De geschiedenis van de fiets is het relaas van de ontwikkeling van het rijwiel. In een periode van ongeveer zeventig jaar ontstond vanuit de loopfiets de 'veiligheidsfiets'. Deze fiets uit 1885, ontwikkeld door John Kemp Starley was uitgerust met Dunlopsluchtbanden en verschilt functioneel niet van de doorsnee stadsfiets
1771: velociféra
In 1771 zou Mede de Sivrac, een Franse graaf, in de parken van Parijs hebben geëxperimenteerd met een loopfiets zonder besturing, die hij eerst célérifère en later velociféra noemde. Pas in de 20e eeuw werd ontdekt dat de velociféra was bedacht door de Franse journalist Louis Baudry de Saunier. Het patent voor de célérifère, dat pas in 1817 werd ingediend door Jean-Henri Siévrac, bleek niet een rijwiel maar een paardenkoets te behelzen.
1816: de houten draisine]
De vulkaanuitbarsting van de Tambora op het eiland Soembawa veroorzaakte in 1816 het 'jaar zonder zomer' waardoor wereldwijd de oogsten mislukten. In Europa ontstonden transportproblemen doordat voor de last- en trekdieren geen voedsel was. Deze omstandigheid zou de uitvinder Karl Drais hebben aangezet tot het ontwikkelen van een dieronafhankelijk vervoermiddel: de draisine. Karl Drais was houtvester van de groothertog Karel van Baden en kreeg in die hoedanigheid de gelegenheid zijn houten transportmiddel te ontwikkelen. In 1817 legde hij met het 22 kilo wegende prototype vanuit Mannheim een afstand van 13 kilometer af in minder dan een uur. Denis Johnson uit Londen verbeterde de loopfiets in 1819 enigszins, door een welving in het frame, wat de berijder comfortabeler in staat stelde zich op grotere wielen te verplaatsen zonder concessies te hoeven doen aan de zithoogte. Na deze verbetering zou de ontwikkeling vooralsnog stagneren. Waarschijnlijk doordat er weinig commerciële waarde aan het vervoermiddel werd gehecht, zou het nog bijna vijftig jaar duren voordat de draisine tot fiets evolueerde. Van de loopfiets kwamen enige duizenden exemplaren in gebruik. Het vervoermiddel had geen rem waardoor in sommige steden de autoriteiten zich genoodzaakt voelden het gebruik aan banden te leggen omwille van de veiligheid.
1842: de MacMillan
In de tijdlijn bovenaan deze pagina staat de "MacMillan" en dit zou volgens sommigen in 1839 de eerste fiets met mechanische aandrijving zijn geweest.
De graanhandelaar James Johnston uit Dumfries publiceerde in de jaren negentig van de 19e eeuw een onderzoek waaruit zou blijken dat zijn familielid en plaatsgenoot Kirkpatrick MacMillan de uitvinder van de met pedalen aangedreven fiets was. Hij schreef letterlijk: "to prove that to my native country of Dumfries belongs the honour of being the birthplace of the invention of the bicycle". Macmillan zou zijn fiets in 1842 hebben voltooid. De houten wielen hadden stalen velgen, het achterwiel werd met drijfstangen aangedreven en het voorwiel was bestuurbaar. Een krant in Glasgow zou in dat jaar zelfs een ongeluk met een "velocipede of ingenious design" hebben gemeld waarbij een heer uit Dumfries-Shire met een duizelingwekkende snelheid van 13 kilometer per uur een voetganger zou hebben aangereden en de wielrijder, die door Johnston werd herkend als MacMillan, zou hiervoor een boete van 5 Britse shillings hebben gekregen. Volgens het verhaal gaf MacMillan na het proces een demonstratie van zijn uitvinding waardoor de rechter dermate onder indruk raakte dat hij de boete uit eigen zak betaalde! MacMillan werkte in deze periode niet in de familiesmidse Courthill in Dumfries maar bij "the Vulcan Foundry" in Glasgow en er bestaat geen documentatie over pedaaltweewielers in de jaren veertig van de 19e eeuw. Uit brieven van Schotse klanten aan Michaux blijkt tevens dat alle pedaalvoertuigen in 1868 nog tricycles en quadricycles waren. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat deze "fiets" alleen op papier heeft bestaan en nooit werkelijk is gebouwd, ook al staat op de familiesmidse "Courthill" ter herinnering aan Kirkpatrick: "He builded better than he knew".
1866: Pierre Lallements patent
De draisine was letterlijk een voorloper en er zou een Franse mecanicien aan te pas moeten komen om het voertuig tot fiets te transformeren. In 1862inspireerde een passerende loopfiets de kinderwagenbouwerPierre Lallement tot het construeren van zijn eigen exemplaar, maar dan met pedalen aan het iets vergrote voorwiel. Hoewel het een ongemakkelijk en inefficiënt geheel vormde, was dit toch een fiets in zijn meest rudimentaire vorm en niet meer het tweewielig karretje van Drais. Hij nam voor de vervaardiging contact op met de gebroeders Olivier en deze broers richtten samen met de smid Pierre Michaux een fietsfabriek op. Nadat Lallement een tijdje voor Michaux had gewerkt, vertrok hij naar de Verenigde Staten waar hij zijn uitvinding in 1866 patenteerde. Het lukte hem niet in Amerika voor zijn bedenksel een bedrijfsmatige bouwer te vinden en hij keerde daarom in 1868 terug naar Frankrijk, waar Michaux et Cie, op basis van Pierres ontwerp, gietijzeren fietsen maakte. Hun tweewielers bleken niet erg solide en de concurrentie vaagde de werkplaats spoedig weg.
Met metalen banden en een gietijzeren frame moet het langdurig fietsen op dit stuiterend transport hebben geleid tot een losgeschudde schedel en daarom noemden de Engelstaligen het een boneshaker. Op de nieuwe Parijse wegen van Macadam (een vorm van wegverharding) bleek het echter een succes en het ontketende tot de Frans-Duitse Oorlog van 1870 een ware rage. De volgende innovaties, zoals kogellagers en vaste rubberbanden, maakten het fietsen uiteindelijk tot een minder schokkende ervaring.
