Woordenlijst Nr 32 Geluid produceren door mensen Taal
Agturzegn: nazeggen Aksent: accent Art deur mukoör klapn: luid door elkaar praten Babuliengsju: babbeltje Babuliengu: gepraat, gebabbel Babuln: praten Babultju sloön: babbeltje slaan Bieguluut: bijgeluid Biejeeënroepn: bijeenroepen Bijbie die bleët: huilende baby Bijbie die sjhreeëmt: huilende baby Bloözn: blazen Boekubong: boekenbon Boekulieëfebur: boekenliefhebber Boekupries: boekenprijs Boekuvurzaamuloöru: boekenverzamelaar Boenkn: bonken op een deur bvb Brieësjhn: luid zijn woede uiten Broebuln: zeveren Bruln: brullen Bruusjhn: geluid van lopend water Buuk ramult: buik rammelt Buruln: brullen, luid roepen Busjhaadugdu ooörn: beschadigde oren Buusjhn: hard kloppen (op tafel of op deur) Deesiebil: decibel, eenheid voor geluidsterkte Dieskuuteern: discuteren Druk vurkeeër: druk verkeer Drupuln: het geluid van neervallende waterdruppels Duuts: Duits Fluusturn: stilletjes spreken Fraäns medoör up: Frans met haar op, slecht Frans Gaapn (luudu): luid gapen Gieërundu ban van u noto die fringt: gierende banden van remmende auto Grugtu: geluid, lawaai Grugtu maakn: lawaai produceren Guluut: lawaai Guramul me sjhutuls: gerammel met afwas Guroeëzumoeës up u rusepsju: geroezemoes op een receptie Ienguls: Engels Iezoomoo die krakt: krakende piepschuim Ietaljoöns: Italiaans Kient die kriest: kind dat weent Klakubusu: toestel om geluid te maken Klakn: applaudisseren Klapn: spreken Klapn en brijn: als je aan ‘t werken bent, dan mag je wel spreken maar je moet ondertussen verderwerken Klapn zoendur vel up ju buuk: zeveren Kloöru taalu spreekn: klare taal spreken Klopn up meetaal: kloppen op metaal Knapurugu tjieps: knapperige chips Koetunaänsju: dialoog Koetparlee: lange uitleg Fr coup de parler Kowgom known: kowgum knauwen Kriesjhundu kiendurs: krijsende, wenende kinderen Kuchun: kuchen Lachun: lachen Leevn: lawaai Leevn maakn: geluid voortbrengen Luudn of luujn: luiden (klok bvb) Luudu klapn: luid praten Luudu muuziek: luide muziek Luutrugtug: luidruchtig Meespreekn: meespreken Misklapn: verspreken Moeëdurtaalu: moedertaal Moendulienk: mondeling Moentvul: mondvol Mooruln: schreeuwen als vermoord Needurlaäns: Nederlands Neuzu upaaln: neus ophalen Oeëstun: hoesten Oet zaagun: hout zagen Ofroepn: afroepen Omuroepn: omroepen Oorn gutuut: gevoel als men over jou spreekt Oovurdundurn: overdonderen Oovurlast van du grugtu: geluidsoverlast Parlasantn: rond de pot draaien, niet rechtdoor gaan Plat vlams: dialect Plat Westeëns: dialect van Westende Ritsuln me papieër: ritselen met papier Sieriïnu van du poliesju of van u nambuulaaänsu: sirene van de politie of van een ambulance Sjheëfurn: schril geluid maken Sjheetu: wind Sjhuufletu: fluitje Sjhuufuln: fluiten Sjhruuwul: schreeuw Sjhruuwuln: schreeuwen Sleepunt guluut van slufurs oovr du groent: pantoffels die slepen over de grond Slurpun: slurpen Snikun: snikken Snurkun: snurken Speelundu luutrugtugu kiendurs: spelende luidruchtige kinderen Spoöns: Spaans Staamurn: stamelen Stormwient: stormwind die huilt Taalu nog teeëkn van utwieën vurneemn: taal noch teken van iemand vernemen (=niets van iemand horen/zien) Teegnprutuln: tegenspreken Tieërun: tieren Tikn me ju viengurs up taaful: tikken met de vingers op tafel Toeëturundu otoo(s): toeterende auto Triliengu: trilling met snerpend geluid Tromulvlieës: trommelvlies U deuru art toesmietn: een deur hard dichtklappen U loopundu kroönu: een lopende kraan (vooral druppel per druppel) U potju klapn: een gesprek voeren, een beetje pratenU zaagsju span: zagen Upgufoktu bromur: opgefokte brommer Uutlangn: verklappen Va ju latu geevn: snel en luid spreken Van u sjheetu u dundurslag maakn: van een mug een olifant maken Vieërwerk: vuurwerk Viengurnaagul of stuk krijt die krasun up u bord: vingernagel of stuk krijt die krassen op een bord Vlams klapn: Vlaams spreken Vloekn en keturn: luid en hevig protesteren Voeërtaalu: voertaal Vurkloörn: verklaren Vurstoönboör: verstaanbaar Vurtelument: verhaal, vertelling Vurteliengu: vertellingVurzwiegn: verzwijgen Wient loötn: wind laten vliegen Zwiegn: zwijgen Zwoör oösumn: zwaar ademen
Agturluk: geestelijk gehandicapt Beeltvormiengu: beeldvorming Biebliejooteeku: bibliotheek Bieleeërn: bijleren Bloemleeziengu: bloemlezing Boeëruvurstant: zonder scholing toch slim zijn Boovunkaamur: bovenkamer, hersenen Brijn: brein Bugriepuluk: begrijpelijk Bugriepn: begrijpen Bukwaamijt: bekwaamheid Bukwaamu: bekwaam Bunul: benul Busef: besef Busiefurn: becijferen Busjhaaft: beschaafd Busjhaaviengu: beschaving Busjhrieviengu: beschrijving Busjhrievn: beschrijven Buslisiengu: beslissing Busluutn: besluiten Buspreekiengu: bespreking Bustuudeern: bestuderen Buteeëkunisu: betekenis Butuugiengu: betuiging Butwiefuln: betwijfelen Butwistboör: betwistbaar Buvestugiengu: bevestiging Buvlieëgiengu: bevlieging Buwies: bewijs Buwiesvoeëriengu: bewijsvoering Buwiezn: bewijzen Buwustzien: bewustzijn Buzieëliengu: bezieling Buzienkn: bezinken Dooötdoeëndur: dooddoener, argument van weinig waarde Du nuul van tspil zien: de dupe zijn Du slimn uutang: de slimste willen zijn Duur du komprunuur: lang nodig hebben om iets te verstaan Dwaaliengu: dwaling Eësuns: hersenen Ervoöriengu: ervaring Fraäns klapn medoör up: slecht Frans spreken Geeëst: geest Goeët pijzun: diep nadenken Guvroeng zitn met utwa: geen oplossing vinden voor een probleem Kenesu: kennis Koönfureënsju: conferentie Fr conférence Koöngres: congres Koönsentroösju: concentratie Meeëniengu: menin Meënsjhukenesu: mensenkennis Misu: vergissing Nes/zes zu nie alumalu mi: hij/zij is niet meer bij zijn/haar volle verstand Net/zet u meemoorie van u gernoöru: slecht geheugen Net u slag van du meuln get: hij kreeg een slag van de molen, hij is zijn verstand kwijt Net u viezu los: hij heeft niet al zijn zinnen Net ur gin koös van geetn: hij heeft er geen kaas van gegeten, hij kent er niets of niet veel van Nis gin klooötn weërt: hij is niets waard Nis gin sjieku tuubak weërt: hij is niets waard Nis/zis zo dom lik tagturstu van u koeë: hij/zij is zeer