurdien: schaatsen
    Sjhatsn: schaatsen
    Sjheenlapn: beenbeschermers (vb bij voetbal)
    Sjhieëtkraam: schietkraam (op de kermis)
    Sjhieëtlap: katapult
    Sjhorsiengu: schorsing
    Sjhuufletu: fluit
    Sjhuufuln: fluiten
    Sjhuutn: schommels (op de kermis)
    Sjotn: schoppen, voetballen
    Shwalbu: als speler doet alsof een overtreding op hem/haar begaan wordt (laten vallen bvb)    Dui: Schwalbe
    Skieën: skiën
    Skielatn: skilatten
    Slaajdieng: in voetbal over het gras glijden om de bal af te pakken    Eng sliding
    Slee: slede
    Sliedurn: glijden op het ijs
    Slieërboönu: glijbaan
    Sliengurpies: slingermolen op de kermis
    Smietn: werpen
    Smoetbolu: smoutebol
    Sneeëwvint: sneeuwman
    Snoekur: snooker
    Speelbugt: speelgoed
    Speelstur: speelster
    Speelur: speler
    Spilutju (u) speeln: een spelletje spelen
    Sportoto: sportauto
    Sportuutzendiengu: sportuitzending
    Sportwetstriet: sportwedstrijd
    Sprintn: sprinten
    Spurt antrekn: spurt aantrekken, het iemand anders gemakkelijker maken in de spurt
    Stekur: voorkeurknikker waarmee iemand altijd speelt
    Stieëpul: hindernisspringen in atletiek of in paardenwedstrijden       Eng steeple
    Stift: boogbal vanop de grond over de doelman
    Suurplas: op plek stilstaan voor de sprint bij baanrennen     Fr surplace
    Swasaaäntnuf: met drie teerlingen een zes, een vijf en een vier gooien
    Swietu, u langn of u kortun: suite lang of kort (bij pokeren)
    Tapbieljoört: biljart met tappen
    Tatsu: nop op schoenzool (vb van voetbalschoen)
    Teërlienk: teerling
    Toendurspit deëvun: het onderspit delven
    Toernooj: wedstrijden met opmaak rangschikking     Fr tournoi
    Traaänsfiïr: transfert, overgang naar andere ploeg
    Triejatlong: triatlon
    Triïnur: trainer
    Truitju: trui
    Turn: turnen
    Tuubu: band 
    Tuumuletu: tuimeling
    U gat loötn voöln: in een wielerwedstrijd één of meerdere renners laten wegrijden 
    U pasju geevn: de bal toespelen
    U potju koörtn: een spelletje kaart spelen
    U tantju biesteekn/biezetn: een tandje bijzetten
    Up kop rieën: op kop rijden
    Uutjown: uitjouwen (de scheidsrechter of de ploeg)
    Uutrustiengu: uitrusting
    Uutsluutiengu: uitsluiting
    Veltriedur: veldrijder
    Veltrieën: veldrijden
    Verusprieng: verspringen
    Veugulpiek: darts, vogelpiek
    Vieloo: fiets
    Vielookoers: wielerwedstrijd
    Vielootjus: carrousel
    Vloeërn: vloeren, verslaan
    Voeëtzoekur: voetzoeker
    Voetjulap doeën: een voetje lappen
    Voliebal: volleybal
    Voöln: vallen
    Voöls plat: schijnbaar vals vlakke strook in een wielerwedstrijd
    Vooörgiftu: voorgift (wegens klasseverschil)
    Vooörnstoön: voorstaan
    Vooörroendu: voorronde
    Vooörspeelur: voorspeler
    Vooörsproenk: voorsprong
    Vooörwieël: voorwiel
    Vriestoön: vrijstaan
    Vulu bak: volle bak, op zijn maximum rijden of lopen
    Vursloön: verslaan
    Vurdapurn: verdapperen, harder rijden
    Vurlengiengu: verlenging als er bij gelijke stand bij einde match absoluut een winnaar moet zijn
    Vurlieëzun: verliezen
    Vurlieëzur: verliezer
    Vurzorgiengu: verzorging
    Vurzorgur: verzorger
    Wanduliengu: wandeling
    Wanduloöru: wandelaar
    Wanguln: wandelen 
    Weërultkampjoeën: wereldkampioen
    Wegrieën: wegrijden
    Wegsteekn: verschuilen
    Wetstriet: wedstrijd
    Wiezun: whist spelen (kaarten)
    Wiïnstpreemie: winstpremie
    Win: winnen
    Winoöru: winnaar
    Zakn: naar een lagere afdeling afdalen
    Zjiemnastiek: gymnastiek
    Zjutong: jeton
    Zjuudoo: judo
    Zwemkomu: zwemkom