1867: de hoge bi
De pedalen van dit transportmiddel waren direct aan het wiel bevestigd en daardoor hadden trapas en wiel dezelfde rotatiesnelheid. Om bij deze constructie de snelheid te verhogen moest het voorwiel worden vergroot en dit resulteerde in de hoge bi, zonder enige twijfel de gevaarlijkste massageproduceerde fiets. In het Engels spreekt men wel van "penny-farthing" (een penny is een grote munt, een farthing is een klein muntje), vanwege het grote voorwiel en het kleine achterwiel. Het massamiddelpunt van de wielrijder zat zo hoog dat een abrupte stop de fietser over het stuur lanceerde. De overmoedige die een heuvel wilde afdalen werd aangeraden de benen op het stuur te leggen om zo een onvrijwillige val op te vangen. Andere nadelen waren het moeizame opstijgen, de onmogelijkheid om bij een tussenstop een voet op vaste grond te zetten en de instabiele wegligging.
Desalniettemin kon een avontuurlijke fietser, zoals de in 1854 geboren Brit Thomas Stevens, met het hoge bespaakte wiel enorme afstanden afleggen. Stevens vertrok op 22 april 1884 richting Oostkust vanuit San Francisco aan de Amerikaanse Westkust met in zijn stuurtas: een tentje, een slaapzak, een paar sokken en een revolver. 104 dagen later en 6000 kilometer verder voltooide hij op 4 augustus 1884 in Boston de eerste transcontinentale fietstocht; van de 104 dagen had hij 20 dagen niet kunnen fietsen vanwege vermoeidheid en het slechte weer. Zijn reisverhaal werd in afleveringen gepubliceerd in Outing Magazine en dit trok zoveel lezers dat het blad besloot hem als speciale fietscorrespondent te contracteren. Hij fietste via West-Europa naar Iran. In Hongarije werd hij vergezeld door een andere grote wielrijder, maar doordat zij elkaars taal niet spraken bleef de conversatie beperkt. Vervolgens fietste hij door Afghanistan, India en delen van China om met de boot over te steken naar Japan. Stevens stelde dat hij bijna 22.000 kilometer fietsend had afgelegd en hij heeft zijn avonturen vastgelegd in het boek met de originele titel: “Rond de Wereld op een fiets”. Hiermee is duidelijk dat de hoge bi, ondanks al zijn beperkingen, het eerste echt bruikbare rijwiel was.
1868: kettingaandrijving
In 1868 construeerde de Duitser K. Meyer de eerste fiets met kettingaandrijving naar het achterwiel naar tekeningen van de Parijse horlogemaker André Guilmet.
1885: John Starleys veiligheidsfiets
In Engeland werd de hoge bi geproduceerd door James Starley. Zijn neef John Kemp Starley introduceerde in 1885 de eerste fiets die eigenlijk niet verschilt van de moderne fiets. De Rover Safety van John Starley had een achterwiel met kettingaandrijving, waardoor de pedaalrotatie niet meer gelijk hoefde te zijn aan het draaiende wiel en het hoge wiel niet meer nodig was. Hiermee kreeg de fiets zijn moderne uiterlijk dat in wezen sinds 1885 niet meer is veranderd. Doordat de wielrijder nu veel lager en verder van het stuur zit, is het valrisico minimaal. Bovendien werd de wrijvingverminderd door de toepassing van kogellagers. Het comfort was echter nog steeds niet optimaal doordat de bandennog steeds van massief rubber waren, maar dit veranderde reeds in 1888 met John Dunlops luchtbanden. Nu brak het gouden fietstijdperk aan dat zou duren totdat de onstuitbare opmars van de auto de populariteit van alle andere transportvormen zou overvleugelen (toen de fiets eindelijk bruikbaar was, verliet de eerste auto bijna de fabriek).
Vouwfiets
De eerste vouwfietsen werden reeds ver voor de Tweede Wereldoorlog vervaardigd. Legers zijn dan nog belangrijke afnemers. Vouwfietsen werden na de Tweede Wereldoorlog eerst door algemene fietsfabrikanten geproduceerd, later ook door gespecialiseerde bedrijven. De vraag naar dit soort fietsen kwam vanuit het opkomende forensenverkeer. Mensen wilden een deel van hun woon-werkverkeer afleggen per fiets en deze gemakkelijk mee kunnen nemen in de auto of trein. Waar de eerste modellen nog "gewone" fietsen waren, die met een knikmechanisme middendoor gevouwen konden worden, evolueerden de latere modellen tot eigenstandige ontwerpen met een betere balans tussen trapoverdracht en wiel, een veranderd wielformaat en een eigen vouwmechaniek die meer was dan een in tweeën kunnen opklappen. Moulton kwam in 1962 als eerste op de markt met een fiets met een uniseks instapframe, kleine wielen met hogedrukbanden, een lange wielbasis, en voor- en achtervering. Moultons ontwerp kreeg rond 1964 een deelbaar frame en zou grote navolging gaan krijgen. Met Bickerton kwam begin jaren zeventig een vouwfiets op de markt die lichtgewicht was en ingeklapt kon worden tot een compact formaat. In 1976 leidde dit tot de Brompton.
De fiets in de 21e eeuw
De hedendaagse fiets vertoont nog steeds de oervorm uit 1885, maar door het lichtgewicht materiaal, de geavanceerde derailleurs en het hoogwaardige wegennet is het fietsen geëvolueerd tot een economische manier van voortbewegen met aanzienlijk meer gemak dan in de 19e eeuw. In 1817 rolde Karl Drais 13 kilometer in een uur terwijl Ondřej Sosenka in 2005 bijna 50 kilometer in een uur aflegde. Met een ligfiets gaat het nog sneller doordat dit rijwiel door de lagere luchtweerstand efficiënter is dan de standaardfiets. In 2006 reed Fred Markham met zijn ligfiets in een uur 86 kilometer. In het dagelijks gebruik is een ligfiets echter nogal onhandig door de verminderde wend- en zichtbaarheid en daardoor is slechts een fractie van de verkochte fietsen een aerodynamischaangenaam lage ligfiets.
