nu je samen met de maan lacht en sterren je ogen verbeelden draagt mijn mond weemoedig woorden voor ze de ether in rollen oren bereiken en luchtledig jou toevliegen
ze doen me denken aan kussengevechten het vluchtig dansen op de wind tussentijds adem happen van het lachen natte wangen van plezier je armen om mijn lijf geslagen het doet zoveel pijn dat ik lach.
vanuit haar ivoren toren regeert ze over haar onderdanen wie danig uit de pas loopt straft ze af met haar hautaine blik die als ze kon doden heel veel graven zou delven op haar dodenakker
waar levend begraven slachtoffers nog immer knekelen en in de nacht hun botten laten rammelen vuurspugend uit ingekaste holle ogen met eendere schedels rij aan rij
wijl zij in minder wakkere uren vol vrees afwacht in haar ivoren toren op het uur dat gewis gaat komen
de maan lacht in zijn vuistje de zon doet een oogje dicht het uilskuiken roept oehoe wijl de wind stopt fluisteren verenigen zij zich