     

    03-12-2018, 00:00 geschreven door stammer

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Medeklinkers in het Westends

    Medeklinkers
        C => k of s    Vb choc-sjok, cinema-sienuma
        Ch  => g       Vb achter-agtur, dicht-digtu, gebracht-gubrogt, geraakt-gugrogt, gerecht-guregt, klucht-klugt, licht-lugt, macht-magt,
                                nacht-nagt, ochtend-ugtunt, opdracht-updragt, parochie-parogju, rechts-regts, richting-rigtiengu, slachter-slagtur, toch-
                                tog, vlecht-vlegtu, vracht-vragt, vrucht-vrugt, wachten-wagtn, zicht-zigt
                              maar: daguur-dacheuru, goochelaar-goochuloaru, lachen-lachun, tachtig-tachuntug, rog- rochu
        Ch  => sj      Vb architect-arsjietikt, cartouche-kartoesju, cachot-kasjot, chance-sjaänsu, chirurg-sjieruurg, choke-sjook, choco-sjokoo,
                                 chocolade-sjokla of sjokloatu, machine-masjienu, marcheren-marsjeerun, sandwiche-sandwiesju
        Sch => sjh   Vb schaap-sjhaap, schade-sjhaa, scheet-sjheet(u), scheiden-sjhein, scheren-sjheërn, schil-sjhellu, schminken-sjhmienkn,
                                schoen-sjhoe of sjhoeë, schok-sjhok, school-sjhoolu, schoon-sjhooönu, schors-sjhorsu, schouder-sjhoeëru, schroot-
                                sjhrooöt, schuiven-sjhuuvn, …

         G => zj    Uitspraak van g, niet aan begin van een woord
               Vb agent-azjent,bagage-bagoazju, chauffage-sjofaazju, garage-garaazju, Gerard-Zjuraar, menage-munoazju, occasie-okoazju,
                    ontstekingskaarsen-boezjies, uitlaatbuis-sjarzjubuuzu

         N    
                
    ‘ng’ (als slotklank)  =>   ‘nk’   Vb gang-gank, jong-joenk, koning-keunink, lang-lank
                
    ‘nd’ (als slotklank)  =>  ‘ng’   Vb amandelen-amanguls, plafond-plafong, wandelen-wanguln, strand-strangu
                 
      ‘n’ (als slotklank)  =>  ‘ng’:  Vb ballon-balong, beton-biedong, garçon-garsong, kanon-kanong, perron-pirong

         S (Eind-s) => zu       
             Vb beurs-beuzu, blaas-bloazu, bloes-bloeëzu, geus-geuzu, keus-keuzu, neus-neuzu, reis-reizu, roos-roozu

         Tie => sju          Vb politie-poliesju, positie-poziesju, relatie-ruloasju, provincie-proviïnsju

     Weglaten van medeklinkers (met verlenging van de klinker)
           
      Vb  Dolk-doöku, dwars-dweës, elk-eëk, kaars-keësu, kalk-koök, laarzen-leëzn, ladder-leëru, melk-meëk, ons-uus, volgen-voögn,
                  volk-voök

              zonder verlenging van de klinker
                    Vb markt-mart
     

    Dubbele medeklinkers
                 NIET achter a, e, i, o, u
                      Vb appel-apul, kat-katu, klasse-klasu, mette-metu, zitten-zitn, mopperen-mopurn, zotten-zotn, betuttelen-bututuln
                     De dubbele medeklinker wordt wel behouden als het twee bestaande aan elkaar gebonden woorden zijn
                          Vb agturruutu, bankkluuzu, bankkoartu, barokkuünstu,bloeëttraänsfuzju, boeëdulliestu, bommeldiengu, burgurregtn,
                               buukkrempu, dieënsttiet, doenkurrooöt, druggubruuk, gassprieëtu, gassjhoaru, leeggoeët, meëkkanu, meëkkoewu,
                               nagttring, oendurrik, ooggutuugu, oppompn, roenttjooln, rukorttiet, slappilu, smooörrieku, stikkaru, upplakn,
                               veugullieëfebur, vooörroendu, vooörruutu, vurslaggeeviengu, vissowsu, vissoepu, vooörrank, vorssukln, wasspelu,
                               weggubruukr, weggujoogn, zittiet
                 NIET achter ie, oe, eu,  oeë, ieë, uu
                       Vb oude-oedu, wij-wiedur, wat-wienu, reuk-reuku, kloek-kloeku, soep-soepu, heup-eupu, suiker-suukur/suukru,