Hoeveel fietsen wereldwijd in gebruik zijn, is niet bekend, maar volgens het Worldwatch Earth Policy institute worden jaarlijks meer dan 100 miljoen fietsen geproduceerd 75 procent van de wereldfietsproductie vindt plaats in China en het overgrote deel hiervan wordt geëxporteerd. Het Chinese fietsgebruik daalt overigens zeer snel ten gunste van het gemotoriseerd verkeer, hetgeen leidt tot ernstige milieuverontreiniging. In 1998 fietste 60% van de Pekingsewerknemers naar het werk terwijl dit percentage al in 2002 was teruggelopen tot minder dan twintig] De eerste ontwerpen voor een elektri
DAlexander Fleming (1881-1955) – Ontdekker van de penicillinee Britse arts en microbioloog Alexander Fleming ontdekte in 1928 de penicilline. Zijn uitvinding leidde tot een revolutie in de behandeling van onder meer geïnfecteerde wonden. Alexander Fleming ontving in 1945 de Nobelprijs voor de Geneeskunde.
Alexander Fleming (1881-1955)Alexander Fleming wordt op 6 augustus 1881 geboren in Schotse plaatsje Lochsfield. Zijn vader is boer. Voordat Fleming zijn eerste stappen in de medische wereld zet, werkt hij eerst vier jaar bij een scheepvaartmaatschappij. Hierna gaat hij geneeskunde studeren aan de St. Mary’s Hospital Medical School in Paddington.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkt de Schot als officier van gezondheid in militaire ziekenhuizen. In deze ziekenhuizen ziet hij veel gewonde militairen met etterende wonden. Fleming beseft zich dan dat er grote behoefte is aan bacteriedodende middelen.
Foto van Flemming van de bacterie en de schimmelIn 1928 boekt Alexander Fleming groot succes. Hij doet zijn uitvinding min of meer toevallig als hij bezig is stafylococcen te bestuderen. Fleming kweekt deze bacteriën zodat hij ze hierna microscopisch kan onderzoeken.
Als hij na een korte vakantie in zijn laboratorium terugkomt, ziet hij dat het afdekglas van een van de kweekschaaltjes is weggegleden en dat er schimmel is gegroeid, een infectie door schimmelsporen in de lucht.
Fleming wil de gekweekte stafylococcen aanvankelijk weggooien, maar besluit er dan nog even een onder de microscoop een blik op te werpen. Hij ziet dan dat op de plekken waar de schimmel is verschenen, de bacterie is opgelost. Fleming constateert dus dat de schimmels, een schimmel van het soort Penicillium, een stof afscheiden die bacteriën doodt. Fleming probeert hierna deze bacteriedodende stof, door Fleming penicilline genoemd, in bruikbare hoeveelheden af te zonderen. Dit blijkt echter moeilijk, omdat de stof slecht houdbaar blijkt en de scheikundige instrumenten in die tijd ontbreken.
Fleming achter zijn microscoopAls ongeveer tien jaar later de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, is er opnieuw grote behoefte aan bacteriedodende stoffen. De Australische patholoog Howard Florey en de Duitse biochemicus Ernst Chain werken op dat moment beiden aan de universiteit van Oxford en stuiten op een publicatie van Fleming over penicilline. Het duo slaagt erin de bacteriedodende stof af te zonderen. In 1940 is een aan bloedvergiftiging leidende politieagent de eerste persoon die behandeld wordt met penicilline. De man geneest snel.
Nobelprijs voor Alexander Fleming
Penicilline wordt hierna al gauw in massaproductie genomen. In 1945 ontvangen Alexander Fleming, Howard Florey en Ernst Chain de Nobelprijs voor de geneeskunde. Een jaar hiervoor is Fleming al geridderd, waardoor het officieel ‘Sir Alexander Fleming’ is.
Alexander Fleming overlijdt op 11 maart 1955 in zijn huis in Londen aan een hartstilstand.
Tijd om een belangwekkende historische kwestie aan te snijden: wie is de uitvindervan de patatfriet? Iemand moet als eerste op het idee zijn gekomen aardappelen te schillen, te snijden en in olie te bakken. De Vlaamse kunsthistoricus Paul Ilegems denkt het antwoord te weten: niemand minder dan Teresa van Avila (1515-1582), de Spaanse mystica die vermoedelijk het bekendst is van het standbeeld dat Bernini maakte. Het staat in elk boek over kunstgeschiedenis, en terecht, want het is een barok hoogstandje dat je in Rome gewoon gezien hebben móet.
Bernini’s Teresa
Teresa moet een formidabel persoon zijn geweest: degene die de orde der karmelietessen deed terugkeren naar de oorspronkelijke opzet. Omdat zo’n hervorming een nauwelijks impliciet te noemen verwijt inhield aan andere kloosters, die immers maar wat hadden aangerommeld, werd ze geconfronteerd met nogal wat weerstand, temeer daar het hervormen van religieuze instellingen riekte naar protestantisme. Ga er maar aan staan, als vrouw in de zestiende-eeuwse mannenwereld. Ze werd echter, zo las ik onlangs in een boek over de hertog van Alva, gesteund door belangrijke politici (zoals opgemelde hertog) en bereikte haar doelen.
Teresa wilde dat de zusters goed te eten hadden. Wie honger had, werd maar depressief. Ze was een van de eersten die de voedingswaarde van aardappelen begreep, en daarom liet ze de plant verbouwen in de kloostertuinen. Een schilderij, dat een eeuw na haar dood is gemaakt en wordt toegeschreven aan Francisco Rizi, toont een knielende heilige die tegelijk devoot opkijkt naar het hemelse licht én stukjes aardappel frituurt in een steelpan. Er staat een mandje geschilde aardappelen bij haar knieën en naast haar zien we groenten en kruiden die ze ook zal hebben gebakken – en een menselijke schedel. De combinatie van keukenattributen, memento mori en mystieke extase is op zijn zachtst gezegd ongebruikelijk.
Mayonaise
Hoe zal ze het hebben geserveerd? Dit brengt ons op een tweede, niet minder belangwekkende historische kwestie: de heilige mystica zal toch wel de mayonaise hebben gekend?
- advertentie -
Ik heb eerlijk gezegd geen idee. Een saus van olie en eieren is niet heel complex en kan op honderd plaatsen zijn bedacht. Het wordt echter verteld dat de Franse edelman Louis-François-Armand du Plessis, die in 1756 de Britten van Menorca verdreef, in de hoofdstad Port Mahon kennis maakte met “une sauce mahonnaise”.