dom Oenbugriepuluk onbegrijpelijk Oendurviendiengu: ondervinding Oendurzoek: onderzoek Oentleediengu: ontleding Oovurleg: overleg Oovurpeizn: overpeinzen Raamiengu: raming Ratsul: raadsel Reeduvoeëriengu: redevoering Roendu: dom Roön: raden Rudunoösju: redenering Spreuku: spreuk Steliengu: thesis, bewering Suleksju: selectie Tis u stievu slimn: het is een zeer slimme Toogu wooört voeërn: het hoge woord voeren Tu dom voer ooi teetn: zeer dom Tvurstant komt met du joörn: het verstand komt met de jaren Twieful: twijfel Twiefuln: twijfelen Upfrisjhiengu: opfrissing Uplosiengu: oplossing Upvatiengu: opvatting Upzoekiengu: opzoeking Uutreekn: uitrekenen Uutvien(g): uitvinden U grooötu lanteërn met u kleeën lugtju: een grote lantaarn met een klein lichtje U keeml sjhieëtn: een vergissing begaan U misu bugoön: een vergissing begaan U slag van sliengurs meuln en: niet goed bij zijn verstand zijn Utwadu an utwieën zu vurstand brieng: iets aan iemand zijn verstand brngen Utwoö vurstant van en: ergens verstand van hebben Van lotju gutikt zien: van lotje getikt zijn, gek zijn Van toetn nog bloözun weetn: van toeten noch blazen weten Van utwa vurstant en: verstand hebben van iets Veijlugeitsoovurweegieng: veiligheidsoverwegingen Vieërtaalug: viertalig Vooörbureidieng: voorbereidingen Vooörgusjhieëdunisu: voorgeschiedenis Vooörnleezn: voorlezen Vooöroentwerp: voorontwerp Vooörnzegn: voorzeggen Vooörstudie: voorstudie Vooörwoördu: voorwaarde Voruutkiekn: vooruitkijken Voruutzieëndu: vooruitziende Voruutzigtu: vooruitzicht Vorzieën: voorzien Vraagteeëkn: vraagteken Vurmiedn: vermijden Vurvoegiengu: vervoeging Wiesijt: wijsheid Zjeenie: genie Zu vurstant gubruukn: zijn verstand gebruiken
Agturkomurtju: geboren vele jaren na broers of zusters Adopsju: adoptie Baarmoeëdur/-moeëdru: baarmoeder Bavetu: bavet Bijbie: baby Bijbieklirtjus: babykleertjes Bijbiesietn: babysitten Bijbiesietur: babysit Bijbievoeëdiengu: babyvoeding Blokdoozu: blokkendoos Bolu: bal Booörlienk: boorling Bostvoeëdiengu: borstvoeding Broekvintju: klein kind (dat nog de korte broek draagt) Bubbel: klein kind Budorvun: bedorven Buutnegtluk kient: buitenechtelijk kind Buvoliengu: bevalling Dooödgubooörn: doodgeboren Drieëlienk: drieling Driewieëlur: driewieler Du bost geevn: borstvoeding geven Duuvulskiend: duivelskind Eeënandug: eenhandig Futeuru: kinderwagen Futu: fopspeen Iïn slaapu wieëgn: in slaap wiegen Joeëns: kinderen Joeënsnaamu: jongensnaam Juutukako: schommel Kadee: kleine Kakstoeël: kinderstoel Kakurnesju: kakkernestje, jongste kind Kepukient: dat door iemand het liefst gezien wordt Ketn: knikkers Ketu: knikker Keuntju: konijntje Kiendurbedu: kinderbed Kiendurbieslag: kinderbijslag Kiendurfuteuru: kinderwagen Kiendurjoörn: kinderjaren Kiendurspeelgoeët: kinderspeelgoed Kiendurziektu: kinderziekte Kient: kind Kient in uus zien: kind in huis zijn Kient nog kroöjen: op niemand meer kunnen rekenen, alleen op zichzelf Kient van du reekniengu zien: kind van de rekening zijn Kijzursnee: keizersnede Kleurboek: kleurboek