Er zijn honderden verhalen over de jeugd van Krishna.
§ Toen Yasoda met haar baby op de schoot zat werd hij plots zeer zwaar ze kon hem niet meer houden en zette hem op de grond. Opdat ogenblik verscheen Tvravarta een van Kamsa’s demonen in de vorm van een windhoos. Hij greep het kind en gooide het over de schouders . Omdat hij heel de streek in een dichte zandstorm had gehuld kon niemand hem zien. Hij verhief zich van de grond maat Krishna maakt zich zwaar en zwaarder waardoor het demon maar beneden kwam. Krishna greep hem bij de nek en gooide hem op de grond te pletter.
§ Een ander verhaal ging over een dag dat hij klei aan het eten was zijn moeder was boos maar hij ontkende. Hij zie dat ze gelogen hadden en als ze hem niet geloofd maar in zijn mond moest kijken. Hij deed zijn mond open en zij moeder zag daar in het hele uitgestrekte heelal en de drie werelden en alle levende wezens.
Iemand die in de materiele wereld begunstigd wordt door stoffelijke weelde en rijkdom raakt meestal vroeg of laat verslaafd aan drie zaken / drank, seks en spel. Men vergeet de wetten van de natuur en ontwikkeld een overdreven liefde voor het lichaam, een lichaam dat uiteindelijk zal vergaan.
§ De vervloeking en bevrijding van Nalakuvara en Manigriva. Deze twwe halfgoden hadden van Shiva grote rijkdom gekregen waardoor ze bevangen werden door gentzucht, drank en vrouwen. De wijze Narada die zag hoe ze zichzelf te gronde richten vervloekte hen voor hun hebzucht.
Hij zei dat de neiging tot stoffelijk genot te wijten is aan een- toename van de geaardheid hartstocht. Wanneer iemand in de materiële wereld begunstigd wordt door de stoffelijke weelde der rijkdom, raakt hij meestal verslaafd aan drie zaken - drank, seks en spel. Personen wie het materieel meezit, opgeblazen als ze zijn door hun rijkdom, worden tegelijk zo genadeloos. Dit soort dwazen, ontwikkelt een soort dolle liefde voor het lichaam. Ze verliezen uit het oog dat het stoffelijk lichaam, ook al is het op de weg der beschaving nóg zo hoog ontwikkeld, uiteindelijk tot as zal worden verbrand. Hoe het lichaam er uiterlijk ook voor mag staan terwijl men erin leeft, inwendig bestaat het louter uit drek, urine en allerlei wormen. Voordat men allerlei zonden begaat om het lichaam in stand te houden, dient men te beseffen van wie het lichaam is. De uiteindelijke slotsom is dat het lichaam een voortbrengsel van de stoffelijke natuur is en daarin tenslotte weer zal opgaan; op grond hiervan dienen we te concluderen dat het lichaam de stoffelijke natuur toebehoort. Wie de scherpte van een speldenprik kent, wil niet dat anderen door spelden worden geprikt. Valse trots ten gevolge van materiële voorspoed is een ernstige belemmering bij het vooruitgaan op de geestelijke weg.
Hij vervloekte hen om gedurende honderd jaar een boomgestalte aan te nemen. Hoewel Krishna was vast gebonden aan een houten stamp blok slaagde hij er in om tussen de twee bomen hoe smal de opening ook was, door te kruipen. Hij bleef echter vast hangen door het blok Hij trok met forse kracht aan het touw en de twee bomen kwamen krakend naar beneden en uit hen verschenen de twee gelouterde halfgoden.