    Verkleinwoorden:
                Tussen-s
                    (woorden eindigend op k)
                      Vb bakje-baksju, blokje-bloksju, b(r)oekje-broeksju, buikje-buuksju, doekje-doeksju, drankje-dransksju, haakje-aksju, hakje-
                           gaksju, hoekje-oeksju, hokje-goksju, kakje-kaksju, klakju-klaksju, klokje-kloksju, likje-leksju, pakje-paksju, reukje-ruksju,
                           rokje-roksju, slokje-sloksju, smaakju-smaksju, sokje-zoksju, staakje-staksju, stokje-stoksju, struikje-struuksju, stukje-
                           stiksju, takje-taksju, trekje-treksju, tukje-tuksju, vakje-vaksju, zakje-zaksju

                 Tussen-t   
                      (woorden eindigend op p)
                              Vb aapje-aptju, een hoopje-unoptju, knoopje-knoptju, mopje-moptju, schaapju-sjhaptju, stapje-staptju, stopje-stoptju,
                                   trapje-traptju

                      (woorden eindigend op f)
                              Vb briefje-brieftju, diefje-dieëftju, duifje-duuvutju, liefje-lieëftju, lijfje-lievutju, wijfje-wuuvutju

    Uitspraak eerste of laatste letter
               
    Neiging om eerste letter, zeker h, niet uit te spreken, lidwoord ‘een’ wordt ‘u’, verbindings ‘n’
                     Vb Een haag-daagu of u naagu, een haan- du of u noanu, een hamer-du of u naamur, een helper-du of u neëpur, een hen-(un)
                          enu, de/een hoed-du of u noeët, een hond-un(oent), een hotel-un(otil), het hotel-totil

                Neiging om laatste letter niet uit te spreken
                                 Vb   Daar-doa, maar-mo, waar-woa
                De eind-t wordt niet uitgesproken met-me, dat-da, omdat-omda, niet-nie

    Verder gebruik van oude spelling
            
    Vb  Blussen-blusjhn, dorsen-dasjhn, fles-flesjhu, kuisen-kuusjhn, mensen-meënsjhn, mus-musjhu, pasen-poasjhn, sinksen-sienksjhn,
                   tussen-tusjhn, vissen-visjhn, wensen-weënsjhn, vlaamse-vlamsjhu

    Bijzondere woorden die in geen enkele regel passen
            
    Vb ajuin-andjoen, bonzen-buusjhn, das-plastrong, dienaar-dieëndur, een(lidwoord)-u, gras-gas, groenten-groeënsuls, hebben-
                 en, hoofd-kop, iemand-utwieën, ja ik-jaak, kerstdag-kestag,, lies-lieësjhu, mis-mesu, mooi-snel, neen ik-nink, open wonde-
                 gabu, pastoor-pastru, porei-pret, rij-reeku, sjerp-sjarpu, stekje-suüfur, stotteren-staamurn, teljoor-talooru, tonen-toogn,  toren-
                 toru, trui-boaj, vod-sluünsu, wateren-pisn

    Gebruik van woorden die eigenlijk een andere betekenis hebben
            
    Vb Bidden-leezn en Lezen-leezn, licht-lugt en lucht-lugt

    Dubbel gebruik van het onderwerp
                
    ju kiekt gie nor u foto - je kijkt naar een foto, ju zeg gie dadu

     

    Enkele zinnetjes om te oefenen
    Nu wenk sjaaänsu get, wi! Kreen u bitju tu zeeëru mo kaan up tiet guzieën datur poliesju stoent met u masjien voe du vitisu te meetn.

    Moenk u kir u moptju of u klugt vurteln? Lieëvur nie want ju go jundur tog nie moeëtn lachn.

    E ju giedur asan u zaksju mee voe jundur noent o ju go go wanguln?

    O mu wuuvutju e nik up reizu goan zitn mu geërn ant strangu. Voe du kindurs ee! Men altiet santwiesjus mee e meëk. In uus otil eetn mu altiet vissoepu o mu dokoazju en.

