Deze mooie bezinningstekst werd gisteren voorgelezen op de gebedswake van een overleden kennis:
Er was eens een boom die van een kleine jongen hield. Iedere dag ging de jongen naar de boom en raapte de bladeren bij elkaar. Daar vlocht hij dan een kroon van, zette hem op zijn hoofd en deed alsof hij koning van het hele bos was. Hij klauterde tegen de stam op en zwaaide aan de takken op en neer. De boom liet hem eten van zijn appels en ze speelden verstoppertje. Als de jongen moe was, ging hij slapen in de schaduw van de boom. En de jongen hield van de boom, heel erg veel. En de boom was gelukkig.
Maar het leven ging verder en de jongen werd groter en ging van school af. En de boom was vaak alleen.
Op een zekere dag kwam de jongen weer eens bij de boom en de boom zei: Kom jongen, kom weer eens in mijn stam klimmen en aan mijn takken zwaaien. Eet weer van mijn appels, speel in mijn schaduw en wees gelukkig. Maar de jongen zei: Ik ben te groot geworden om te klimmen en te spelen. Ik heb geld nodig, want ik hou ervan om dingen te kopen en plezier te maken. Kun je me niet wat geld geven? Het spijt me wel, zei de boom, maar geld kan ik je niet geven. Ik heb alleen maar bladeren en appels. Neem mijn appels maar en verkoop die in de stad. Dan heb je geld en zul je gelukkig zijn. En de jongen klom in de boom, plukte appels en bracht ze weg. En de boom was gelukkig.
Maar weer bleef de jongen een hele tijd weg. En de boom was bedroefd. Op een goede dag kwam de jongen weer terug. De boom fleurde helemaal op en zei: Kom mijn jongen, klim weer in mijn stam en zwaai aan mijn takken en wees gelukkig. Ik heb het veel te druk om in bomen te klimmen zei de jongen. Ïk wil een huis bouwen voor mijn vrouw en kinderen. Kunt u mij geen huis geven? Ik heb geen huis zei de boom, maar je mag wel mijn takken afzagen om een huis te kunnen bouwen. Dan zul je gelukkig zijn. En de jongen zaagde de takken af en bracht ze weg om er zijn huis mee te bouwen. En de boom was gelukkig.
En opnieuw bleef de jongen een lange tijd weg. Toen hij weer terug kwam, was de boom zo gelukkig dat hij nauwelijks kon praten. Kom jongen, fluisterde hij, kom met me spelen. Ik ben te oud en heb geen zin om te spelen zei de jongen. Ik wil een boot, waarmee ik een heel eind hiervandaan kan. Kun je mij die boot geven? Hak mijn stam maar om en maak daar een boot van zei de boom, dan kun je wegzeilen en zul je gelukkig zijn. En de jongen hakte de boom om, maakte er een boot van en zeilde weg.
En na een lange tijd kwam de jongen weer terug. Het spijt me, jongen zei de boom, maar nu heb ik niets meer om je te geven. Mijn appels zijn op. Mijn tanden zijn te slecht om te eten zei de jongen. Mijn takken ben ik kwijt zei de boom. Je kunt er niet meer aan zwaaien. Ik ben te oud om aan takken te zwaaien zei de jongen.Ik heb zelfs geen stam meer zei de boom, om tegenop te klimmen. Ik ben te moe om te klimmen zei de jongen.
Ik vind het echt jammerzuchtte de boom, ik wou dat ik je nog wat kon geven, maar ik heb niets meer over. Ik ben nog maar een oude stomp. Het spijt me werkelijk.Ik heb niet meer veel nodig zei de jongen, alleen een rustig plekje om te zitten, ik ben doodmoe. Nou zei de boom, die zo goed als het kon weer een beetje moed vatte, een oude stomp is juist genoeg om stil op uit te rusten. Kom jongen, ga zitten en rust uit. Dat deed de jongen. En de boom was gelukkig.
|