Wie weet is het waar, maar het is nog altijd een slordige twee eeuwen nadat Teresa de eerste aardappelen frituurde, dus het valt de vrezen dat de mystica nooit de hemelse geneugten heeft mogen ervaren van een patatje met. Gelukkig is er voor de uitvindster van de patatfriet wel een standbeeld opgericht
De parachute is een handig valscherm voor mensen in noodsituaties, bijvoorbeeld als je moet ontsnappen uit een brandend, hoog gebouw. Maar de parachute wordt veel vaker gebruikt om voor het plezier van hoge gebouwen of uit een vliegtuig te springen. Hoe verliep de uitvinding van de parachute en wie heeft dit valscherm nu eigenlijk uitgevonden? De antwoorden op deze vraag lopen uiteen, maar duidelijk is dat de parachute al voor het begin van de christelijke jaartelling is uitgevonden door de Chinezen.
Leonardo da Vinci’s parachute (ca. 1483)
De parachute van Da VinciLeonardo da Vinci (1452-1519) was een van de eersten die een schets maakte van een prototype parachute. Zijn model, dat hij rond 1483 uittekende, had een soort piramidevorm. Later is het door Da Vinci geschetste model getest, in 2000 en nog een keer in 2010, en het bleek goed te werken.
De Chinezen waren nog eerder
Toch is Da Vinci niet de oudste ontwerper van de parachute. Deze eer gaat naar de Chinezen. Volgens het geschiedenisboek Si Ji (Historische gegevens) van de beroemde Chinese historicus Si Ma Chian, geschreven rond 90 v. Chr., bestond er – het verhaal is vermoedelijk een legende – rond 2000 v. Chr. een zekere keizer Shun, die gebruikmaakte van een parachute en zo een val overleefde.
Al zou het vorige verhaal een legende zijn, dan nog waren de Chinezen de eerste uitvinders. Rond 200 v.Chr. waren er in China namelijk acrobaten, die in de keizerlijke paleizen als parachutisten van grote hoogten naar beneden sprongen om de keizer te vermaken. Dit gebeurde sowieso ook aan het begin van de veertiende eeuw in China.
De schets van Faust Vrančić (1616)
Een vroege schets van de parachute komt uit het boek Machinae Novae (Nieuwe machines), gepubliceerd in Venetië in 1616 door de Kroatische uitvinder Faust Vrančić (1515-1617). In dit boek, dat hij kon publiceren met financiële steun van de Franse koning Lodewijk XIII (1601-1643), stonden tekeningen van onder meer zonnewijzers, persen en een illustratie van een persoon die aan een parachute hing.
Vrančić testte zijn valscherm door van een toren af te springen, wat hij overleefde. Kort daarna, in 1617, stierf hij aan een ziekte.
De sprong van Lenormand (1783)
De sprong van Louis-Sébastien Lenormand in 1783De Franse fysicus Louis-Sébastien Lenormand (1757-1837) wordt door veel onderzoekers onterecht beschouwd als de eerste echte parachutespringer. Dat waren, zoals net aangeduid, de Chinezen, terwijl ook de Kroaat Vrančić in 1616 al een sprong maakte en feitelijk de eerste onomstreden parachutespringer is van wie we de naam weten.
Op 26 december 1783 sprong Lenormand met een strak valscherm van het observatorium in Montpellier af, na eerst met twee paraplu’s geëxperimenteerd te hebben. Het ging allemaal goed: hij overleefde de sprong. De parachute die hij gemaakt had, had een doorsnede van vier meter en was voorzien van een houten frame. Zelf zat Lenormand in dit frame. De parachute die hij gebruikte had veel meer bedradingen dan de moderne valschermen: men nam het zekere voor het onzekere.
Een volgende stap in de ontwikkeling was het gevolg van verbeteringen door André Jacques Garnerin (1769-1823). Hij vond in 1797 de zijden parachute uit, zonder raamwerk. Garnerin maakte een opgevouwen constructie aan een ballon vast en knipte dan de kabel door, waarna hij met hangend aan een scherm in een mand naar beneden ging.
Testsprong met Da Vinci-parachute (2000)
Bijzonder was de sprong van de Engelse basejumper Adrian Nicholas (1962-2005) op 26 juni 2000. Bij het Kruger Nationaal Park in Zuid-Afrika sprong hij met een exact nagemaakt parachutemodel dat ruim 500 jaar ervoor ontworpen was door Leonardo da Vinci. De parachute woog in totaal negentig kilo. Nicholas sprong vanaf ruim 3 kilometer hoogte. Het laatste stuk van de sprong sneed Nicholas zich echter – voor de zekerheid, omdat hij dacht dat Da Vinci’s parachute niet bestuurbaar zou zijn – los en zette met een eigen valscherm de landing in.
De afdaling verliep overigens erg traag: over een afstand van 2 kilometer deed hij vijf minuten. Nicholas had in elk geval aangetoond dat Da Vinci’s parachute werkte.
Na een verkeerd verlopen sprong op het eiland Texel, op 17 september 2005, stierf Nicholas aan zijn verwondingen.
Johan Vaaler in 1887De Noor Johan Vaaler wordt gezien als de uitvinder van de paperclip. Of hij ook echt de eerste persoon was die de paperclip uitvond, is niet zeker. Rond de tijd dat hij in Duitsland een patentverzoek indiende voor de paperclip (1899) werd ook in andere delen van de wereld aan het gebogen ijzerdraadje gewerkt. Vaaler kreeg het patent op 6 juni 1901 toegewezen.
In Noorwegen is de paperclip uitgegroeid tot een soort nationaal symbool. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt het land bezet door de Duitsers en is het dragen van nationale symbolen verboden. Veel Noren dragen daarom paperclips op hun revers.
In de Noorse hoofdstad Oslo verrees in 1989 een reusachtige paperclip. Het beeld is meer dan zes meter hoog.
de Franse ingenieur en chemicus Georges Claude werd bekend door zijn uitvinding van de neonverlichting, de voorloper van de TL-lamp.