Kleutur: kleuter Kleuturjinu: kleuteronderwijzeres Kleutursjhoolu: kleuterschool Knuful: knuffel Koeveuzu: broedmachine Fr couveuse Kriesjhun: krijsen, wenen Krisju: kinderkribbe, opvang Fr crèche Kwielubabu: slabbetje Leeërn loopn: leren lopen Leeftiet: leeftijd Leegoo: lego Meisjusnaamu: meisjesnaam Mindurjoörug: minderjarig Moeëdurmeëk: moedermelk Moeëdursjhooöt: moederschoot Moeëdurskientju: volwassen maar nog steeds verwend kind Moeëduruus: moederhuis Moeëtn is dwang en bleëtn is kiendurguzang: het wel willen doen maar niet als het verplicht wordt Moeëtuwerk: moeten trouwen omdat je zwanger bent Muziekdoozu: muziekdoos Nog kient nog kroöjen: geen kinderen hebben Oogapul: oogappel Ot kient mor u naamet: als het kind maar een naam heeft Otootju: autootje Pampur: pamper Papflesjhu: papfles Papkient: papkind, bedorven Pekln: bikkelen Peutur: peuter Piejaanoo: piano Pleegguzin: pleeggezin Pleegmoeëdru: pleegmoeder Pleegoedurs: pleegouders Pleegvoödur: pleegvader Plijmobiel: playmobil Poepunolutju: achterwerk van een kind Potju: pis- en kakpot voor kinderen Poziesju: toestand van zwangerschap Prentuboek: prentenboek Pupu: pop Pupukasu: poppenkast Puuzul; puzzel Ramuloöru: rammelaar Rotbudorvn: rotbedorven Seultju: emmertje Siendroom van Down: Mongool Siendroom van Toerit: syndroom van Tourette Sjaritu: kinderwagen Sjheptju: schepje Sjhooltiet: schooltijd Sjhreeëm: wenen Slierboönu: glijbaan Snotneuzu: klein kind Speelgoeët: speelgoed Speelpleku: speelplaats in een school Spoörpotju: spaarpot Staapulblokn: stapelblokken Step: autoped Taafulfoetbal: tafelvoetbal Teërlienk: teerling Tkient bie du naamu noemn: het kind bij de naam noemen, zeggen waar het op staat Tkient van du reekniengu: het kind van de rekening, enige die schade lijdt Tkient wegsmietn met tbatwoötur: het kind weggooien met het badwater, samen met het slechte ook het goede weggooien Toetur: schommel Trampolienu: trampoline Tring: trein Tromul: trommel Trontienitu: autoped Fr trotinette Tweeëlienk: tweeling U boertju: een puf vóór het slapengaan U budorvn stroent: een bedorven kind U kiendurant is gow guvult: een kinderhand is rap gevuld U kient koopn: een kind krijgen/baren U polutju geevn: een handje geven U zundagskient: een zondagskind, iemand die altijd veel geluk heeft Up zu potju goön: op zijn potje gaan Upvang: opvang Upvoeëdiengu: opvoeding Uut du kleeënu kindurs zien: de kinderen zijn groot/volwassen/uit het huis Van kientsbeeën of: van kindsbeen af Vielootju: fietsje Vieërlienk: vierling Voendulienk: vondeling Voogdieë: voogdij Vooörkient: voorkind Vooörligtiengu: voorlichting Vroetvrowu: vroedvrouw Vroeggubooörtu: vroeggeboorte Vroegriepu: vroegrijp Vulgroejt: volgroeid Vurtroeëtuln: vertroetelen Vurwagtiengu: verwachting Vuuflienk: vijfling Weezu: wees Weezukient: weeskind Weezuus: wezenhuis Wieëgu: wieg Wieëgulietju: wiegenlied Wupplanku: schommel, wipplank Zu keelu oopnzetn: zijn keel openzetten, hard schreeuwen Zundagskient: zondagskind (dat altijd veel geluk heeft) Zuuglienk: zuigeling