§ Toen Krisna en Balarama wat ouder waren, werd de zorg over de kalveren aan hen toevertrouwd. Op een keer waren ze aan de over de Yamunä aan het spelen waren en nam een demoon genaamd Yatsäsura de gedaante van een kalf aan en verscheen ten tonele om de broers te doden. In de gedaante van een kalf kon de demoon zich onder de andere kalveren begeven. Dit ontging Krisha echter niet en Hij lichtte terstond Balaräma in over de komst van de demoon. De beide broers gingen hem achterna, slopen op hem toe. Krishna greep het demonen-kalf tegelijk bij achterpoten en staart, slingerde het met danig geweld in het rond en mikte het in een boom. De demoon verloor het leven en viel uit de boomkruin neer op de grond. Alle koeherdersjongens gingen elke dag naar de oever van de Yamunä om hun kalveren te drenken. Op een dag, nadat ze hun dorst hadden gelest, zagen ze een reusachtig beest, dat veel van een reiger weghad en zo groot was als een heuvel. Het was zo sterk als een bliksemschicht. De naam van het beest was Bakäsura en het was een van de vrienden van Karnsa. Het viel onverwachts met zijn spitse, scherpe snavel Krishna aan en slokte Hem op. Maar toen de dernoon Bakäsura Krishna doorslikte, kreeg hij een brandend gevoel in zijn strot en braakte Krishna uit en probeerde Hem nu met zijn snavel dood te prikken Krishna greep met iedere hand een snavelpunt van de reuze-reiger en reet voor de ogen van Zijn vrienden in tweeën, zoals een kind een grasspriet overlangs in tweeën splijten kan..
§ Weer een ander verhaal gaat over de dood van het demoon Aghasura. Krishna speelde vol vreugde met zijn vrienden en het demoon Aghäsura werd daar zeer ongedurig van. Deze Aghäsura was zo gevaarlijk, dat zelfs de hemelbewoners bang voor hem waren. De koeherdersjongens daarentegen, waren niet in het minst bang voor de demonen. De demoon Aghäsura verscheen voor Krishna en zijn vrienden. Het lot wilde dat Aghäsura de jongere broer van Pütanä en Bakäsura was, en hij zinde op wraak om Krishna te doden. Aghäsura was hiertoe: trouwens ook aangezet door Karnsa. De demonen zijn over het algemeen bedreven In het verwerven van vrijwel alle soorten mystieke vermogens. De demoon Aghäsura zette zijn lichaam uit tot een lengte van dertien kilometer en nam de gedaante aan van een zeer dikke slang; Zijn muil had alles weg van een enorme berggrot die geen grenzen kende, en zijn tanden leken op bergpieken. Krishna en zijn vrienden overlegden met elkaar: "Als we met ons allen tegelijk in de muil van deze grote slang stappen, kan hij ons toch onmogelijk allemaal verzwelgen. Krishna had begrepen dat, had intussen begrepen dat de grote, beeld-achtige gedaante een demoon was en dacht er overna hoe hij de vernietiging van zijn vrienden kon verijdelen. Na enig nadenken ging Hij tenslotte ook Zelf de muil van de demoon binnen. Terwijl de demoon Krishna en zijn metgezellen trachtte te verbrijzelen, liet Hij Zich opzwellen in de strot van de demoon. In weerwil van zijn reuze- lichaam, snakte de demoon door het opzwellen van naar adem. Zijn grote ogen rolden wild in hun kassen en in enkele ogenblikken was hij gestikt. Zijn levensadem kon nergens naar buiten en barstte tenslotte weg door een gat in zijn schedeldak. Krishna was toen pas vijf jaar oud.
§ Een ander verhaal gaat over het feit dat Krishna zijn had om met de gopi’s te spelen. Hij nam de gedaante aan van een knappe jongeman en wandelde door het dorp, terwijl hij op een fluit speelde. Zijn muziek trok, diegenen aan die ‘oren hadden om te horen’. De gopi’s lieten hun bezigheden in de steek en volgden de klanken van de muziek. Ze vonden Krishna, schoner dan ooit, in een dal in het bos, maar in plaats van hen te verwelkomen berispte hij hen omdat ze hun huis, echtgenoot en kinderen hadden verlaten die, zo hield hij hen voor, hun hoogste plicht vormden en hij zei hen terug te keren naar hun gezin. De jonge vrouwen protesteerden ‘O Krishna, u hebt ons meegelokt met uw muziek en ons hart gestolen maar Krishna verdween. Geschokt zochten de jonge vrouwen urenlang naar hem. Toen hij hun eerlijke toewijding zag, verscheen Krishna weer en terwijl de gopi’s aandachtig luisterden vertelde hij hen waarheden over het leven en het bestaan.