Georges Claude in 1926De Fransman werkte al langere tijd met gassen en ontwikkelde een betere methode waarmee gassen vloeibaar konden worden gemaakt. In 1902 vindt hij de eerste neonverlichting uit, waarbij elektrische stroom werd aangesloten op een gesloten buis waarin neon zat.
Neonverlichting in reclame
Georges Claude introduceert zijn uitvinding in 1923 in de Verenigde Staten. Hij verkoopt twee lampen aan een autodealer. Hierna gaat de verkoop snel lopen. De lampen blijken populair, met name in de reclameindustrie. De lampen krijgen al snel de bijnaam “vloeibaar vuur”.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt Claude gevangen genomen. De Franse regering beschuldigde hem van collaboratie met de Duitsers.
Wie de bril precies heeft uitgevonden is niet bekend. Wel is bekend dat de Italiaan Salvino d’Armate in 1284 een draagbare bril ontwierp. Er wordt verondersteld dat dit de eerste draagbare bril zou zijn geweest. Ook de Italiaan Alessandro di Spina wordt echter wel eens genoemd als uitvinder van de bril. Hij zou zijn uitvinding rond dezelfde tijd hebben gedaan.
Ouderwetse brilVoor die tijd werd er om beter te zien echter ook al gebruik gemaakt van geslepen glazen. De eerste persoon die er van ‘verdacht wordt’ een soortement van bril te hebben gebruikt is keizer Nero. Deze zou in de eerste eeuw na Christus wedstrijden van gladiatoren hebben bekeken door een smaragd.
De Engelse wetenschapper Roger Bacon schreef in 1268 dat kleine letters het best gelezen konden worden met behulp van een vergrootglas, maar dat is natuurlijk wat anders dan een bril.
Hoewel dus onduidelijk is wie de bril precies uitvond, gaan veel historici er van uit dat de bril al in de tiende eeuw werd uitgevonden in China.
De Fransman Louis Braille is de uitvinder van het brailleschrift voor blinden, dat ook naar hem vernoemd is. De uitvinder werd in 1809 geboren als zoon van een leerbewerker. Op driejarige leeftijd verliest Braille zijn gezichtsvermogen als hij in de werkplaats van zijn vader met zijn gezicht in een mes valt.
Louis BrailleOp 10-jarige leeftijd krijgt de jonge Fransman een beurs zodat hij naar het Nationale Instituut voor Blinde Kinderen in Parijs kan. De stichter van deze school heeft een speciaal schrift ontwikkeld voor kinderen.
In dit schrift worden gewone letters in reliëf door het papier gedrukt waardoor men kan voelen welke letters en woorden er geschreven zijn. Erg makkelijk is dit systeem echter niet.
Nachtschrijven
In het jaar dat Louis Braille op het Nationale Instituut voor Blinde Kinderen (1819) arriveert, introduceert de Franse legerkapitein Charles Barbier een ander systeem dat hij ‘nachtschrijven’ noemt. Dit schrift werd gemaakt zodat men op het slagveld ook ‘s nachts berichten kon lezen. Het schrift heeft een grondpatroon van twaalf tastbare stippen.
Louis Braille maakt op 15-jarige leeftijd kennis met het schrift en probeert het dusdanig aan te passen dat het ook door blinden gebruikt kan worden. Het eerste wat hij doet is het aantal stippen terugbrengen naar zes. Hierna werkt hij een alfabet uit en creeërt hij een aantal samenstellingen die de leessnelheid moeten bevorderen.
Brailles systeem wordt in 1829 gepubliceerd. De jaren hierna wordt het verder verbeterd en ingevoerd op het Nationale Instituut in Parijs.
De geschiedenis van drones lijkt misschien kort maar toch zijn er al een aantal jaren verstreken voordat de drones in gebruik konden worden door burgers. Wij geven u in een korte chronologische volgorde weer hoe de ontwikkeling van drones tot stand is gekomen en waar de ontwerpers nu mee bezig zijn.
BEGIN VAN HET DRONE TIJDPERK
Drones of unmanned aerialvehicles (UAV) zijn onstaan rond de jaren 1966. De eerste voertuig dat een drone genoemd mag worden is de MiG-21/AA-2 Atoll, dit is een raket van Amerikaanse makelaardij die zichzelf naar het target geleiden.
MODERNE DRONES
De moderne drones werden pas ingezet in de oorlog tussen Israel en Syria in 1982. Israel gebruikte drones als een soort afleiding zodat de bemande vliegtuigen gespaard bleven. Hierna ging de ontwikkeling van drones in een vogelvlucht vooruit. Want in 1987 werd de stealth-technolog-base three-dimensional thrust vectoring flight control (jet steering) uitgevonden en geïmplementeerd in drones en UAV’s. Dit besturing en stealth systeem maakte van de tot dusver dure drones nu relatief goedkoop in verhouding met hoe lang ze mee gingen. Het was niet meer eenmalig gebruik aangezien de vijand ze vaak niet eens zag aankomen of weggaan.
TIJDPERK VAN DE PREDATOR DRONE
Het wereldnieuws kreeg voor het eerst de drones echt duidelijk in actie te zien in de oorlog met Irak beter bekend als Operation Iraqi Freedom. De bekende predator RQ-1L UAV werd ingezet. De Predator drone is door de jaren heen flink ontwikkeld en wordt op dit moment nog steeds gebruikt. De Predator drone komt ook vaak in het nieuws omdat deze in Afghanistan is ingezet tegen de Taliban.
DRONES VOOR BURGERDOELEINDE
Vanaf 2006 werden drones voor het eerst ingezet in voor maatschappelijke doelen, zoals het zoeken van overlevende van een vliegtuigongeluk of bijvoorbeeld de orkaan Katrina. Dit bleek erg effectief te zijn en de overheid subsidieerde deze projecten. Tegenwoordig kan iedereen een drone aanschaffen bijvoorbeeld een raven drone of een parret drone. Toch zijn het nog steeds erg dure speeltjes die kwetsbaar zijn. De ontwikkeling van de drones is nog in volle gang
De eerste onbemande toestellen vlogen tijdens WOI en drones zijn dus al bijna een eeuw oud. Tijdens WOII sleutelde een meiske dat later uit zou groeien tot filmgodin Marilyn Monroe bijvoorbeeld al tientallen Radioplanes OQ2-drones in elkaar. En zo langzamerhand gaan de onbemande vliegtuigen de bemande in aantal overtreffen. Alle reden dus om eens met een leuk, geanimeerd overzicht te bekijken hoe het allemaal zo gekomen is.
