Of de Meiplanting vandaag (daar waar het nog zou geschiedde)nog zijn christelijke zin bewaard heeft, is zeer de vraag. Vroeger was dit wel het geval want nauwelijks was de boom toen geplant of de oudste van de gebuurte, de deken, door allen omringd, knielde en begon te bidden ter ere van Maria. Uit de kindermond weerklonk toen volgend lied : Christus ging naar Calvaren daar stond een boom geplant, tussen twee moordenaren met blommekens zo schoon. 't Is om de vreugde te vermeren dat wij hier komen staan. Wil hem in vreugd vereren, wil hem in vreugd ontvaan. Uit dat lied kon men merken dat de meiboom een zinnebeeld was : de boom was het kruis, de blommekens waren de wonden van Jezus of de Zaligmaker zelf. Na het einde van het lied en het gebed, stond iedereen recht, en begon het Meifeest dat bij de planting pasten. De ouderlingen verwijderde zich om plaats te maken voor de jeugd. Er werd een wijde kring gevormd rond de boom en de jonkheid gaf lucht aan 't gemoed door zang en dans. De kinderen kwamen eerst met een meitak in de hand vooruit, een meisje bleef in 't midden staan, terwijl de gezellinnetjes de ronde vormden en een oud liedje zongen : 'k Heb een meitak in mijn hand, aan wie zal ik hem geven? Aan een jonk(meiske) van nevens mij, zal ik hem presenteren. Dansen en springen, kermis houden en zingen, Hoepsa Falderiere, Hoepsa Faldera. Terwijl koos het alleenstaande meisje in de ronde een gezellin aan wie zij de tak gaf en dansten er mee in de ronde. Morgen vertel ik weer wat verder en dan komt de Meigilde ter sprake, tot dan ?
|