§ . In de rivier de Yamunä was een groot meer en in dat meer placht de zwarte slang Käliya zich op te houden. Vanwege zijn gif was de hele omgeving zo besmet, dat er vierentwintig uur per etmaal een giftige damp uit opsteeg. Als een vogel alleen maar overvloog, plonste hij dood in het water neer. Door de giftige dampen die uit de Yamunä opstegen waren de bomen en het gras aan de oever van de Yamunä geheel verdroogd. Krsna die uitsluitend op de wereld was neergedaald om alle ongewenste elementen in de wereld uit de weg te ruimen klom in een boom en met zijn armen zwaaiend sprong hij midden in het vergiftigde meer. Toen hij in het water sprong trad de rivier buiten haar oevers alsof er iets reusachtig was in gevallen. Hij maakte kabaal van jewelste, en de grote zwarte slang, kon het tumult niet.verdragen, en hij begreep dat eijn domein werd aangevallen.. Daarom dook hij meteen op voor Krishna. Die met veel geweld het water van de Yamunä beroerde. Käliya slingerde zijn vervaarlijke kronkels om Krishna heen. Twee uur lang bleef Krsna, alsof Hij machteloos was~. als gevangen in de kronkels van Käliya:. maar toen hij zag dat alle inwoners met inbegrip van ouders, dreigden te sterven maakte hij zich dadelijk los. Hij liet zijn lichaam uitzetten, en de .slang, moest Krishna van wege de spanningen los laten. Käliya werd nu vreselijk .. kwaad en liet ·al zijn grote kammen zwellen. Hij stiet giftige dampen Uit zijn neusgaten uit zijn monden kwamen vlammen. terwijl hi] met zijn gevorkte tongen zijn lippen likte. Onmiddellijk wierp Krishna zich op hem. Hij danste op de kammen trachtte Käliya Hem met een paar andere kammen omlaag te werken. Käliya bezat ongeveer honderd kamen, maar Krishna hield ze allemaal in zijn macht. Langzaam aan bleef er voor Käliya niets over dan voor zijn leven vechten. Hij kotste allerhande rommel uit en braakte vuur. Toen begon Käliya, in pIaats van vergift, bloed te spuwen; hij was volkomen uitgeput. Zijn hele lichaam scheen gebroken door de trappen van Krishna en hij begon voor Hem te zwichten. De vrouwen van de slang, zagen dat hun echtgenoot verslagen werd door de trappende voeten van de Heer in wiens. binnenste het ganse universum rust. De vrouwen van Käliya maakten zich gereed de Heer te aanbidden. Nadat de vrouwen gebeden hadden ontsloeg Heer Krsna de slang van verdere straf. Käliya was reeds bewusteloos als gevolg van de trappen die de Heer hem had toegediend. Toen Käliya bij bewustzijn kwam en niet verder meer gestraft werd, keerden zijn krachten en de werking van zijn zinnen terug. Hierop beval de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, "Je moet terstond van hier weggaan en naar de oceaan zwemmen. Vertrek dadelijk. Je kunt al je kinderen en vrouwen en je hele hebben en houden meenemen. Verontreinig het water van de Yamunä niet meer. Laat Mijn koeien en koeherdersjongens er ongehinderd van kunnen drinken." Indra was woedend en strafte de mensen door het verzenden van een grote storm. Krishna hief vervolgens de heuvel Govardhan op en hield het over het volk als een paraplu en voorkwam dat de weide grond van Govardhan werd verwoest. Dan onderrichte hij Indra, de koning van de devas.
|