De Amerikaans Elias Howe wordt door sommigen beschouwd als de uitvinder van de naaimachine. Feitelijk is dat niet juist, maar hij ontwikkelde in 1846 wel de eerste naaimachine die geschikt was voor praktisch gebruik.
Elias HoweElias Howe wordt op 9 juli 1819 geboren in de stad Spencer (Massachusetts). In zijn jeugd werkt hij onder meer in een textielfabriek. In deze periode gaat een groot deel van het spinnen en weven al machinaal, maar het naaien van kledingstukken wordt nog altijd volledig met de hand gedaan.
De Parijse kleermaker Barthélemy Thimonnier is een van de eerste die probeert een bruikbare naaimachine te bouwen. Hij maakt een maakt een model waarmee met één draad gestikt kan worden en vraagt hierop in 1830 patent aan. Thimonnier zet met een aantal van deze machines een atelier op en spreekt met het Franse leger af dat hij uniformen gaat maken. Een aantal kleermakers en naaisters is echter bang dat de machines hen van hun baan zullen ontdoen. Ze breken daarom in in het atelier van de Fransman en vernielen al zijn machines.
Naaimachine van Barthélemy ThimonnierIn de periode hierna proberen mensen op verschillende plekken ter wereld een goede naaimachine te ontwikkelen. In 1846 heeft Elias Howe een plan voor zo’n machine. Deze machine van Howe werkt met twee draden en produceert een kettingsteek, waarbij de ene draad uit een spoel komt en de ander door een naald wordt gevoerd. Howe ontvangt patent op de machine, maar kan vervolgens niemand vinden die erin wel investeren. De Amerikaan verhuist hierop naar Engeland en verkoopt hierop – om aan geld te komen – de patentrechten voor 250 Engelse ponden.
Naaimachine van Isaac SingerHet vergaat de uitvinder hierna niet al te best. Zijn financiële situatie verslechterd waardoor hij zijn gezin terugstuurt naar de Verenigde Staten. Kort hierna is Elias Howe nagenoeg bankroet en keert hij terug naar Amerika waar hij erachter komt dat zijn vrouw doodziek is en velen aan de haal zijn gegaan met zijn uitvinding. Voor Howe breekt dan een periode van gerechtelijke procedures aan waarin hij probeert zijn rechten op de naaimachine te houden. Howe procedeert onder meer tegen de Amerikaanse zakenman Isaac Merit Singer die de naaimachine heeft geperfectioneerd en er goed handel mee drijft. In die periode is de naam van Singer veel meer verbonden aan de naaimachine dan die van Howe.
Howe wint de rechtszaak tegen Stinger en krijgt vanaf dan een aandeel in de opbrengst. In 1865 richt hij de Howe Machine Company op in Bridgeport, Connecticut. Het gaat hem dan financieel weer voor de wind. Elias Howe overlijdt op 48-jarige leeftijd en wordt begraven op de Green-Wood begraafplaats in Brooklyn, New York.
In 2004 kreeg Elias Howe een plek in de United States National Inventors Hall of Fame. The Beatles konden de uitvinding van de Amerikaan overigens ook waarderen. De film van de band genaamd Help! uit 1965 eindigt met de zin
Mary Phelps Jacob in 1914 komt de eerste beha op de markt. De beha, dan vooral brassière genoemd, is ontworpen door de Amerikaanse Mary Phelps Jacob. Ze deed haar uitvinding in 1910 en ontving er twee jaar later patent op.
Het eerste beha-model wordt gemaakt van twee zakdoeken die bij elkaar gehouden worden met behulp van een elastiek.
Tot die tijd maakten vrouwen nog veel gebruik van korsetten. Er was echter behoefte aan een minder pijnlijk alternatief. Rond het begin van de twintigste eeuw kwamen in Parijs al enkele nieuwe korsetontwerpen op de markt waarbij meer aandacht werd besteed aan draagcomfort.
Ontwerp van de eerste beha
Mary Phelps Jacob startte nadat zij haar uitvinding gedaan had een bedrijf voor de verkoop van beha’s en deed dat onder de naam Caresse Crosby. Het bedrijfsleven trok haar echter niet erg. Het beha-patent verkocht ze daarom al snel aan het bedrijf Warner Brothers Corset Company. Ze ontving hiervoor 1500 dollar.
Ladislao José BiroDe balpen is uitgevonden door de Hongaarse krantenuitgever Ladislao José Biro. Hij deed zijn uitvinding in de jaren dertig van de vorige eeuw. In 1938 ontving hij patent. Eigenlijk deed de Hongaar de uitvinding samen met zijn broer Georg. Beiden hadden geregeld ‘ruzie’ met hun vulpen. De broers ergerden zich onder meer over het feit dat het lang duurde voor de inkt droogde. Bij een bezoek aan een drukkerij constateerde Biro dat drukinkt veel sneller droogde. De journalist probeerde deze inkt te gebruiken in een vulpen, maar dat werkte niet. Daarvoor was de inkt te dik.
Het kogeltje van Ladislao José Biro
Samen met zijn broer ontwikkelde Ladislao José Biro hierna een pen met een nieuwe punt én een kogeltje dat het inktreservoir afsloot en de inkt verspreidde over het papier. Vanaf dat moment kwam de inkt dus niet meer direct op het papier, maar via het kogeltje.
Vijf jaar nadat de broers Ladislao en Georg hun uitvinding hadden gepatenteerd (1943) vertrokken ze naar Argentinië. Hier richtten ze het bedrijf Biro Pens of Argentina op. Vijf jaar later werd het patent verkocht aan het Amerikaanse bedrijf Parker Pen Company. Het Franse bedrijf BIC bracht de balpen vanaf 1950 op de markt voor een groot publiek. Deze balpennen worden nog altijd veel gebruikt.
De Argentijnen noemen de balpen vandaag de dag soms nog birome, naar de man die het voorwerp uitvond.