    Vanaf volgende week start ik met het publiceren van de woordenlijsten.

    19-11-2018, 00:00 geschreven door stammer

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-11-2018
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Welkom op mijn nieuwe blog!

    Waar heb ik de kennis gehaald om een woordenboek op te stellen van ons geliefd Westends? In eerste instantie bij mezelf en mijn naaste familieleden, natuurlijk. Daarnaast heb ik geput uit websites over andere dialecten die in West-Vlaanderen gesproken worden. Het ‘West-Vlaams dialect’ op zich, bestaat niet. Jullie weten natuurlijk ook dat de dialecten verschillen van dorp tot dorp, van stad tot stad.

    Iedereen kent zeker het merkwaardig ‘Oostends Woordenboek door Roland Desnerck’, dat al  lang zijn sporen verdiend heeft. Ik vond het dus logisch om dat werk als vergelijkingsbasis te gebruiken, natuurlijk met in acht nemen van alle verschillen. 

    Het Westends dialect is net zoals het Oostends een Noordelijk Westvlaams dialect, dat wil zeggen gesproken tussen de IJzer en het Zwin. Het zijn ‘Ingveoonse’ of Noordzee-Germaanse dialecten.

    Ook in Westende zelf zijn er aardig wat verschillen, te wijten aan invloeden van ouders of grootouders of partners, die uit andere gewesten ‘aangespoeld’ zijn. Het is ook mogelijk dat de oorzaak moet gezocht worden in het gebrek aan ervaring met het taaltje. Daarmee bedoel ik dat iemand die zeer regelmatig het Algemeen Nederlands spreekt, op het werk of zelfs thuis omdat men, al dan niet terecht, denkt dat de kinderen daardoor beter voorbereid worden op de studies en op het spreken van een beter, zuiverder Nederlands. Dat kan betwist worden, maar alhoewel ik het spijtig zou vinden dat minder en minder Westends gesproken wordt, is het hier niet de plaats en het ogenblik om daarover te redetwisten.

    En dan … is er Facebook. Een redelijk groot aantal FB’ers maken vaak gebruik van het dialect bij het versturen van een bericht. Ik stelde daarbij vast dat er nauwelijks overeenkomst is tussen de gebruikte woorden en zinnetjes, vooral dan in de schrijfwijze. Iemand die de taal minder goed kent, kan daaruit niet opmaken hoe ze die moeten uitspreken.
    Er bestaat natuurlijk een fonetisch schrift. Dat is een alfabet dat bedoeld is om de klanken uit de gesproken taal eenduidig in geschreven vorm vast te leggen. De symbolen van het alfabet corresponderen op een unieke manier met spraakklanken, terwijl dit voor gewone geschreven taal helemaal niet opgaat. In het Nederlands vertegenwoordigen bijvoorbeeld de drie e-s in "december" drie verschillende klanken. Eigenlijk is fonetisch schrijven dus het schrijven zoals een woord uitgesproken wordt. Dat heb ik dus ook gedaan.

    Dat is niet altijd eenvoudig. Luidop lezen vergemakkelijkt het uitspreken.

    Mijn schrijfwijze wijkt op enkele punten af van de klassieke fonetische spelling. Ik gebruik ook de symbolen niet.

