Vele landen hebben vliegtuigen voor het vervoer van hun regeringsleiders. De Agrupación Aérea Presidencial (Spaans voor Presidentiële Lucht Groep) is verantwoordelijk voor het vervoer van het staatshoofd van Argentinië. Een Boeing 757 is momenteel de Tango 01, oftewel het presidentiële toestel.
Tango 01 (foto Reuters Pictures)
Ze hebben ook nog twee Fokker F28 toestellen bekend als Tango 02 en Tango 03. Een Sikorsky S76+ en een Learjet 55 ter beschikking.
Een autogyro, autogiro (letterlijk: vanzelfdraaiend) of molenvliegtuig is een vliegtuig dat een motorloze rotor heeft. Een andere naam is gyrocopter, al was gyropter (letterlijk: draaivleugel) eigenlijk beter geweest. Het woord wordt ook wel gebruikt als generische uitdrukking voor alles wat deze eigenschap bezit, zoals de zaden van sommige bomen (zoals de Esdoorn).
1923 eerste succesvolle gyrocopter (foto Asterion)
1955 Bensen B-8M Gyro-Copter
Op het eerste gezicht lijkt een autogyro op een helikopter, maar bij een helikopter wordt de rotor door een motor aangedreven, zodat een helikopter de mogelijkheid heeft verticaal te stijgen en te dalen, doordat lucht actief verplaatst wordt. In een autogyro wordt de rotor uitsluitend in beweging gebracht door de langsstromende lucht. De eerste autogyro werd gebouwd door de Spaanse vliegtuigbouwer Juan de la Cierva y Codorníu (1895-1936), die zijn uitvinding in 1923 de naam Autogiro gaf, volgens de Spaanse spellingregels met een i. De la Cierva stichtte in 1925 een fabriek in Engeland waar zijn uitvinding in productie ging. Naar voorbeeld van De la Cierva bouwden ook andere fabrikanten autogyro's. Na de uitvinding van de helikopter verloor de autogyro snel aan populariteit.
De Vereenigde Oost-Indische Compagnie (meestal afgekort tot VOC) was een uiterst succesvol Nederlands handelsbedrijf dat in de 17e en 18e eeuw het monopolie bezat op de handel tussen Europa en Azië. De VOC was lange tijd het grootste handelsbedrijf ter wereld dat op Azië voer. De VOC was de eerste echte multinational ter wereld en wordt eveneens gezien als het eerste bedrijf dat aandelen uitgaf, teneinde de uitvaarten te kunnen bekostigen. Zelfs de Britse Oost-Indische Compagnie was tot aan het eind van het bestaan van de VOC niet zo machtig. Dat kwam vooral door de krachtige kapitaalinstroom in Amsterdam waardoor het mogelijk was de kostbare reizen te organiseren en de militaire structuur in het Oosten op te bouwen.
VOC huis in Amsterdam tegenwoordig bushuis
Tot 1595 was de handel in Oosterse specerijen volledig in handen van Portugal dat vanaf 1498 vaarroutes naar Azië ontdekte. Kaarten en vaarroutes werden echter strikt geheim gehouden zodat Portugal in feite het monopolie op de handel had. Pas toen in 1592 Jan Huygen van Linschoten terug kwam uit de Oriënt kreeg men in de Republiek voldoende kennis in handen om zelf een expeditie uit te rusten. In 1595 stuurde de Compagnie van Verre een expeditie van vier schepen uit naar Indië onder leiding van koopman Cornelis de Houtman. Toen in 1597 drie van de vier schepen behouden terugkeerden, bleek dat een dergelijke expeditie mogelijk was. Er werd meteen al in 1598 een groot aantal expedities vanuit Nederland naar Indië gestuurd. Sommige liepen op mislukkingen uit, andere waren een groot succes met winsten van enkele malen de kosten. In totaal werden er tussen 1598 en 1601 vijftien expedities uitgestuurd waaraan zo'n 65 schepen deelnamen. Voordat de VOC in 1602 het licht zag bestonden er in het tijdsbestek van 7 jaar 12 verschillende compagnieën, namelijk de Compagnie van Verre, de Nieuwe Compagnie, de Oude Compagnie, de Nieuwe Brabantse Compagnie, de Verenigde Compagnie Amsterdam, de Magelaanse Compagnie, de Rotterdamse Compagnie, de Compagnie van De Moucheron, de Delftse Vennootschap, de Veerse Compagnie, de Middelburgse Compagnie en de Verenigde Zeeuwse Compagnie. Johan van Oldenbarnevelt zag de situatie met zorgen aan. De Nederlandse compagnieën waren vaak meer bezig elkaar te beconcurreren dan de Portugezen en Engelsen. Toen bovendien in 1600 de Engelse Oost-Indische Compagnie werd opgericht, spoorde hij de Staten-Generaal aan om aan deze situatie een einde te maken. De Staten-Generaal besloten alle bestaande compagnieën in één grote compagnie te laten opgaan. De eigenaren van de diverse compagnieën konden aandelen in deze nieuwe Vereenigde Oostindische Compagnie nemen. De VOC werd opgericht op 20 maart 1602 met het Octrooi van de VOC en bestond uit zes kamers: Amsterdam, Zeeland, Enkhuizen, Delft, Hoorn en Rotterdam. Van het gezamenlijke kapitaal van 6,5 miljoen gulden bracht Amsterdam 57% in, Zeeland 20%, Enkhuizen 8%, Delft 7%, Hoorn 4% en Rotterdam 3%
een aandeel van VOC
Een duit was een Nederlands geldstuk, dat is verdwenen met de decimalisatie van het Nederlandse geldsysteem aan het begin van de 19e eeuw. Acht duiten waren een stuiver waard, dus gingen er 20 maal 8 = 160 duiten in één gulden. Bij de duiten voor de VOC gingen er echter maar 4 in de stuiver, dit om smokkel door zeelui te voorkomen. De naam van het geldstuk werd nog lang bewaard in het vierduitstuk oftewel de plak, zo genoemd omdat het het grootste bronzen geldstuk van zijn tijd was en die een halve stuiver of 2½ cent waard was.