De balpen van John J. Loud
Advertentie voor de balpen van de HongaarHet principe van de balpen werd eind negentiende eeuw overigens al gebruikt door door de Amerikaan John J. Loud in een apparaat om leer mee te merken. Dit apparaat werd echter nooit commercieel gebruikt, waardoor de broers Biro over het algemeen aangemerkt worden als de uitvinders van de balpen. De pen van Loud had ook nogal wat mankementen. Voor normale correspondentie kon deze pen eigenlijk niet gebruikt worden, omdat er niet erg secuur mee geschreven kon worden. Ook vlekte de inkt en lekte de pen. Loud verkreeg wel patent op zijn uitvinding, maar dat verliep na enige tijd.
Met de pen van Biro won de balpen uiteindelijk meer en meer terrein op de vulpen.
Karl LandsteinerKarl Landsteiner deed in 1901 een belangrijke ontdekking toen hij bloed onderzocht. Hij mengde bloed om te kijken hoe dat bloed daarop reageerde. Landsteiner merkte dat er verschillende reacties optraden. In sommige gevallen – maar lang niet alle – gingen de rode bloedcellen bijvoorbeeld klonteren zodra het gemengd was met bloed. De wetenschapper wist zo uiteindelijk drie verschillende bloedgroepen te onderscheiden: A, B en C. De laatste bloedgroep werd later hernoemd naar O en een assistent ontdekte later nog een vierde bloedgroep: AB.
De ontdekking was zeer belangrijk en heeft al vele levens gered. De ontdekking van verschillende bloedgroepen maakte bloedtransfusies namelijk mogelijk. Hierbij krijgen patiënten bloed toegediend van mensen met dezelfde bloedgroep. In 1930 ontving Karl Landsteiner de Nobelprijs voor de Geneeskunde.
De wetenschapper werd op 14 juni 1868 geboren in Wenen als enig kind van de Joodse journalist Leopold Landsteiner. In 1911 werd hij hoogleraar pathologie aan de Universiteit van Wenen. Na de Eerste Wereldoorlog week hij uit naar Nederland. In zijn eigen land werd het klimaat voor Joden steeds vijandiger. Van 1919 tot 1922 werkte Landsteiner als patholoog in het St. Joannes de Deo Ziekenhuis in Den Haag. Daarna vertrok hij naar New Yorkwaar namens het Rockefeller Instituut medisch onderzoek verrichtte. Later werd hij genaturaliseerd tot burger van de Verenigde Staten.
Karl Landsteiner overleed op 26 juni 1943 in het harnas. Hij kreeg een hartaanval toen hij onderzoek deed in zijn laboratorium. De Nobelprijswinnaar werd 75 jaar oud.
De Britse admiraal Francis Beaufort (1774-1857) introduceerde in het begin van de negentiende eeuw een schaal om de windkracht mee te kunnen bepalen. Deze naar hem vernoemde ‘Schaal van Beaufort’ wordt nog altijd gebruikt.
Orkaan Catarina – NASADe schaal van de admiraal kreeg verschillende klassen. Francis Beaufort baseerde de indeling op de werking van de wind op een volgetuigd oorlogsschip. De admiraal keek dus niet zozeer naar de wind maar naar het gedrag van zijn schip. Hij keek bijvoorbeeld hoeveel zeil er gevoerd moest worden bij een zwakke bries, storm of orkaan.
De omschrijvingen van Beaufort varieerden van windkracht 0 (geen vertier) tot windkracht 12 (zeilen waaien uit de lijken). Windkracht 7 kreeg de omschrijving dubbelgereefde marszeilkoelte en windkracht 10 stond voor dichtgereefd grootmarszeil en gereefde fok.
Voor de windkracht boven land werden later criteria opgesteld die bijvoorbeeld verband hielden met het bewegen van bladeren, takken en bomen. In 1905 werd de schaal door Sir George Simpson aangepast aan de stoomvaart. Later voegde hij ook de windsnelheden aan de schaal toe.
In 1873 werd de schaal internationaal aanvaard. Vandaag de dag worden nog vrijwel alle wind- en stormwaarschuwingen uitgedrukt in Beaufort.
De Schotse uitvinder John Shepherd-Barron ontwikkelde in 1967 zijn de eerste succesvolle Automated Teller Machine (ATM), in Nederland beter bekend als geldautomaat.
John Shepherd-Barron werd in 1925 geboren in India en studeerde onder meer aan de universiteiten van Edinburgh en Cambridge. In 1967 ontwikkelde hij de eerste geldautomaat. Naar eigen zeggen werd hij geïnspireerd door automaten die chocoladerepen konden uitgeven.
Hoewel Shepherd-Barron algemeen gezien wordt als de uitvinder van de geldautomaat werd in 1939 door Luther George Simjian (1905-1997) ook al een apparaat ontwikkeld dat bankbiljetten kon uitgeven. Het apparaat werd in New York geplaatst maar amper gebruikt en verdween daardoor al snel.
Geldautomaat veranderde relatie klant-bank
De Automated Teller Machine (ATM) van John Shepherd-Barron werd wel een doorslaand succes. De uitvinding veranderde de relatie klant-bank definitief. Voortaan hoefden klanten niet langer een bank binnenlopen om geld op te nemen.
BankbiljettenHet eerste exemplaar werd in 1967 geïnstalleerd in Enfield (Noord-Londen). De geldautomaat werkte ook al met een viercijferig persoonlijk identificatienummer, maar nog niet met een plastic kaart. In plaats daarvan maakte de automaat gebruik van een speciaal soort cheques waaraan de pincode was gekoppeld.
Kort na John Shepherd-Barron ontwikkelde de Amerikaan Donald Wetzelgeldautomaten die wel werkten met plastic kaarten. Sommigen zien deze Texaan daarom als uitvinder van de geldautomaat. In Amerika ontving Wetzel patent op de uitvinding.
John Shepherd-Barron overleed op 15 mei 2010 op 84-jarige leeftijd.
Een hoverboard is een door elektromotoren aangedreven eenpersoonstransportmiddel. Het is een uit twee delen bestaande plank met een ingebouwde accu en met aan weerszijden wieltjes. Het apparaat heeft geen stuur; sturen gebeurt door het verplaatsen van gewicht en het met de voeten manipuleren van de plank. Het hoverboard is oorspronkelijk afkomstig uit China. De maximumsnelheid kan variëren maar ligt meestal rond de 12 km/u. Deze is ook sterk afhankelijk van factoren zoals het gewicht van de gebruiker, temperatuur, helling en ondergrond.