    Voor een eerste week en als kennismaking, wil ik het hebben over de klinkers           

    1. De “a’
      ‘a’ => ‘aa’     Vb  dagen-daagn, haken-aakn, jagen-jaagn, maken-maakn, plagen-plaagn, slagen-slaagn, slapen-slaapn, vragen-
                               vraagn, zagen-zaagn, zaken-zaakn
      ‘a’  =>  ‘ e’    Vb hart-ertu (maar hard-art), tarwe-terwu, dak-dek
                                   maar: bak-bak, lak-lak, mak-mak
      ‘a’ =>  ‘o’      Vb  bal-bolu, gebracht-gubrogt, vallen-voln, zacht-zogtu
                                   maar: getracht-gutragt
      'a’ =>  ‘oa’   Vb baren-boörn, datum-doötum, gas-goözu, gebaren-guboörn, jaren-joörn, kader- koödur, kalf-koöf, laten-loötn,                                   mate-moötu, paren-poarn, pater-poatur, sparen-spoarn, vader-voadru, varen-voarn, water-woatur          'aa’ => ‘oa’      ‘oa’ stelt het langer rekken van de ‘o’ voor
                         Vb baan-boönu, baard-boört, baas-boös, blaas-bloözu, draad-droöt, gevaar-guvoör, haar-oör maar eur als bezittelijk
                              voornaamwoord, jaar-joör, kaart-koörtu, kaas-koas, laat-loatu, maart-moartu, maat-moat, paar-poar, plaat-
                              ploötu, schaar-sjhoöru, straat-stroötu, taart-toörtu, twaalf-twoövu, vaas-voözu, zaad-zoöt, zwaar-zwoör
      ‘aa’ => ‘eë’      ‘eë’ stelt het langer uitspreken van de e voor
                          Vb aarde-eërdu, graag-geërn, lantaarn-lanteërn, paard-peërt, staart-steërt, waard-weërt, zwaard-zweërt
      ‘aan’ => ‘aän’  ‘aä’ stelt het langer uitspreken van de a voor
                           Vb: aangenaam-aängunaam, aangekleed-aänguklit, balans-balaänsu
                                         maar: aanbieding-anbiediengu, aankomen-ankomn, aanhangen-anang
    1. De ‘e’
      ‘e’   =>  eë’        de e in open of gesloten lettergreep wordt langer gerokken     
                             Vb expert-ikspeër, her(s)tellen-er(s)teëln, melk-meëk, smeren-smeërn, verteren-vurteërn, ’t zelfde-tseëfstu,
                                  wensen-weënsjhun
      ‘ee’ => ‘eë’       ‘eë’ = e + e wordt verlengd
                            Vb  beer-beër, geweer-guweëru, peer-peëru, scheerzeep-sjheërzeeëpu,
       ‘e’ => ‘eeë’           verlengde e in open lettergreep: eeë = ee + e
                            Vb (af)deling-(Of)deeëliengu,bleken-bleeëkn, delen-deeëln, keren-keeërn, kleden-kleeën, kleren-kleeërn, kweken-
                                 kweeëkn, lelijk-leeëluk, lenen-leeën, lening-leeëniengu,  leraar-leeëroöru, leren-leeërn, menen-meeën, regering-
                                 rugeeëriengu, strelen-streeëln, tekenen-teeëkun, vreselijk-vreeësuluk, zeveren-zeeëvurn, zweten-zweeëtn   ‘ee’ => ‘eeë’   verlengde ‘ee’ = ee + e
                            Vb been-beeën, beest-beeëstu, een-eeën, Eernegem – Eeërnugem, heet-eeët, kleed-kleeët, leep-leeëp, meer-meeër,
                                meester-meeëstur/meeëstru, scheef-sjheeëf, teen-teeën, twee-tweeë, vlees-vleeës, zee-zeeë
      'e' of 'ee’ => ’i’       Vb beentju-bintju, spel-spil, venster-viïnstur, vent-vint, vreemde-vrimdu
        ‘ei’       = > ‘i’       Vb trein-tring; plein-pling
        ‘ei’       => ‘e’       Vb einde-endu
        ‘ei’       => ‘eeë’    Vb geit-geeëtu, klein-kleeënu, sprei-spreeë, zeiken-zeeëkn
        'ei'       => 'ij'       Vb veilig-vijlug, veiligheid-vijlugijt
        ‘e’        => ‘ie’       Vb brengen-briengn
      doffe ‘e’ als uitgang => ‘u’
                Vb   acht-agtu, bal-bolu, bed-bedu, bloem-blomu, bom-bomu, broer-broeëru, brug-brugu, deur-deuru, doos-doozu, drie-
                      drieë, fout-foutu, hemd-emdu, kan-kanu, kar-karu, kas-kasu, kat-katu, kerk-kerku, kist-kistu, klak-klaku, klas-
                      klasu, kool-koolu, mand-mandu, muts-mutsu, naam- naamu, nek-neku, paal-paalu, pan-panu, pen-penu, plant-
                      plantu, pomp-pompu, roos-roozu, school-sjhoolu, slang-slangu, storm-stormu, taal-taalu, tas-
                      tasu, tien-tieënu,  vier-vieëru, vijf-vuuvu, vlag-vlagu, wieg-wieëgu, zes-zesu zetel-zeetlu, zin-zin           
      doffe e op gelijk welke plaats in een woord => u
                Vb  bezet-buzet, geluk-guluk, het-hut, kelner-kelnur, mager-maagur, nutulooös, proper-proopur, …
      en’ op het einde van een (werk)woord of van een meervoudsvorm, wordt afgekapt:
       
              Vb aapn, eetn, geevn, loopn, speeln, werkn, zotn
      ‘eu’ => ‘uü’      verlengde u, dit geldt voor de uit het Frans overgenomen woorden
                Vb  ascenseur-asaänsuür, blageur-blaguür, coiffeur-kwafuür, controleur-kontroluür, convoyeur-koönvajuür, coureur-koeruür,
                     décorateur-deekoratuür, dérailleur-dirajuür, 
      directeur-dieriktuür, facteur-faktuür, haut-parleur-ooparluür, ingenieur-
                     eënzjienjuür,
      moteur-motuür, tracteur-trektuür, triporteur-trieportuür, ventilateur-vintielatuür, voyageur-vajazjuür                                 maar: docteur-dokteur
    2. De 'i'
       ‘‘i’ => ‘ie’        Vb binden-bieng, kind-kient, drieling-drieëlienk, vinden-vieng, wind-wient, winkel-wienkul, winter-wientur, ring-rienk,
                                 haring-oörienk
        ‘i’ => ‘iï’        De i wordt aangehouden                              Vb inval-iïnvol, venster-viïnstur, binst-biïnst
      ‘ie’ => 'ieë'       De ie wordt uitgerekt                                   Vb vliegen-vlieëgn, diep-dieëpu
      ‘ij’  => ‘uu’     Vb  blijven-bluuvn, pijp-puupu, vijf-vuuvu, wijf-wuuf
      'ij’  => ‘ie’
                      Vb bewijs-buwies, cijfer-siefur, lijden-lieën, lijf-lief, lijk-liek, lijn-lienu, mijn-mien (b.vnw) of mienu (z.n.), dijk-iek, gelijk-
                          gliek, gordijn-gordienu, ijzer-iezur, kijken-kiekn, kozijn-kozien,  lijst-liestu, nijd-nied, pijkens-piekns, prijs-pries, rijk-
                          rieku, rijp-riepu, rijst-ries, schrijven-sjhrievn, slijk-sliek, slijpen-sliepn, slijten-slietn, snijden-snieën, spijt-spiet, stijf-
                          stief, strijken-striekn, tapijt-tapiet, tijd-tiet, vrij-vrie, wijd-wiet, wijk-wiek, wijn-wien, wijs-wies, wijting-wietienk, zijn-
                          zien (zienk, zieju, zijn we- ziemu, zijn jullie-ziejundur, zijn ze-zienzu), zwijgen-zwiegun, zwijn-zwien
                       
                            maar: krijt-krijt
       
      ‘i’ => ‘u’   Vb tippen-tupn, wippen-wupn
       
      ‘i’ => ‘j’    Vb   baai-boaj, bloeien-bloejn, draai-droaj, haai-oaj, hooi-ooj, kaai-koaju, koeien-koejn, vloeien-vloejn 
    1. De ‘o’
       'o’ => ‘u’   Vb  bobbel-bubul, boter-butur, donder-dundur, mosselen-musuls, non-nunu, ochtend-nugtunt, schotel-sjhutul,
                           
      ’s ochtends-snugtuns,  ton-tunu, top-tup, wol- wulu, zon-zunu
                                            maar: kop-kop, mop-mop
       ‘o’  => ‘eu’  Vb koning-keunink, molen-meuln maar kolen-kooln, vogel-veugul, wonen-weun
       ‘o’ => ‘oö’            verlengde ‘o’
                      Vb confiance-koönfjiënsju, concert-koönseër, comfort-koönfort, convoyeur-koönvwajuür, dolk-doöku, kalk-koök, volgen-
                          voögn, volk-voök,
      ‘oo’ => ‘ooö’        verlengde ‘oo’
                         Vb bloot-blooöt, boot-booöt, brood-brooöt, dood-dooöt, groot-grooöt, moord-mooört, rood-rooöt, sjhoon-sjhooönu
      'oo’ => ‘eu’       Vb door-deuru, noot-neutu, zoon-zeunu
      'on' => ong: woorden stammend uit de Franse taal, eindigend op -on: garçon-garsong, téléphon => teeleefong, 
      ‘ou’  => ‘oe’  
                         Vb goud-goet, houden-oedn, houding-oediengu, hout-oet (maar: fout-foutu), jou-joen, koud-koet, kous-koesu, oud-
                              oet, ouders-oedurs, schouder-sjhoeëru, smout-smoet, stout-
      stoet, zout-zoet
      ‘ou’ of ‘au’ => ‘ow’
               