De naam hoverboard is afkomstig uit de film Back to the Future Part II, waarin met een hoverboard een soort zwevendskateboard werd aangeduid. In 2015 kwam Lexus met een echt zwevend skateboard, maar gebruikte de naam daarvoor niet. De benaming hoverboard voor de elektrisch aangedreven tweewieler zonder stuur is feitelijk incorrect, maar gangbaar.
Shane Chen, een uitvinder uit de Amerikaanse staat Washington, die vier jaar geleden een patent nam op zijn hoverboard, ziet ondanks het spectaculaire succes van de toestellen geen cent van de verkoop.
Shane Chen ontwikkelde en patenteerde het design van het hoverhoard met zijn bedrijfje Inventist in 2012. Hij bracht zijn ontwerp op de markt onder de naam Hovertrax en verkocht de toestellen voor zo'n 1000 dollar (ongeveer 900 euro) per stuk.
Vorig jaar werd het minivoertuig plots immens populair: hoverboards werden de nieuwe must-have van 2015. Honderdduizenden toestellen vlogen over de toonbank, maar Chen verdiende er geen cent aan. Het zijn allemaal goedkope imitaties die geproduceerd werden in China aan amper een kwart van de prijs.
"We maakten er maar een paar duizend," zei Chen. "Ik kreeg te horen dat meer dan 11.000 Chinese fabrieken ze nu produceren. Ze verdienden meer dan een miljoen."
Vlak voor kerst, toen de verkoop van de hoverboards piekte, vloog Chen naar China om met eigen ogen de massaproductie van zijn uitvinding te zien. "Ik bezocht enkele fabrieken van de imitaties. Ze bedankten me zelfs voor mijn verbeelding om dit uit te vinden. Ze begrijpen dat ze inbreuk plegen op mijn patent, maar weten dat ik niets kan doen," aldus de man.
Een rolschaats is een schoen met wielen, waarmee vooruit gekomen kan worden door een schaatsbeweging te maken. De rolschaats werd voor het eerst in 1863 door zijn uitvinder James Plimpton aan het grote publiek getoond. Deze uitvinding is echter serieus te betwisten. Plimpton was degene die als eerste een patent nam. Een voorloper van de rolschaats was de in-line rolschaats, in 1743 uitgevonden door Jean-Joseph Merlin uit Hoei in Wallonië.Ook de Fransen Vanlede en Garcin hadden al een rolschaats gecreëerd in resp. 1790 en 1815. In 1823 kwam de Brit Tyerin ook al met een rolschaats op de proppen. In 1824 bezat Londen al overdekte rolschaatsbanen. De opening van de baan in Cincinnati in 1867 luidde in de Verenigde Staten een bloeiperiode in.
Er zijn twee soorten rolschaatsen:
De gewone rolschaats, met twee wielen voor, en twee wielen achter.
De skeeler en de inline-skate, waarbij meerdere wielen achter elkaar staan (bij de skeeler vroeger 5, maar nu ook wel 4 en de in-line skate 4). Dat heeft het voordeel dat de voet ook schuin gehouden kan worden om af te zetten.
In het verleden zijn er hardrijkampioenschappen op gewone rolschaatsen gehouden. Een daarvan waren de Europese kampioenschappen te Madalena op het Azoreneiland Pico, ergens in de jaren 80.
Waarschijnlijk is Jean Neuhaus de bedenker van de praline. Hij was een Zwitserseapothekerszoon die in België een banketbakkerij was begonnen in de BrusselseKoninginnegalerij. Zijn familie maakte al jarenlang snoepjes met een medische werking. In 1912maakte hij de eerste gevulde chocoladebonbon. Hij gaf hier de naam praline aan. Een naam die al een langer verleden kent. De kok van Cesar de Choiseul, Comte de Plessis-Praslin (1598-1675), een maarschalk, minister en diplomaat onder Koning Lodewijk XIV, maakte in de 17e eeuw al een chocoladebonbon zonder evenwel de typische vulling van de huidige praline. Het woord Praline is van zijn naam (Praslin) afgeleid.
Luxe pralines worden nog steeds ambachtelijk met de hand gemaakt, maar verreweg de meeste pralines komen tegenwoordig uit een fabriek.
Een praline is een stuk zoetigheid met een chocoladelaagje omringd, dat verschillende vullingen kan hebben. Het meest gebruikelijk is een vulling op basis van noten, praliné, of op basis van room, een ganache. Andere mogelijkheden zijn marsepein, noga of gedroogd fruit. Soms zijn pralines gevuld met sterkedrank, met name likeur. De praline is een specialiteit van België, en dan met name van de stad Brussel.
Een praline is eigenlijk een specifieke bonbon, een chocoladebonbon met een vulling. Enkele grotere Belgische merken zijn Leonidas, Godiva met Pierre Draps en Neuhaus. Ook in Nederland worden ambachtelijke pralines (daar bonbons genoemd) gemaakt.
Een elektrische tramis een trammet elektriciteitals energiebronvoor de voortbeweging. Bij moderne trams wordt er ook geremd op de elektromotor, waarbij deze als generatorwerkt en elektrische stroom genereert. Daarnaast worden er mechanische remtechnieken of de elektrische railrem gebruikt. De uitvinding is van de in Lichtervelde(België) geboren Karel Van de Poeleen werd gepatenteerdin 1890.
In Belgiëreden de eerste elektrische trams in 1894in Brussel. Daarna kwamen ook in en tussen vele andere steden in België deze trams in bedrijf.
Edward De Smedt was een Belgischuitvinder die emigreerde naar de Verenigde Staten. Hij was een van de uitvinders van asfalt.
De Smedt had een patent op asfalt onder de naam asfaltbedekking. In de volksmond werd het Franse asfaltbedekking genoemd. Het werd voor het eerste gebruikt in 1870 voor de Williamstreet te Newark (New Jersey). Daarna maakte De Smedt een zwaardere soort om ook als autowegbedekking te fungeren. Deze variant werd eerst gebruikt om Battery Park in de Fifth Avenue te New York te bedekken in 1872.