               Vb  bouwen-bown, benauwd-bunowt, flauwte-flowtu, fout- fowtu, gauw-gow, kabeljauw-kabuljow, mouw-mowu,
                              schouw-sjhowu, touw-towu, trouw-trow, saus-sowsu, veelvoud-
      veelvowt, vrouw-vrowu
      ‘ond’ of 'ont' => ‘oend’ of 'oent'
                         Vb grond-groent, hond-oent, honderd-oendurt, kont-koentu, mond-moent, pond-poent, rond-roent, stond-stoent,
                              wond-woendu, zonde-zoendu
      ‘ong’ => ‘oeng’      Vb  jongen-joeng, longen-loeng, tong-toengu en jong-joenk,
      ‘onk’ => ‘oengk’    Vb bonken-boenkn, fonkelen-foengkuln, nonkel-noengkl/noengklu, stronk-stroengku, vonk- voengku
       ‘oe’  => ‘oeë’     verlengde oe
                        Vb bloed-bloeët, goed-goeët, koe-koeë, moe-moeë, moed-moeët ,stoet-stoeët, toe-toeë, voet-voeët, zoet-zoeëtu  
    1. De ‘u’
      ‘u’   =>  ‘i’          Vb dun-dinu, put-pit, rug-rik (maar: mug-muggu), stuk-stik
      ‘uu’ =>  ‘eu’       Vb gebuur-gubeur, huur-euru, kuur-keuru, muur-meur, puur-peur, uur-euru, zuur- zeur
      ‘ui’ => ‘uu’
               Vb     buik-buuk, buil-buulu, buiten-buutn, duif-duuvu, duiken-duukn, duim-duumu, duizend-duust, fruit-fruut, gebruiken-
                       gubruukn, geluid-guluut, huis-uus, juist-zjuustu, kruipen-kruupn, kuip- kuupu, luid-luudu, luis-luus, muil-muulu, muis-
                       muus, pruik-pruuku, puid-puut, ruimte-ruumtu, ruit-ruutu, sluiten-sluutn, struik-struuku, struikelen-struukuln, suiker-
                       suukur, uil-uul, uit-uut, vuil-vuul, zuipen-zuupn 
      ‘uu’ of ‘ui’ => uitgerekte ‘ie’
                 Vb 
      duur-dieëru, kuiken-kieëkn, ruiken-rieëknstuur (van auto)-stieër, vuur-vieër 

     

    Enkele zinnetjes om te oefenen:
    Keetn geeërn u ki me mu vrowu in u ristorang, gukent voe zu vreeë goeju sjhutuls me musuls of kabuljow in u niksilent sowsju, nateurluk me frietn en u goe glas wien en doragtur u poör sooörtn koös. Giedur ook? Dat is beetur dan u stuutu me butur wi!

    Nu lopt up du diek me zu sjhooön smooörriek lieëf medu dieëru goedn rienk an eur viengur. Eën zu riekt goeët wi! Tis u lieëvu eën zis goeët vorzieën van pooötn en ooörn. Zooön lief!

    In moörtu istn go jaagn me zu noenklu eën zu voödur die ook zu boös is, eën zu wildun u nertu sjhieëtn. Neeën, gin buk mor u nertu.

    Tu vuuvn (of wast vieëru?) woörn zu ant voörn up du zeeë  in undur blooöt boovnlief. Undur rik en undur sjhoeërn woörn rooöt van u zunusteeku. Zadn undur mo moetn iïnsmeërn, ee?

    12-11-2018, 00:00 geschreven door stammer

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (7 Stemmen)
    Archief per week
  • 01/03-07/03 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 21/12-27/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 09/11-15/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 12/10-18/10 2020
  • 28/09-04/10 2020
  • 14/09-20/09 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 27/07-02/08 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 29/06-05/07 2020
  • 15/06-21/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 06/04-12/04 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 23/03-29/03 2020
  • 16/03-22/03 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 31/12-06/01 2019
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 21/10-27/10 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 08/07-14/07 2019
  • 01/07-07/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 10/06-16/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 13/05-19/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 28/01-03/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 01/01-07/01 2018
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 19/11-25/11 2018
  • 12/11-18/11 2018

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!